artikelen over geschiedenis didactiek
Geschiedenisexamen 2019
Overwegingen bij het geschiedenisexamen 2019, eerste tijdvak
Inhoud
Geschiedenisexamen 2019
Al jaren heb ik het, als ik het geschiedenisexamen havo en vwo bekijk, het gevoel dat ik er zeker geen tien, of een negen voor zou halen. Dit jaar was ik, na het lezen van slechts vier vragen bang, dat ik zelfs geen voldoende zou halen. Niet goed voor je gevoel van eigenwaarde na vijfentwintig jaar lesgeven. Ben ik echt zo slecht in geschiedenis, in historisch denken en redeneren? Dat kan natuurlijk, maar toen ik vraag twee en vier van het vwo-examen eens goed tegen het licht hield, inclusief het antwoordmodel, kwam ik tot een andere conclusie. Er is op deze vragen en antwoorden het nodige af te dingen. Althans, dat is mijn overtuiging. Maar misschien heb ik het bij het verkeerde eind. Commentaar op mijn analyse stel ik dan ook zeer op prijs. U kunt mij bereiken via mijn contactgegevens op Histoforum.
Vraag 2 vwo-examen 2019, eerste tijdvak
Vraag twee uit het vwo-examen 2019 eerste tijdvak viel mij in eerste instantie op vanwege de, in mijn ogen, behoorlijk omslachtige formulering van de vraag. Waarom niet gewoon gevraagd waarvoor Tacitus de Romeinen in deze bron wil waarschuwen? Ik formuleerde voor mezelf een antwoord en kwam er vervolgens achter, door het antwoordmodel te raadplegen, dat ik voor deze tweepuntsvraag nul punten zou hebben gehaald. Zeker ik had geantwoord dat Tacitus waarschuwt dat de Germanen een oorlogszuchtig volk zijn. En daarbij had ik het gelaten. Dit antwoord had geen enkel punt opgeleverd omdat je het eerste punt alleen kon verdienen als je vervolgens gezegd had dat de Romeinen voor dit gevaar te weinig oog hadden of dat ze zich moesten voorbereiden op een Germaanse aanval.
Waar is te lezen of waaraan kunnen leerlingen het
antwoord ontlenen dat de Romeinen onvoldoende oog hebben
voor het gevaar van de Germanen aan de grens of dat de
Romeinen zich moeten voorbereiden op een aanval van de
Germanen? Hoe zouden leerlingen moeten weten dat er een
directe dreiging van een Germaanse aanval is en dat die
aanval gericht is op de Romeinen. Tacitus beweert immers
alleen dat adellijke jongeren graag naar stammen gaan
die in een oorlog verwikkeld zijn.
Ligt het aan mij dat ik sterk het gevoel heb dat er hier
sprake is van hineininterpretieren.
ook de groep docenten die het examen hebben besproken hadden blijkbaar moeite met deze vraag. Iemand merkte op dat het eeerste en het tweede antwoordelement wel erg dicht op elkaar zitten wat het antwoord betreft, waardoor de antwoorden van de leerlingen mogelijk onvollediger lijken dan ze zijn. Maar dat is niet het probleem bij deze vraag. Het probleem is dat de bedenker van de vraag weet dat dit een fragment is uit Tacitus' Germania waarin hij Romeinen waarschuwt voor laksheid / niet alert zijn, want Germanen zijn roofzuchtig. Vanuit deze kennis zijn vraag en antwoord geformuleerd. Vanuit kennis dus die de bedenker wel, maar de leerling niet heeft.
De vergadering concludeert vervolgens dat leerlingen twee punten kunnen behalen als zij met een verwijzing naar de bron iets zeggen over de oorlogszucht van de Germanen en dat leerlingen zelfs nog een punt krijgen als zij de waarschuwing noemen zonder verwijzing naar de bron.
Als docenten dit overnemen zal de p-waarde uiteindelijk wel meevallen, daarmee, in mijn ogen, suggererend dat de vraag goed te doen was. Dit bleek inderdaad het geval, de p-waarde van deze vraag was .86.
Vraag 2
vwo-examen 2019, eerste tijdvak De Romeinse geschiedschrijver Tacitus schreef rond 98 een boek over de Germanen. Hij schrijft: Als er bij de eigen stam door langdurige vrede en stilstand niets te beleven is, gaan de meeste jongeren van adel op eigen initiatief naar de stammen die dan in een oorlog verwikkeld zijn. Germanen houden namelijk niet van rust. Om een groot gevolg te onderhouden zijn geweld en oorlog nodig. Want mannen doen een beroep op de gulheid van hun leider voor dat mooie oorlogspaard of die bloedige, zegevierende werpspies. Eenvoudig toebereide maar overvloedige maaltijden krijgen ze bij wijze van soldij. De bron voor die gulheid is gelegen in oorlog en roof. Germanen zijn er moeilijker toe te bewegen land te beploegen of de oogst af te wachten dan de vijand uit te dagen en wonden te verdienen. Want ze vinden het een blijk van slapheid en laksheid om met zweet te verwerven wat je door bloed kunt krijgen. Gebruik de bron Bewering: Tacitus wil de Romeinen waarschuwen.
|
Vraag 4 vwo-examen 2019, eerste tijdvak (p-waarde .58)
Hoe kun je, als kerk, met een afbeelding van de doop van de koning je positie in de samenleving versterken. Het enige dat in mij opkwam was wat ook een van de mogelijke antwoorden was, je hoopt dat onderdanen van de koning er reden in zien om zich ook te laten dopen. Dit geldt echter, lijkt me, alleen als je een positief beeld van de koning hebt. Het andere mogelijke antwoord begrijp ik echter niet. De kerk werd, zo luidt een goed antwoord, succesvoller bij de verspreiding van het christendom, omdat de bekering van de koning bescherming gaf aan missionarissen. Het lukt mij niet het verband te zien tussen het vertonen van een afbeelding van de doop van de koning en het beschermen van missionarissen waardoor de verspreiding van het christendom werd bevorderd.
Nog onbegrijpelijker wordt het bij het tweede deel van de vraag. De kerk kon, volgens het antwoordmodel, beweren dat zij machtiger was dan de koning omdat de bisschop de koning doopte. Leden van ons koningshuis zijn gedoopt door leden van de clerus, of het daarbij om een priester, bisschop of predikant gaat, is niet relevant. Het is simpelweg de taak van de clerus om mensen te dopen. Andersom zou wel bijzonder raar zijn, een lid van het koningshuis dat kind (of bisschop) doopt. Maar niemand zal beweren dat een lid van de clerus, hoe hoog ook in de kerkelijke hiėrarchie, op grond hiervan zal beweren dat hij machtiger is dan een koning.
Een collega reageerde op dit laatste als volgt:
'Voor je laatste opmerking zou ik je willen verwijzen naar 'An introduction to christiantiy", waarin ook gesproken wordt over de status die clerus ontleende aan de doop van koningen tijdens de vroege middeleeuwen. Dan komen we uiteindelijk wel weer bij je eerdere opmerking dat dit voorkennis is die leerlingen niet per se hebben.'
Vraag 4 vwo-examen 2019, eerste tijdvak
In 496 werd Clovis, de koning van de Franken, gedoopt in de kathedraal van Reims (Frankrijk) door bisschop Remigius. Zowel in de vroege als in de late middeleeuwen werd deze doop door de rooms-katholieke kerk met afbeeldingen in herinnering gebracht. Hiermee kon de kerk haar positie versterken.
4p Toon dit voor zowel de vroege als de
late middeleeuwen aan, telkens met een
kenmerkend aspect uit die tijd
Kern van een juist antwoord is:
Met het in herinnering brengen van de doop van Clovis kon de kerk haar positie versterken doordat: • de kerk in de vroege middeleeuwen succesvoller werd bij 'de verspreiding van het christendom', omdat de bekering van de koning bescherming gaf aan missionarissen / omdat de bekering van de koning zijn onderdanen stimuleerde zich ook te laten dopen 2 • de kerk in de late middeleeuwen bij 'de vraag of de wereldlijke of de geestelijke macht het primaat heeft' kon beweren dat zij machtiger was dan de koning omdat de bisschop de koning doopte 2
Opmerking
Alleen voor de combinatie van een juiste verklaring voor het versterken van de positie van de kerk met een daarbij passend kenmerkend aspect van de vroege of van de late middeleeuwen worden scorepunten toegekend |
Ik ben nog maar bij vraag vier, de lust om verder te lezen is mij, helaas, al volledig vergaan.
Toch ook nog even gekeken naar een enkele vraag over de oudheid in het examen tweede tijdvak. En daarvoor gelden vergelijkbare bezwaren.
Vraag 2, vwo-examen 2019 II
Bron
De Atheense jurist Demosthenes (384 – 322 voor Christus)
beschrijft een wet: Als een niet-Atheense man met een
burgervrouw samenwoont, op welke manier dan ook, dan mag
elke Athener die dat wil (hiertegen) een klacht indienen
bij de thesmothetai 1). Als de aangeklaagde wordt
veroordeeld dan zullen hijzelf en zijn bezittingen
worden verkocht en een derde deel zal worden gegeven aan
de aanklager. (...) Aanklachten kunnen worden gedaan bij
de thesmothetai door diegenen die daar het recht toe
hebben.
noot 1 juridische beambten die verantwoordelijk waren
voor het vastleggen van wetten in Athene.
Gebruik de bron
Een bewering: Met deze wet willen de Atheners het
burgerschap en daarmee de democratie beschermen.
2p Ondersteun beide delen van deze bewering.
Antwoordmodel
maximumscore 2
Uit het antwoord moet blijken dat:
• deze wet relaties tussen Atheense burgervrouwenen
niet-Atheners bestraft om te voorkomen dat hun eventuele
kinderen aanspraak maken op burgerschap/ dat een
niet-Athener ten onrechte burgerrechten claimt 1
• wat ervoor zorgt dat alleen burgers van volledige
Atheense afkomstin de volksvergaderingeen stem hebben
/invloed hebben op de Atheense politiek 1
Hoeveel letters heeft het woord ‘ball’ vroeg de
juffrouw. Drie zegt een van de leerlingen, na even te
hebben nagedacht. Fout, zegt de juffrouw. Kijk maar en
ze telt, wijzend op elke letter, tot vier. Had ze
doorgevraagd, dan had de leerling haar uitgelegd dat het
woord ‘ball, slechts drie onderscheiden letters telt, de
ll komt twee maal voor.
Een leerling wisselt, door het beroep van zijn vader,
heel vaak van school. Op elke nieuwe school werd hij
door leerlingen gepest. Maar doorgaaans slechts een
keer. Hier stopt het verhaal. Naar de voor het stoppen
van het pesten kunnen we slechts raden. Misschien hadden
de pesters er genoeg van zou je denken, maar wie de
context van de opmerking kent weet dat het antwoord
anders is. De leerlingen sloeg er dusdanig overtuigend
op los, dan niemand hem daarna nog durfde te pesten.
In deze opdracht willen de Atheners, volgens de
bedenkers, met een wet de democratie beschermen. Althans
dat wordt de leerlingen hier voorgehouden. Mijn eerste
reactie, als leerling, zou zijn: Is dit Athene een
democratie, een samenleving waarin mensen worden
verkocht (en dus tot slaaf gemaakt) en waarin mensen
worden aangemoedigd (en beloond) om elkaar aan te geven?
Een samenleving waarin het voor mensen die er niet
geboren zijn, onmogelijk is om er ooit als volwaardig
burger deel van uit te maken. Een naar binnen gerichte
samenleving, waarin niet alleen aan slaven en vrouwen,
maar ook aan mensen van buiten het burgerschap wordt
onthouden.
Had het niet veel meer voor de hand gelegen om
leerlingen te vragen met argumenten te onderbouwen welke
bezwaren men zou kunnen hebben tegen deze interpretatie
van democratie of te vragen welk beeld je krijgt van de
Atheneense samenleving. Toegegeven, het zal minder
eenvoudig zijn om een betrouwbaar antwoordmodel te
formuleren. Onderzoek heeft een aantal jaren geleden
echter al laten zien dat er op de betrouwbaarheid van
het huidige examen wel het een en ander is af te dingen.
Derde en vierde correctoren gaven toen gemiddeld op een
havo-examen een veel lager cijfer, ongeveer eeen vol
punt als ik me goed herinner, dan de eerste en tweede
corrector. Meer vertrouwen in het beoordelingsvermogen
van docenten zou, wat mij betreft, de weg vrij maken
naar examenvragen of opdrachten die echt toetsen wat
wij, als docenten, belangrijk vinden in ons vak.
Vraag 5 havo-examen 2019, eerste tijdvak (p-waarde = 43)
Met het drukken van noodgeld heeft het stadbestuur van Leiden, volgens vraag vijf van het havo-examen, zowel een financieel als een politiek doe. Dat het drukken van papiergeld een financieel probleem moet oplosssen, zoals het antwoordmodel stelt, kan ik volgen. Maar wat leerlingen moeten antwoorden bij het tweede deel van de vraag begrijp ik niet. Het opschrift 'Voor het vaderland' doet het bestuur een beroep op vaderlandsliefde om zo te zorgen voor steun onder de bevolking voor hun beleid. Als dit al het doel was, dan lijkt het, blijkens de bron, uitermate onwaarschijnlijk dat zij daar inslaagden. Zouden de burgers echt zo naief zijn geweest dat zij in het voor volk en vaderland praatje trapten, toen bleeek dat zijn onder dwang hun producten tegen waardeloos papiergeld moesten verkopen en als wisselgeld ook nog eens 'echt' geld moesten teruggeven. Dit leidde, aldus de monnik, tot verarming van de burgers. Ik kan me voorstellen waarom deze vraag een p-waarde had van .43. Met het tweede deel van de vraag zullen de leerlingen vast niet veel punten hebben gescoord.
Vraag 5 havo-examen 2019, eerste tijdvak (p-waarde = 43)
|
Copyright Albert van der Kaap,
juni 2019