artikelen over geschiedenis didactiek

Formatief handelen en het analyseren van Spotprenten

Het duiden van spotprenten is een lastige klus en niet alleen voor leerlingen. ‘In een artikel in Trouw naar aanleiding van een onderzoek van de Universiteit Leiden en EenVandaag zegt Ralf de Jong (2013): ‘Cartoonisten geven met spotprenten een bepaalde visie weer op de actualiteit, maar het publiek blijkt hun boodschap lang niet altijd te begrijpen.’ Het bleek eerder uitzondering dan regel te zijn dat een meerderheid van de mensen de juiste interpretatie wist te geven van een cartoon

Formatief handelen en het analyseren van Spotprenten

PDF-versie

 

Inleiding

Historisch denken en redeneren
Spotprenten geven hun geheimen niet altijd direct prijs. Zeker voor historische spotprenten geldt dat je vaak moeite moet doen om ze te begrijpen en meestal zal het zonder een behoorlijke kennis van de historische context niet eens lukken. Zie bijvoorbeeld de spotprent (inloggegevens lake en tahoe) die beschreven wordt in het artikel op Histoforum over de burgemeestersverkiezingen in New York. Maar juist daarom zijn spotprenten zo geschikt om te gebruiken in de geschiedenisles en in geschiedenistoetsen. Ze kunnen een bijdrage leveren aan het historisch denken en redeneren van leerlingen.

Het verleden bestaat niet meer, elk geschiedverhaal is een reconstructie en een interpretatie. Leerlingen kunnen dat over het algemeen maar moeilijk begrijpen. Als twee mensen een verschillende weergave van een gebeurtenis geven, is een van beiden al gauw dom of een leugenaar en eerlijk gezegd dagen de meeste geschiedenisboeken leerlingen ook niet bepaald uit tot een kritische houding ten opzichte van geschiedverhalen.

Opdrachten met spotprenten kunnen helpen om het historisch denken en redeneren te bevorderen en te laten zien dat het bij het weergeven van historische gebeurtenissen en ontwikkelingen om interpretaties gaat. Dit geldt zeker als je gebruik maakt van spotprenten waarin een tegengestelde visie op gebeurtenissen zichtbaar wordt. In zijn kritiek op het onderzoek van Milenkovitch zegt Koos van Weringh dat dit van veel grotere waarde zou zijn geweest als de onderzochte onderwerpen, zoals het Marshallplan, niet alleen vanuit Sovjet-, maar ook vanuit 'westerse' kranten waren belicht.

Aan de basis van historisch denken staat het stellen van historische vragen. Bij het duiden van spotprenten als historische bron gaat het om de vraag naar de visie van de tekenaar op een gebeurtenis, ontwikkeling of persoon. Niet vragen als wie, wat, waar en hoe staan dan centraal, maar vragen waarin onderzocht wordt welke visie de tekenaar heeft, hoe hij die visie onderbouwd en, als gebruik wordt gemaakt van meer dan een spotprent, om het vergelijken van verschillende visies.

Een spotprent kan door leerlingen niet geduid worden zonder kennis van de context. Leerlingen moeten in staat zijn de gebeurtenis of ontwikkeling te plaatsen in de geografische, politieke, historische en culturele ontwikkelingen van een periode. En als die kennis onvoldoende is, moeten zij zich afvragen welke extra kennis nodig is om de spotprent wel te kunnen duiden. Deze 'specification of ignorance', zoals Sam Wineburg het noemt, is voor consumptief ingestelde leerlingen geen vanzelfsprekende zaak.

Bij het interpreteren van spotprenten speelt historische empathie (standplaatsgebondenheid) een belangrijke rol. Zij moeten - vanuit de toen en daar bekende en geaccepteerde kennis - begrijpen wat mensen in de tijd waarin de prent is gemaakt hebben gedacht, gedaan of gevoeld. Daarbij moeten zij rekening houden met zowel de normen en waarden uit die tijd als met de normen en waarden van de tijd waarin zij zelf leven.

Hogere denkvaardigheden
Het interpreteren van spotprenten doet een beroep op de hogere denkvaardigheden uit de (gereviseerde) taxonomie van Bloom. In eerste instantie gaat het dan om analyseren en evalueren, maar door te vragen of leerlingen het met de visie van de tekenaar eens zijn of hen te vragen een cartoon te maken met hun visie kun je er ook een creëren opdracht van maken.

De taxonomie van Bloom.

Analyseren
Bij analyseren, als hogere denkvaardigheid, gaat het om het opdelen van materiaal in zijn samenstellende delen en om het bepalen van de relatie(s) tussen deze (onder)delen en een overkoepelende structuur. Het gaat om de cognitieve processen differentiëren, organiseren en toekennen. Vaak wordt ook het kritisch lezen van een tekst (bron), om er elementen uit te halen die nodig zijn om een antwoord op een vraag te geven, analyseren genoemd. Maar dan is er eerder sprake van leesvaardigheid, dan van analyseren.

 



Bij opdrachten met spotprenten gaat het er dan om dat leerlingen eerst heel goed naar de prent moeten kijken, de verschillende elementen moeten benoemen en soms ook de betekenis van symbolen moeten achterhalen voor zij bijvoorbeeld kunnen aangeven of de tekenaar voor of tegen een gebeurtenis is. Zij moeten hun evaluatie ook kunnen uitleggen en onderbouwen met elementen uit de prent.

In het algemeen geldt bij analyseopdrachten dat het antwoord niet expliciet (eenduidig) in de bron is terug te vinden. In dat geval is er namelijk geen sprake van analyse, maar van identificatie of begrijpen. Bij spotprenten zal dat, anders dan bij tekstbronnen, overigens zelden het geval zijn.

In de tabel hieronder staan algemene handelingswerkwoorden die gebruikt kunnen worden bij het formuleren van opdrachten die betrekking hebben op analyseren.
• in delen splitsen
• patronen beschrijven
• bewijzen voor conclusies aangeven
• classificeren
• onderzoeken
• vergelijken

Evaluatie
Het begrip evaluatie kan gemakkelijk voor verwarring zorgen. Het is de letterlijke vertaling van het Engelse 'to evaluate'. Bij evalueren gaat het om het vellen van een oordeel gebaseerd op criteria en standaarden door middel van controleren en bekritiseren.
Bij controleren gaat het erom te bepalen of iets voldoet aan bepaalde eisen aan bepaalde normen of standaarden of om na te gaan of er sprake is van consistentie of effectiviteit.
Bij bekritiseren gaat het om het opsporen van afwijkingen tussen een product en externe criteria, om het bepalen van de vraag of een product externe consistentie heeft of om het bepalen van de geschiktheid van een procedure voor een bepaald probleem.



Enkele voorbeelden voor het vak geschiedenis. Aan leerlingen wordt gevraagd een, beargumenteerd, oordeel geven over een uitspraak, stelling of de geloofwaardigheid van een interpretatie. Leerlingen moeten de betrouwbaarheid (of representativiteit) van een bron beoordelen in relatie tot een vraag. Een leerling kan uit verschillende oplossingen voor een probleem de juiste kiezen. Ook het beoordelen van een kunstwerk of het ontwikkelen en verdedigen van een opinie behoort tot evalueren. Bij evalueren gebruiken leerlingen aangereikte of zelf bedachte criteria.

Evalueren doet dus een beroep op kritisch denken en hoewel de meningen verschillen over wat daaronder precies verstaan moet worden, is met het wel eens over de subvaardigheden die bij kritisch denken horen:
• analyseren van argumenten en bewijs;
• conclusies trekken op basis van inductief of deductief redeneren;
• oordelen of waarderen;
• besluiten nemen of problemen oplossen.

In de tabel hieronder staan handelingswerkwoorden die gebruikt kunnen worden bij het formuleren van opdrachten die betrekking hebben op evalueren.
• Concluderen
• Beargumenteren
• Waarderen/waarde aangeven
• Bekritiseren
• Kiezen en de keuze rechtvaardigen
• Besluiten

Creëren
Bij opdrachten waarbij leerlingen iets moeten creëren (ontwerpen) gaat het erom dat zij gebruik maken van bestaande kennis en daarmee iets nieuws tot stand brengen. Bij spotprenten kan de leerling bijvoorbeeld de visie van de tekenaar aan zijn eigen mening toetsen of een cartoon maken waarin hij zijn visie op de gebeurtenis of ontwikkeling geeft.



In de tabel hieronder staan handelingswerkwoorden die gebruikt kunnen worden bij het formuleren van opdrachten die betrekking hebben op Creëren.

• Ontwerpen
• Scheppen
• Samenstellen
• Schrijven
• Ontwikkelen
• Voorspellen en extrapoleren

Formatief handelen met spotprenten

Bij formatief handelen wordt gewerkt volgens de formatieve evaluatiecyclus die bestaat uit drie fasen: feedup, feedback en feedforward, waarbij de feedbackfase soms wordt gesplitst in drie fasen.


Feedup


Om een spotprent goed te kunnen analyseren moeten leerlingen beschikken over procedurele kennis. Zij moeten weten hoe je een spotprent op een systematische manier kunt analyseren en vervolgens moeten zij deze procedure ook zelfstandig kunnen toepassen. In onderstaand schema zijn de belangrijkste fasen van deze procedure weergegeven.



Dit schema kan nader worden uitgewerkt in het volgende een stappenplan:

1. Denk na over de gebeurtenissen in die periode
Kijk naar de datum. Bedenk welke belangrijke gebeurtenissen er toen plaatsvonden. Wie waren hierbij betrokken?
2. Kijk goed wat er op de prent te zien is.
Schrijf op wat je allemaal op de prent ziet en let vooral op de details. Kijk wat er gebeurt/gedaan wordt en hoe dit wordt weergegeven. Let nog niet op de betekenis.
3. Bedenk wat de tekenaar met de cartoon wil zeggen en wat zijn motieven zijn.
Wie is de tekenaar, waar komt hij vandaan, wat is zijn achtergrond. Welke visie kan hij gehad hebben op de gebeurtenis(sen)?
4. Ga terug naar de cartoon
Kijk goed naar wat je hebt genoteerd. Weet je waar de personen/dieren voor staan? Wat zeggen ze en wat bedoelen ze? Bedenk dan wat de tekenaar met zijn prent wil zeggen.
Ga terug naar de gebeurtenissen
Vraag je tenslotte af welke nieuwe informatie je hebt gekregen over de gebeurtenis(sen). Begrijp je nu beter wat er is gebeurd en hoe mensen daarover dachten?

Leerdoel

Je kunt …
• Een spotprent analyseren met het doel meer inzicht te krijgen in een bepaaalde gebeurtenis of in de opvattingen van een persoon (de tekenaar) over een bepaalde gebeurtenis.

Omdat het analyseren van spotprenten is het goed om tenminste een keer, maar mogelijk vaker (bijvoorbeeeld in volgende leerjaren) voor te doen hoe je een spotprent kunt analyseren (modellen).

Op Histoforum staat een tweetal PowerPoint presentaties die u hierbij kunt gebruiken:
1. Het verdrag van Versailles
2. Het Marshallplan

Feedback en Feedforward

Fase 2


In fase 2 analyseren de leerlingen een spotprent, al dan niet aan de hand van een aantal ondersteunende vragen.

Fase 3 en 4



De leraar kan, rondlopend door de klas, of achteraf als leerlingen hun analyse op papier hebben ingeleverd, feedback geven op de gemaakte analyse.

Om leerlingen beter te maken in het analyseren van spotprenten is het zinvol om vooral feedback te geven op het proces. Bij formatief handelen ligt de focus op het verbeteren van de aanpak van de leerling en niet in de eerste plaats op het verbeteren van het resultaat van de huidige opdracht. Focus dus op betere resultaten op de lange termijn. Vraag leerlingen bijvoorbeeld hoe zij de opdracht hebben aangepakt. Hebben ze gebruik gemaakt van de tips voor het analyseren van spotprenten? Met welke onderdelen hebben ze vooral moeite, het beschrijven van wat ze zien, meet het gebruik van symbolen, met het herkennen van personen enz?

Zie voor meer informatie over feedback bijvoorbeeld: http://histoforum.net/2017/feedback.html of A Matrix of Feedback for Learning: https://ro.ecu.edu.au/cgi/viewcontent.cgi?article=4007&context=ajte

De leraar bespreekt de opdracht klassikaal na, waarbij hij vooral ingaat op de ervaren moeilijkheden (fase 4).

Fase 5



Als de nabespreking daar aanleiding toe geeft de leraar tips over bijvoorbeeld het herkennen van culturele (religieuze), sociale, politieke of economische oorzaken of het onderscheiden van incidentele en structurele oorzaken (fase 5). Hij kan hierbij verwijzen naar het door Cherinda Daemen gemaakte filmpje: Hoe analyseer je een spotprent.

Leerlingen kunnen uiteraard ook elkaars analyse beoordelen en darabij gebruik maken van schema en tips (peer-assessment).

Succescriteria

De leerling wordt beter in het analyseren van spotprenten als hij steeds beter gebruik weet te maken van onderstaande tips.

Analyseer een spotprent
Op de afbeelding hieronder staan de drie belangrijkste stappen die je moet nemen bij het analyseren van een spotprent.



Toelichting
1. Kijk goed naar het onderschrift of de titel van een cartoon. Een onderschrift of titel zegt veel over een cartoon. De tekst kan samenvattend zijn of de bedoeling hebben een (grappige) boodschap duidelijk te maken. Het is belangrijk hier goed bij stil te staan.
2. Een tekenaar maakt soms gebruik van een metafoor (beeldspraak). Enkele voorbeelden zijn: Het is hier een zwijnenstal! en een kameel is het schip der woestijn.
3. Een tekenaar maakt vaak ook gebruik van overdrijving in de omvang van iets of iemand, of in gebaren en gevoelens. Deze overdrijving geeft bijna altijd informatie over de bedoeling van de tekenaar.
4. Kijk naar de datum waarop de prent is gemaakt. Denk na over welke belangrijke gebeurtenissen in die periode hebben plaatsgevonden. Wie waren hierbij betrokken?
5. Kijk goed wat er op de prent te zien is (personen en objecten). Schrijf op wat je allemaal op de prent ziet en let vooral op de details. Kijk wat er gebeurt/gedaan wordt en hoe dit wordt weergegeven. Vaak worden er in spotprenten symbolen gebruikt of dieren die personen of landen voorstellen. Let nog niet op de betekenis.
6. Bedenk wat de tekenaar met de cartoon wil zeggen en wat zijn motieven zijn. Wie is de tekenaar, waar komt hij vandaan, wat is zijn achtergrond. Wat zeggen de personen of dieren en wat bedoelen ze? Welke visie heeft de tekenaar op de gebeurtenis(sen), wat wil de tekenaar met zijn prent zeggen?
7. ga terug naar de gebeurtenissen en vraag je tenslotte af welke nieuwe informatie je hebt gekregen over de gebeurtenis(sen). Begrijp je nu beter wat er is gebeurd en hoe mensen daarover dachten? Ben jij het eens met de visie van de tekenaar?

Personen
1. Welke figuren/personages zie je? Beschrijf hun uiterlijk. Stap niet te makkelijk over dit punt heen. Personages op een cartoon zijn niet altijd wie ze lijken. Beschrijf ze dus eerst!
2. Wie stellen deze figuren/personages voor? Een figuur kan een persoon zijn die daadwerkelijk heeft bestaan (zoals Hitler, Stalin of Kennedy), maar kan ook een symbool zijn dat betrekking heeft op een land of bepaalde groep mensen (zoals een leeuw (Nederland), een beer (Rusland) of de Amerikaanse Uncle Sam). Let bij deze stap ook op tekst of symbolen op hun lichamen!
3. Zijn ze positief of negatief afgebeeld? Complimenteus, overdreven of kritisch? Een cartoonist legt altijd kritiek, ironie of humor in zijn tekening. Vaak wordt minstens één van de hoofdfiguren belachelijk gemaakt. Wanneer één personage negatief is afgebeeld, de ander positief, dan zal de tekenaar partij voor één van beiden hebben gekozen. Zijn alle personages negatief afgebeeld, dan vindt de cartoonist waarschijnlijk het afgebeelde thema als geheel bespottelijk. Er wordt altijd wel iets bespot!
4. Wat doen de hoofdfiguren? Wie is er aan het woord? Wie of wat is het slachtoffer? De op een cartoon afgebeelde figuren doen altijd wel iets (zelfs als ze niets doen, is dat opvallend genoeg) en vaak doen ze elkaar of iets wat aan. Kijk bij dit punt ook of de personages iets (tegen elkaar?) zeggen!

Objecten
1. Welke objecten zie je verder op de cartoon? Benoem ze allemaal.
2. Wat stellen deze objecten voor? Let op symbolen op de afgebeelde objecten en let op de symbolische betekenis van bepaalde objecten (zoals donkere lucht = dreiging, treurwilg = treurnis, Christuskruis = dood, schedel = dood). Maak bij dit punt onderscheid tussen objecten die ter opvulling zijn, en objecten die iets duidelijk proberen te maken.
3. Zijn ze positief of negatief afgebeeld? Complimenteus, overdreven of kritisch? Voor uitleg zie: ‘Personen 3’.
4. Heeft de cartoon een onderschrift of een titel? Een onderschrift of titel zegt veel over een cartoon. De tekst kan samenvattend zijn of de bedoeling hebben een (grappige) boodschap duidelijk te maken. Het is belangrijk hier goed bij stil te staan.
5. Let op de kijkhoek. De kijkhoek geeft je vaak informatie over de status van een persoon of object. Als de hoek omlaag loopt geeft dit een beeld van een klein persoon of object. Dit duidt op onbelangrijkheid of zwakte. Loopt de kijkhoek omhoog dat suggereert dit macht, autoriteit of superioriteit.

Thema
1. Op welke historische gebeurtenis heeft de cartoon betrekking? Op basis van de vorige stappen moet je nu kunnen zien naar welke historische gebeurtenis de cartoon verwijst. Vraag jezelf af welke historische situatie plaats heeft gehad waarbij de door jouw geïdentificeerde personen en objecten een rol speelden. Bedenk daarbij dat een cartoon niets anders is dan een (kritisch/humorvol/ironisch) stripverhaal van een historische gebeurtenis.
2. Welke boodschap heeft de tekenaar over dit thema? Vraag je af wat de mening van de tekenaar over het door hem afgebeelde thema is. Kijk daarbij wie of wat op de cartoon belachelijk wordt gemaakt (daar zal de tekenaar het wel niet mee eens zijn). Zie ‘Personen 3’ en ‘Objecten 3 en 4’. Let bij deze stap ook op extra informatie. Staat de naam van de tekenaar aangegeven? Zijn nationaliteit? Het jaar wanneer de cartoon is gemaakt (is de cartoon getekend ten tijde van de gebeurtenis of veel later?)? Waarin is de cartoon gepubliceerd? Wat weet je van dat blad?  

Vergelijking
1. Klopt de cartoon met wat jij over dit thema weet? Je weet welke historische gebeurtenis het onderwerp van de cartoon is. Vergelijk nu of dat wat afgebeeld is, overeenkomt met dat wat jij er van weet. Geeft de tekenaar hetzelfde beeld, of wijkt zijn versie van het verhaal af?

 


u