artikelen over geschiedenis didactiek
Reproductie-, toepassings- en inzichtsvragen
Het is tegenwoordig in om onderscheid te maken tussen
allerlei soorten toetsvragen, bijvoorbeeld reproductie-,
toepassings- en inzichtsvragen. Een onderscheid dat zou
helpen om te differentiëren of om onderscheid te maken
tussen goede en minder goede leerlingen. Maar als je op
zoek gaat naar de vraag wat onder de verschillende
soorten toetsvragen wordt verstaan, kom je nogal wat
verschillen tegen.
Inhoud
Reproductie-, toepassings- en inzichtsvragen
Bloom
In de beroemde taxonomie van Bloom vormen reproductie,
inzicht en toepassing de eerste drie denkvaardigheden
(de lagere denkvaardigheden). En al is het zeker niet zo
dat je je onderwijs moet beginnen met het aanbrengen van
de lagere denkvaardigheden, is de volgorde van de lagere
denkvaardigheden niet zonder betekenis. Je kunt over
feitenkennis beschikken, zonder inzicht in de leerstof
te hebben, maar je kunt kennis pas toepassen als je ook
over inzicht beschikt.
De betekenis van reproductie is duidelijk, het gaat om
het ophalen/ je herinneren van feitelijke kennis.
Wanneer werd wie, wanneer en waar geboren, of waar en
wanneer vond de slag bij Nieuwpoort plaats. Bij
inzichtsvragen moet je in de taxonomie van Bloom laten
zien dat je de stof hebt begrepen, je moet bijvoorbeeld
de relatie(s) tusssen twee gebeurtenisssen begrijpen en
die kunnen uitleggen. Je beschikt over inzicht als je
bijvoorbeeld verschillen, overeenkomsten en samenhang
ziet tussen ontwikkelingen. Voor inzicht heb je nagenoeg
altijd kennis nodig. Vergelijk het met een puzzel. De
losse stukjes vormen de kennis en met inzicht leg je de
stukjes in elkaar.
Bij toepassingsvragen, ten slotte, moet je verworven
kennis en inzichten kunnen gebruiken in een nieuwe
situatie.
RTTI
Dit lijkt allemaal heel helder, maar als je vervolgens
een blik werpt op de zogenaamde RTTI-taxonomie, komt
alles weer op losse schroeven te staan. De RTTI
taxonomie draait om te beginnen inzicht en toepassing
om, waarbij inzichtsvragen duidelijk als moeilijker
worden gezien. Bij reproductie is er geen probleem, daar
gaat het ook bij RTTI om het je herinneren van
feitelijke informatie. Maar vervolgens maakt men bij
toepassingvragen onderscheid tussen twee soorten
toepassing. Bij de eerste soort gaat het om het
toepassen van kennis volgens een methode waar de
leerlingen in de les mee hebben geoefend en met een
vraagstelling die de leerlingen bekend voorkomt. Bij de
tweede, complexere vorm van toepassing, is de
situatie/context voor de leerlingen nieuw. De vraag is
weliswaar te beantwoorden met eerder aangeleerde
methodes, maar die moeten nu worden gecombineerd op een
manier die niet eerder is geoefend. Bij inzicht, dat dus
als moeilijker wordt ingeschaald dan toepassen, krijgt
de leerling geen methode, context of situatie
aangeboden, maar slechts een vraagstuk. Hij moet zelf
bepalen hoe hij het probleem gaat aanpakken. De leerling
heeft alleen kennis van de leerstof tot zijn beschikking
om het vraagstuk op te lossen, waarbij hij aantoont dat
hij vanuit verschillende, ook nieuwe, perspectieven kan
denken.
Het classificeren van opdrachten is, lijkt mij, niet
gebaat bij dit soort verschillende omschrijvingen. Laten
we bijvoorbeeld eens onderzoeken welke omschrijving van
inzicht de toetsdeskundigen van Cito hanteren. Vraag 16
uit het vmbo-gtl-examen geschiedenis 2019 (eerste
tijdvak) wordt door hen geclassificeerd als
inzichtsvraag. Wat wordt er in deze, maar ook in de
hieraan voorafgaande vraag bij dezelfde bron, van
leerlingen verwacht?
Volgens de syllabus moeten de leerlingen het begrip
Dolkstootlegende kennen. Je mag er dan ook van uit gaan
dat de docent de inhoud ervan in de klas heeft
uitgelegd. De vraag is nu, is er hier sprake van
reproductie, omdat de leerlingen geleerd hebben dat niet
het leger, maar de politiek schuldig was aan de
nederlaag van Duitsland, of van toepassing, waarbij de
leerlingen hun kennis van de Dolkstootlegende moeten
gebruiken om de ‘anderen’ te identificeren? Afgaande op
de relatief lage p-waarde (niet meer dan de helft van de
leerlingen hadden deze vraag goed, zou je geneigd zijn
dit een toepassingsvraag te noemen, maar misschien heeft
ook de slechts de helft van de leerlingen kennis genomen
van de Dolkstootlegende. Het verschil is duidelijk niet
eenduidig.
De volgende vraag bestaat uit twee onderdelen, in het
eerste moeten leerlingen uitleggen waarom de bron
bruikbaar is voor onderzoek naar de nederlaag van de
Duitsers. Ik zou zeggen dat een antwoord waarin de
leerling zegt dat de bron daar informatie over geeft
voldoende is. Beter nog is als hij zegt dat de generaal
meent dat het leger geen schuld heef en daarmee verwijst
naar de inhoud van de bron. Merkwaardigerwijs verwijst
het antwoordmodel niet naar bruikbaarheid, maar naar
betrouwbaarheid: De generaal was ooggetuige of
tijdgenoot of geeft zijn mening. Dit zijn allemaal
aspecten die gebruikt kunnen worden voor het beoordelen
van de betrouwbaarheid van een bron. Of deze aspecten
een negatief of positief effect hebben op de
betrouwbaarheid is overigens afhankelijk van de
vraagstelling. Als de onderzoeksvraag zou luiden: Hoe
dacht de top vaan het Duitse leger over de nederlaag van
Duitsland? Krijg je een ander antwoord dan op de
onderzoeksvraag: Hoe denken historici (of jij) over de
oorzaak van de nederlaag van Duitsland?
Dit betekent meteen ook dat het tweede onderdeel van de
vraag geen juiste vraagstelling bevat: 'Geef ook een
argument waaruit blijkt dat de inhoud van de bron niet
zo betrouwbaar is voor je onderzoek.' De leerlingen had
hierop moeten antwoorden: ‘De inhoud van de bron is niet
zo betrouwbaar, omdat de (Duitse) generaal de
gebeurtenissen opzettelijk anders kan hebben voorgesteld
/ hij de schuld (van het verlies) afschuift op anderen.’
De vraag of het hier om een toepassings- of
inzichtsvraag gaat is hiermee niet eenduidig te
beantwoorden. Maar ook als we de onjuiste vraagstelling
laten voor wat die is, dan lijkt er toch eerder sprake
te zijn van toepassing (T1 in de RTTI-taxonomie) dan van
inzicht. De leerlingen hebben kennis van de afloop van
de Eerste Wereldoorlog en moeten wat zij hebben geleerd
over het beoordelen van bruikbaarheid en betrouwbaarheid
toepassen op de bron.
.
Opdracht 15 en 16 uit het
vmbo-gtl examen 2019 eerste tijdvak Bron Een verklaring van een Duitse generaal over de afloop van de Eerste Wereldoorlog (1919): Het Duitse leger heeft geen schuld. De prestatie van het leger is bewonderenswaardig. Waar de schuld van de nederlaag ligt, is dus duidelijk. Het is voldoende bewezen dat anderen schuldig zijn. Zelfs onze vijanden zeggen het. Zo heeft een Engelse generaal tegen mij gezegd dat ons leger is verraden. Vraag 1 Gebruik de bron 1p (p-waarde = 52) De verklaring die de generaal geeft, staat bekend als de Dolkstootlegende. Volgens de generaal zijn ‘anderen’ schuldig aan de Duitse nederlaag. Wie zijn volgens de generaal de ‘anderen’ die schuldig zijn aan de Duitse nederlaag? Vraag 2 Gebruik nogmaals de bron 2p (p-waarde = 55) Stel: je doet onderzoek naar de nederlaag van het Duitse leger aan het eind van de Eerste Wereldoorlog en je vindt deze bron. • Geef een argument waaruit blijkt dat de bron bruikbaar is voor je onderzoek. • Geef ook een argument waaruit blijkt dat de inhoud van de bron niet zo betrouwbaar is voor je onderzoek. Doe het zo: De bron is bruikbaar, omdat ... De inhoud van de bron is niet zo betrouwbaar, omdat ... Antwoordmodel Vraag 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de regering van de Republiek van Weimar/de socialisten/de communisten schuldig is/zijn aan de nederlaag. Vraag 2 maximumscore 2 Voorbeeld van een juist antwoord is: • De bron is bruikbaar, omdat de generaal een ooggetuige/tijdgenoot was/zijn mening geeft over de nederlaag 1 • De inhoud van de bron is niet zo betrouwbaar, omdat de (Duitse) generaal de gebeurtenissen opzettelijk anders kan hebben voorgesteld / hij de schuld (van het verlies) afschuift op anderen 1 Opmerking Het antwoord bij het tweede deel van de vraag dat het de mening van slechts één persoon is, mag niet goed gerekend worden. |
Copyright Albert van der Kaap, 2019