artikelen over geschiedenis didactiek
Formatief handelen en betrouwbaarheid en representativiteit
Een opdracht over historisch denken en redeneren en
formatief handelen.
Inhoud
- Alle artikelen uit 2009
- Alle artikelen uit 2010
- Alle artikelen uit 2011
- Alle artikelen uit 2012
- Alle artikelen uit 2013
- Alle artikelen uit 2014
- Alle artikelen uit 2015
- Alle artikelen uit 2016
- Alle artikelen uit 2017
- Alle artikelen uit 2018
- Alle artikelen uit 2019
- Alle artikelen uit 2020
- Columns over onderwijs
Oefenen met bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit
Als je leerlingen vraagt of een bron betrouwbare informatie biedt voor het beantwoorden van een vraag krijg je heel vaak een standaardantwoord. Ze antwoorden ofwel onbetrouwbaar omdat de auteur van de bron niet bij de gebeurtenis aanwezig was ofwel omdat de bron uit veel later tijd dateert.
Heel goede leerlingen zullen misschien antwoorden minder
betrouwbaar omdat..., maar zelfs zij geven bijna altijd
een, uit het hoofd geleerd, standaardantwoord.
Slechts zelden verdiepen zij zich diepgaand in de
verschillende criteria die maken dat een bron
betrouwbare, dus bruikbare, informatie biedt voor het
beantwoorden van een vraag.
Dit bleek bijvoorbeeld tijdens een klein onderzoekje dat
ik op een school deed op aan de hand van een opdracht
over het begin van de Koreaoorlog (1).
Het onderzoekje maakte duidelijk hoe belangrijk het is
vragen uiterst zorgvuldig te formuleren en leerling te
trainen om een uitgebreid, met argumenten onderbouwd,
antwoord te geven. Maar vooral maakte het duidelijk hoe
belangrijk het is leerlingen te trainen in het
beoordelen van bronnen op bruikbaarheid en
betrouwbaarheid (en ook representativiteit) in relatie
tot de vraagstelling. Dit beoordelen moet plaatsvinden
door zowel redeneren over als met bronnen. Vermeden moet
worden dat het beoordelen van bronnen op betrouwbaarheid
(maar ook representativiteit) een trucje wordt, het moet
gaan om een echte historische vaardigheid, om een
belangrijk onderdeel dus van historisch denken en
redeneren.
Wie formatief wil werken aan deze vaardigheid staat al
snel voor een probleem. Omdat je van leerlingen verwacht
dat zij een min of meer uitgebreid antwoord geven, is
het ondoenlijk elke leerling van effectieve feedback te
voorzien.
Onderstaande opdracht wil hiervoor enig soelaas bieden:
• Leerlingen zeggen eerst of zij het met een stelling
over bruikbaarheid en betrouwbaarheid eens, oneens of
deels mee eens of oneens zijn.
• Vervolgens vinken zij aan welke aspecten voor het
beoordelen van bruikbaarheid/betrouwbaarheid en
representativiteit van belang vinden.
• Ten slotte geven de leerlingen een toelichting op hun
antwoorden, waarna zij aan de hand van het
criterialijstjes elkaar prestatie kunnen beoordelen.
Voordeel van deze methode is dat de docent, lopend door
de klas, zich heel snel een eerste beeld kan vormen van
de prestaties en dat leerlingen elkaar feedback kunnen
geven (peer-assessment).
Hoe de klas als geheel de opdracht heeft gemaakt kun je
op verschillende manieren nagaan, bijvoorbeeld door:
• Handopsteken; wie heeft eens, oneens, deels eens/deels
oneens en nagaan hoeveel criteria de leerlingen hebben
afgevinkt.
• Verdeeld over (bijvoorbeeld de hoeken van) de klas
vormen leerlingen groepjes (eens/oneens/deel eens, deels
oneens)
• Gebruik maken van bijvoorbeeld Socrative of een
vergelijkbaar programma.
Tenslotte kun je de opdracht klassikaal nabespreken aan
de hand van de prestaties van enkele leerlingen en
daarbij vooral ingaan op het proces. Vraag leerlingen
hun antwoord toe te lichten om helder te krijgen welke
denkfout(en) wordt/worden gemaakt. Vervolgens kun tips
geven waarop je een volgende keer beter zou moeten
letten.
De opdracht is bewust zo open mogelijk geformuleerd. Je had ook kunnen vragen zijn deze bronnen betrouwbaar of welke bron is betrouwbaarder of waarom zijn beide bronnen minder betrouwbaar. Voor deze formulering is echter gekozen om leerlingen te leren dat er heel vaak een genuanceerd antwoord mogelijk is op de vraag of een bron betrouwbare (of representatieve) informatie biedt voor het beantwoorden van een bepaalde historische vraag. Je wilt dat leerlingen leren een enerzijds-anderzijds redenering op te zetten.
Opdracht
Bron A
Dood van Bonifatius (Sacramentarium van Fulda, ca. 975).
Bron B
Bonifatius (ca 675-754) aartsbisschop van Mainz, trekt in 754 naar Friesland om de Friezen te bekeren tot het christendom. Hij spreekt met een groep eerder bekeerde Friezen af aan de oever van het riviertje de Boorne in de buurt van Dokkum
Toen de vastgestelde dag echter aanbrak, kwamen er in
plaats van vrienden vijanden terug en nieuwe
beulsknechten in plaats van nieuwe gelovigen. Zodra hij
het aanstormen van de tierende massa merkt, verzamelt de
man Gods (Bonifatius) meteen zijn geestelijken om zich
heen, neemt de relikwieën (overblijfselen) van de
heiligen, stapt uit zijn tent en verbiedt de
wapenknechten ogenblikkelijk verder te vechten, met de
woorden: ”Hou op mannen, want de Heilige Schrift leert
ons niet kwaad met kwaad te vergelden, maar kwaad met
goed (…)”. Terwijl hij met dergelijke woorden zijn
vrienden aanspoorde tot de martelaarskroon, stortte de
hele woedende menigte heidenen zich met zwaarden en
volle wapenrusting over hen heen en hakte hun lichamen
neer in heilbrengende moord.
Bron: Dit verslag is afkomstig uit een heiligenleven
geschreven door Willibald rond 760 in Mainz, waarbij hij
gebruikmaakte van ooggetuigenverslagen.
Uitspraak:
‘Beide bronnen helpen historici om een beeld te krijgen van de dood van Bonifatius.’
Vraag:
1. Ben je het met deze uitspraak eens of oneens?
O Eens, want …
O Oneens, want …
O Deels eens/deels oneens, want ...
2. Vink af welke vragen je hebt gesteld om deze opdracht
te maken.
O Wie heeft de bron gemaakt (welke rol/welke functie)?
O Wat is de relatie van de maker tot het onderwerp/wat
is zijn/haar belang?
O Waar is de bron gemaakt?
O Wanneer is de bron gemaakt?
O Was de auteur ooggetuige?
O Over welke informatie kon hij beschikken?
O Waarom is de bron gemaakt/wat is het doel?
O Voor welke vraag biedt de bron informatie?
O Is de bron representatief voor de gebeurtenis of
andere personen?
3. Licht nu je antwoord kort toe, waarbij je, in ieder geval, ingaat op de aangevinkte aspecten.
Feedback
4. Vergelijk jouw antwoord met dat van een klasgenoot. Doe dat als volgt:
- Vergelijk de aangevinkte criteria met de criteria die
je klasgenoot heeft aangevinkt.
- Bespreek eventuele verschillen met elkaar.
- Geef dit overleg reden om je antwoord op vraag 1 bij te stellen?
- Vraag de docent om hulp als jullie het niet eens
worden.
Copyright Albert van der Kaap, 2020