artikelen over geschiedenis didactiek
Heksen, hermelijn, hoogmoed & onmondige vrouwen
Hoe ongunstig is het als vrouw geboren te worden (Christine de Pisan (1364-1430), La cité des dames) |
Inhoud
Heksen, hermelijn, hoogmoed & onmondige vrouwen
Dit artikel startte oorspronkelijk als zevende,
afsluitende bijlage bij de roman- en filmcyclus van
Philippa Gregory over de 15de eeuwse Engelse
Rozenoorlogen. Dat is het gebleven. Maar bij nader
inzien zijn er een paar onderwerpen die in de bespreking
van de vier romans onderbelicht bleven en zich nochtans
uitstekend lenen tot nadere studie.
Referentiekader voor onderstaande is haar vierde
Rozenoorlogboek, Dochters van de Roos, maar de
aanvullingen gelden evengoed voor de andere delen van de
reeks. En vullen een lacune op in de bijdragen die op
deze site reeds gepubliceerd zijn over het wereldbeeld
van de middeleeuwen (1).
Onmondige vrouwen
Vrouwenrechten? Je hebt al een flink vergrootglas nodig
bij het zoeken om in de romans van Gregory iets in die
richting te vinden! En dan nog.
Meisjes dienen slechts als pionnen op het schaakbord van
de familiale belangen, vooral van de vaders. Dat is
evenzeer zo voor vorstelijke als voor adellijke
geslachten. Doch ook bij rijke kooplui en landbouwers.
Huwelijken worden bedisseld door de familie. En dat
blijft nog eeuwen zo, in feite tot kort voor onze eigen
tijd.
In hogere kringen zijn kindhuwelijken doodnormaal, zeker
als het is om dynastieke belangen te vervullen.
Warwick, ‘the Kingmaker’, koppelt zijn oudste dochter
(tot haar genoegen) aan George, hertog van Clarence,
broer van de koning. Komt hun beiden goed uit: het
bevredigt immers tevens haar zucht naar status.
Wanneer hij verongelijkt van kamp wisselt, omdat hij de
greep op zijn pupil Edward IV verliest, huwelijkt hij
zijn veertienjarige dochter, Anne, even moeiteloos uit
aan de Lancasterkroonprins, Edward, de zoon van
Margaretha van Anjou. Hierbij is met haar wensen totaal
geen rekening gehouden: willen of niet, ze moet mee naar
Frankrijk.
In haar huwelijksnacht wordt ze brutaal verkracht door
haar echtgenoot. Nogal duidelijk dat liefde bij dit
soort huwelijken totaal geen rol speelde.
Onwillige dochters, die hun uithuwelijking niet zo zagen
zitten, werden geregeld afgeranseld, opgesloten,
geïntimideerd tot ze hun weerspannigheid van lieverlee
opgaven. Hiervan zijn er voldoende bronnen uit de tijd,
niet alleen uit de hoogste maatschappelijke kringen.
Dit lag alleen maar in de gebruikelijke gang van zaken
bij de opvoeding, met de zeer grote formele eerbied die
de kinderen aan hun ouders moesten betonen, de hardheid
van de discipline thuis en op school, en de vele
lijfstraffen. Vergeet niet: dit bleef in voege tot aan
de Eerste Wereldoorlog (1914), in Pruisen en Engeland
nog veel langer. In dit laatste land, wat de
lijfstraffen voor jongens op (kost)school betreft, nog
tot na 1950!
Na de verschrikkelijke nederlaag van Lancaster bij
Tewkesbury (4 mei 1471) waar ook Annes wrede echtgenoot
afgemaakt wordt, voert Richard, de jongste broer van
koning Edward, haar en Margaretha van Anjou mee naar
Londen. Anne verwoordt haar lot als volgt:
21 mei 1471, p. 145
Margaretha kijkt van mij naar Isabel en knikt
vluchtig alsof ze begrijpt dat ik nu een pion ben in een
nieuw spel, in de handen van een nieuwe speler. Ze
vernauwt haar ogen bij de gedachte dat ik gekocht ben en
weer verkocht. Er verschijnt een glimlach om haar mond
wanneer ze beseft dat ik door haar nederlaag niets meer
waard ben; dat ik ben verworden tot besmette,
beschadigde waar.
Haar zwager, George, broer van de koning treedt nu op
als haar voogd. Hij houdt Anne steeds meer in
afzondering, hierin gesteund door haar zus. Hij wil haar
dwingen in een klooster te treden om zo haar erfenis in
handen te krijgen. Richard, de jongere broer, ontvoert
haar en brengt haar in veiligheid. Hij bekent haar zijn
liefde en vraagt haar ten huwelijk.
In mei 1472 huwen ze, in het geheim.
‘Voor de tweede keer in mijn leven ben ik de bruid
en schrijd ik naar het hoogaltaar, waar mijn knappe
echtgenoot me opwacht op de treden van het koor. […]
Deze keer trouw ik uit vrije keuze. Deze keer ben ik
niet slaafs gehoorzaam aan mijn vader en word ik niet
overheerst door een intimiderende schoonmoeder. Deze
keer bepaal ik zelf mijn bestemming. Voor het eerst heb
ik mijn leven in eigen hand genomen. Ik ben vijftien, ik
ben getrouwd geweest, weduwe geworden, ik ben de
schoondochter van een koningin van Engeland geweest en
nu geniet ik de bescherming van een hertog, geparenteerd
aan de koning. Ik ben als een pion van de een naar de
ander doorgeschoven. Maar nu speel ik eindelijk zelf het
spel.’ (p. 181)
In de hele romancyclus zijn er slechts twee paren
hoofdpersonen, die uit liefde huwen: Anna met Richard
en, jaren vroeger, Elizabeth Woodville met zijn oudere
broer Edward IV. Dit tweede koppel raakte smoorverliefd
op elkaar bij hun allereerste ontmoeting. Elizabeth
brengt het eveneens via een geheim huwelijk tot koningin
van Engeland. En daarbij werd ze dan nog geholpen door
haar heksenkunsten en die van haar moeder Jacquetta -
zeiden de tijdgenoten.
Over de opvoeding van meisjes komen we niet zoveel te
weten in deze romans. In maart 1484 presenteren de drie
oudste dochters van de voormalige koningin Elizabeth
zich aan het hof van de nieuwe koning Richard III en
zijn gemalin Anne. Zij zijn in hun familie veel vrijer
opgevoed dan Anne en de doorsnee dochters van hoge adel.
Anne vermeldt vol afgunst dat de twee jongsten Griekse
en Latijnse les krijgen. Elizabeth, net achttien jaar, ‘spreekt
drie talen vloeiend en een vierde beheerst ze voldoende
om erin te kunnen lezen. Ze is belezen –daar hebben haar
oom Anthony Woodville en haar moeder voor gezorgd; al
toen ze amper kon lopen droeg ’s konings drukker,
William Caxton, de boeken die hij maakte aan haar op. Ze
bespeelt diverse muziekinstrumenten en heeft een
verrassend lieflijke, warme zangstem. Ze maakt de
mooiste dingen met naald en draad en volgens mij kan ze
ook linnen hemden zomen en buizen keren.’(p. 367)
(Caxton: zie
Bijlage 4)
Laten we het bij deze onvolledige opsomming houden. Nog
twee korte notities:
Bij huwelijk kwamen alle bezittingen van het echtpaar
ter beschikking van de echtgenoot, het systeem van
totale gemeenschap van goederen, dat tot voor erg kort
ook bij ons de ‘normale’ procedure was sinds de
invoering van de Code Napoleon (1804). Dit behoudens een
voorafgaande notariële akte die anders bepaalde;
bijvoorbeeld algemene scheiding van goederen. Dit
laatste was gebruikelijk bij rijkere al dan niet
adellijke families, om het erfgoed van vooral de bruid
te vrijwaren van verspilling. Bij overlijden van de
echtgenoot had de weduwe recht op haar persoonlijk
erfgoed. Dat is het geval bij Anne Neville.
Ook voor intrede in een nonnenklooster moest de novice
als ‘bruid van Christus’ een bruidschat inbrengen.
Gelukkig zijn de Rozenoorlogen reeds eeuwen voorbij en
is het nu heel wat beter gesteld met de vrouwenrechten.
O ja, dacht je? Ik schrijf dit op vrijdag 10 december
2015, Dag van de Mensenrechten, omdat op die dag in 1948
de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werd
afgekondigd. Een verjaardag die me nooit erg vreugdevol
stemt en dit jaar nog veel minder dan anders. Ik beperk
hier tot één relevant artikel van de 30.
Artikel 16.
1. Zonder enige beperking op grond van ras,
nationaliteit of godsdienst, hebben mannen en vrouwen
van huwbare leeftijd het recht om te huwen en een gezin
te stichten. Zij hebben gelijke rechten wat het huwelijk
betreft, tijdens het huwelijk en bij de ontbinding
ervan.
2. Een huwelijk kan slechts worden gesloten met de vrije
en volledige toestemming van de aanstaande echtgenoten.
De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
aanvaardde de Universele Verklaring met 48 stemmen. 8
landen, waaronder de USSR, Saoedi-Arabië en Zuid-Afrika,
onthielden zich. Reeds van meet af protesteerden steeds
talrijker wordende niet-Europese landen tegen het
eurocentrisch karakter van sommige artikelen, wat een
aanfluiting zou betekenen van het universele karakter.
Vooral bovenstaande artikel 16 stuitte op verzet. In
1993 eisten Afrikaanse en Aziatische landen het recht op
sommige artikelen van de Verklaring niet toe te passen
omwille van economische of culturele redenen.
De laatste jaren komen voornamelijk conservatieve
islamitische regimes negatief voor het voetlicht. Maar
zij zijn niet de enigen! Zo passen bijvoorbeeld
Saoedi-Arabië en andere gebieden als het kalifaat van
Islamitische Staat in Irak en Syrië de islamitische wet,
de sharia, toe om de handen van dieven af te hakken of
overspelige vrouwen te stenigen. Het fundamentalistische
talibanregime in Afghanistan schrapte na de
machtsovername in 1996 zowat alle rechten voor vrouwen.
In dat opzicht is de Weense slotverklaring van 1993 een
gevaarlijke stap achteruit.
“Maar vrouwen hebben tegenwoordig toch stemrecht. Niet?”
Niet overal.
Nederland. Bij de Tweede
Kamerverkiezingen van 1922 konden voor het eerst alle
vrouwen in Nederland gebruikmaken van het actieve
kiesrecht. In België werd het
vrouwenstemrecht (en meteen stemplicht, zoals voor de
mannen) pas ingevoerd in 1948. In Zwitserland
in 1971.
In Saoedi-Arabië mogen vrouwen op 12
december 2015 voor de eerste keer opkomen op kieslijsten
en stemmen voor lokale verkiezingen. Maar autorijden of
op straat komen zonder mannelijke familieleden, mogen ze
niet. En vrouwen die zich wat kritisch over de situatie
hadden uitgelaten, zijn zonder pardon uit de lijsten
gegooid. In juni 2018 werd al een andere – vaak gezien
als de meest symbolische – discriminatie opgeheven, toen
vrouwen het recht kregen met de auto te rijden.
Saoedi-Arabië was tot dan het enige land ter wereld waar
dat niet mocht. Hoera, hoera, wat een vooruitgang!
Kindhuwelijken komen nog steeds op grote schaal voor in
landen van Afrika en Azië; kinderarbeid, lees slavernij,
eveneens.
Onze goedkope kleren worden door kinderen en uiterst
slecht betaalde vrouwen vervaardigd in onder meer
Bangladesh, onder omstandigheden die uitsluitend kunnen
betiteld worden als dwangarbeid.
Vrouwenbesnijdenis vind je niet alleen in zwart Afrika,
maar rukte vanuit het ‘heidense’ zuiden op naar Egypte,
waar het de laatste 30 jaar is overgenomen door de
christelijke Kopten.
In 2014 zou meer dan 90% van de
Koptische meisjes op deze manier genitaal verminkt zijn.
Wereldwijd zijn 200 miljoen vrouwen besneden. Elk jaar
worden er nog eens zo’n 3,6 miljoen meisjes verminkt,
dat zijn er bijna 10.000 per dag. Bij vrouwenbesnijdenis
worden de clitoris en/of de schaamlippen gedeeltelijk of
helemaal weggesneden. Bij de meest ingrijpende gevallen
worden de genitaliën van het meisje dichtgenaaid, zodat
er slechts een kleine opening rest om urine en
menstruatiebloed door te laten. Dat klinkt gruwelijk en
dat is het ook.
Nog zorgwekkender en volkomen onbegrijpelijk (voor ons):
in België en Nederland zijn duizenden meisjes besneden
en nog meer duizenden lopen gevaar. Elk jaar bevallen
meer dan 1.400 besneden vrouwen in een Belgische
kraamkliniek. (Voor Nederland heb ik geen recente
cijfers.)
Veel vrouwen van Afrikaanse afkomst durven hun dochters
niet meenemen naar familiebezoek of vakantie in hun land
van herkomst, omdat hun (groot)moeders van elke ogenblik
onoplettendheid of afwezigheid gebruik kunnen maken om
de soms zeer jonge meisjes toch te laten besnijden. “De
traditie en de eerbied voor de voorouders hebben
absolute voorrang op de wil van decadente verwesterde
moeders.” De praktijk lijkt wel onuitroeibaar, hoewel
hier en daar bescheiden successen geboekt zijn in de
strijd tegen vrouwenverminking.
Eén tekenend voorbeeld: in het kleine West-Afrikaanse
land Gambia verbood de president (een moslim) de
vrouwenbesnijdenis in november 2015.
Dit resultaat komt op conto van één volhoudende
activiste: Jaha Dukureh (°1989). Als dochter van een
imam (met vier vrouwen) onderging ze de gebruikelijke
besnijdenis, amper enkele weken oud. In Gambia is dat de
ergste vorm. Op 15-jarige leeftijd werd ze
uitgehuwelijkt aan een 40-jarige landgenoot in New York,
die haar slecht behandelde. Zij scheidde, huwde opnieuw
en volgde een universitaire opleiding in de VS.
Ondertussen ondervond ze lijfelijk dat een bevalling een
pijnlijke operatie noodzaakte, om de vagina weer open te
knippen. Dit terwijl de Gambiaanse vrouwen als argument
pro aanvoeren dat een bevalling onmogelijk is zonder
besnijdenis! Vanaf dit ogenblik ontpopte ze zich als de
meest fervente tegenstandster van vrouwenverminking.
Aanvankelijk ondervond ze uitsluitend tegenwerking,
zowel van vrouwen als mannen. Een van de belangrijkste
imams van het land ging helemaal om tijdens een gesprek
door haar beroep op de Koran en vooral op het feit dat
in Saoedi-Arabië, basisland van de islam, genitale
verminking niet bestaat. Argumenten die later door de
president tijdens zijn toespraak voor radio en televisie
werden overgenomen.
Zo mogelijk nog erger: dokters, die in onze eigen
Europese landen ondanks alle juridische verboden en
straffen, in het geniep besnijdenissen uitvoeren!
Seksueel geweld tegen vrouwen komt ook in onze
‘beschaafde’ Europese landen veelvuldig voor. De lijst
is schier eindeloos.
In India en Pakistan neemt bruidenverbranding nog steeds uitbreiding. Dit is een recente praktijk: wanneer de bruidschat niet op tijd volledig voldaan is, krijgt de jonge vrouw van haar man zuur in het gezicht of wordt ze overgoten met benzine en verbrand. Dit geschiedt meestal na lang onophoudelijk aandringen van haar schoonmoeder!
Nadat dit eind 2015 geschreven was, barstte in oktober 2017 vanuit de VS de ‘me too’ - beweging los: vrouwen, die soms jarenlang slachtoffer waren van seksueel misbruik of grensoverschrijdend gedrag door machtige mannen in de politieke- of mediawereld, doorbraken het stilzwijgen. Binnen de kortste keren werd het een ware vloedgolf, die in 2018 nog steeds voortwoekert tot in de allerhoogste regionen. Schrikwekkend!
Een laatste voorbeeld. Op 10 december 2014 reikte het
Nobelprijscomité in de Noorse hoofdstad Oslo de
Nobelprijs voor de Vrede uit aan de zeventienjarige
Pakistaanse Malala Yousafzai. Zij ontsnapte in 2012 nipt
aan de dood toen ze een kogel in het hoofd kreeg bij een
aanslag van de Taliban. Als blogster bracht ze verslag
uit over de gruweldaden van de Taliban en de
onderdrukking van de Pakistaanse vrouwen, aan wie alle
onderwijs verboden werd.
Heksenwaan
De Tower, Londen, juli 1483 De avond voor haar kroning kijkt Anne Neville uit het raam. ‘Ik weet dat Zij ook voor haar kleine raampje staat, dat ze naar de duisternis buiten haar vrijplaats tuurt, dat haar mooie gezicht is verwrongen van verdriet terwijl ze bidt voor haar zoons, in het besef dat ze allebei onder onze hoede zijn en dat geen van hen beiden ooit de troon zal bestijgen. Ik weet dat ze ons vervloekt terwijl ze een bebloed vod in haar handen wringt, een beeldje kneedt van was, kruiden vergruizelt en in het vuur gooit. Al haar aandacht zal op de Tower gericht zijn en het zilveren spoor van de maan volgen dat naar hun kamer wijst ( p. 340)’. |
In de romans van Philippa Gregory spelen bezweringen en
hekserij een belangrijke rol. Om de tegenstanders van
Edward IV te hinderen roepen Jacquetta (die heet af te
stammen van de riviergodin Melusina) en haar dochter
koningin Elizabeth Woodville een mist op, een storm op
zee, een langdurige regenperiode; Elizabeth verlamt de
zwaardarm van Richard III; zij en haar dochter
vervloeken de moordenaars van de kroonprins…
Ann Neville en haar entourage gaan in toenemende mate
aan paranoia lijden en zien achter elke tegenslag, elke
ziekte, elk overlijden de hand van de ‘heks’ Elizabeth.
Vooral in dit vierde boek passeren zowat alle clichés
over heksentoeren en bezweringen de revue.
Zodanig dat het me vaak ergerde. In de recensies is er
dan ook vrij weinig aandacht aan besteed. In feite zeer
ten onrechte. De grote heksenvervolgingen behoren
niet tot de ‘donkere middeleeuwen’
zoals meestal gedacht, maar tot de daaropvolgende
periode van de ‘verlichte renaissance’. Ze komen pas
goed op gang in de 16de eeuw, met een hoogtepunt na 1550
tot kort voor 1700. En de massahysterie, die duizenden
vrouwen het leven kostte in een gruwelijke dood beperkte
zich niet tot katholieke landen, maar greep zelfs
eveneens om zich heen in het protestantse New England
van de puriteinen. Berucht zijn hier de heksenprocessen
in Salem, na 1692, toen in de Nederlanden al een tijd
geen heksen meer verbrand werden, hoewel de heksenwaag
in het Nederlandse Oudewater nog steeds dienst deed. Die
heksenwaag zou door keizer Karel V zijn opgericht in
1545, om van hekserij beschuldigde vrouwen een eerlijke
kans te geven, nadat hij gesjoemel in de rechtspraak had
vastgesteld. Doch zelfs de machtige keizer was niet
machtig genoeg om de heksenvervolgingen te stoppen!
Dit betekent dus niet dat het geloof in heksen en de
processen tegen tovenaars door Philippa Gregory uit haar
schrijversduim gezogen zijn. De dominicaanse inquisiteur
Bernard Gui (1262-1331) in de roman De Naam van de
Roos (1980) en de gelijknamige film (1986) is
evenmin aan Umberto Eco’s fantasie ontsproten, ook al
speelt het verhaal in 1327, meer dan 150 jaar eerder dan
het einde van Gregory’s verhalencyclus (2).
Gui is zelfs de auteur van een handboek voor
inquisiteurs.
Met andere woorden: ook voor de grote vervolgingsgolf
heerste in heel Europa een sterk en algemeen verspreid
geloof in duivel en hekserij. Net in de periode van deze
romans is de heksenwaan ingezet door twee feiten:
op 5 december 1484 vaardigde paus Innocentius VIII (1432
– 1492) de bul Summis desiderantes affectibus (Omdat we
ten zeerste verlangen) uit, waarin hij goedkeuring gaf
aan strenge maatregelen tegen personen die beschuldigd
werden van magie en hekserij. De bul richtte zich
aanvankelijk vooral op de Duitse situatie. Zowel de
lokale clerus als de wereldlijke leiders in Duitsland
verzetten zich op dat ogenblik hevig tegen de
vervolgingspraktijken van de Inquisitie.
Dat maakte de weg vrij voor het schrijven van de
Malleus Malificarum, Heksenhamer,
letterlijk: hamer van de kwaaddoensters (let op de
vrouwelijke vorm), in mijn ogen misschien wel het
schunnigste boek uit de westerse geschiedenis. Het is
geschreven in 1485-1486 door Heinrich Kramer (Latijn:
Henricus Institoris), en Jacob Sprenger, Duitse
dominicanen en inquisiteurs. Het boek is een handleiding
voor de vervolging en foltering van heksen en is zodanig
opgesteld dat het slachtoffer onvermijdelijk schuldig
wordt bevonden, wat ook haar antwoorden zijn op de
gestelde vragen (3).
Gaf Bruegel
de heks haar bezem?
Mode en hermelijn
Paleis Westminster, Londen, winter 1482-1483 ‘De Koninklijke familie is altijd schitterend gekleed, de Koninklijke vertrekken stralen weelde en rijkdom uit. Edward verwaarloost zijn vloot, zijn burchten, zijn zeeweringen, maar hij geeft royaal geld uit aan de paleizen van zijn familie. … Terwijl hij Richard het land met een karig, eigenhandig op de been gebracht leger tegen de Schotten laat bewaken, heeft Edward een fortuin uitgegeven aan een nieuwe wapenrusting waarin hij slechts op toernooien zal schitteren zonder ooit serieus het zwaard ter hand te nemen (p. 315)’. |
Vooraf een korte aanvulling: regelmatig lees je dat Anne
of een van de andere dames haar ‘kap’ opzet voor ze naar
de troonzaal of naar buiten gaat, zonder dat dit
gespecificeerd is. Een deftige vrouw en zeker een dame
van stand verliet haar vertrekken niet met onbedekt
haar. Twee soorten hoofddeksel waren in de mode: de
hennin, een spits toelopende hoge kap als een
torenspits, al dan niet voorzien van een sluier, of een
minder hoge stoffen muts, met twee ronde verhogingen aan
de zijkanten, klaarblijkelijk geëvolueerd uit een
lederen ‘gehoornde’ kap die een generatie eerder
gedragen werd onder een losse met kant afgezette
hoofddoek, (zoals op het portret dat Jan van Eyck
schilderde van zijn vrouw Margareta in 1439).
Voorbeelden van een hennin tref je in Bijlage
2
(Margaretha van York) &
4 (William Caxton) & hier
onderaan met de miniatuur van Margaretha en de Werken
van barmhartigheid.
Pronk, praal en prestige
Het spectaculaire uiterlijke vertoon op
toernooien en feesten werd in de late middeleeuwen niet
misprezen. Integendeel, het werd beschouwd als een
vorstelijke deugd en vervulde een politieke functie.
Voorbeeld voor het hof van Edward IV en Richard III was
het Bourgondische hof van hun Bourgondische verwanten,
eerder dan dat van de gierige Franse koning Lodewijk XI.
Waarom kwam uitgerekend aan het Bourgondische hof in de
15de eeuw zo’n schitterende hofcultuur tot ontwikkeling?
De hertogen voerden de kunst van het pronken tot
ongekende hoogten op
Ambitie speelde zonder twijfel mee. En dat geeft de
fabelachtige uitstalling van edelsmeedwerk,
wandtapijten, schilderijen, miniaturen, wapenrustingen
en andere kostbaarheden op de expositie in Brugge (2009)
iets pathetisch. Met een schok besef je dat veel van die
mentaliteit is blijven hangen tot in onze tijd toe. Denk
maar aan Gouden Koetsen, de imperiale ruimtelijke
ordening in Londen en Parijs, de Engelse kroonjuwelen
met de meest opzienbare juwelen afkomstig uit het hele
keizerrijk…
De vorsten kenden de magie van een mooi object in een
tijd dat visuele prikkels veel schaarser waren dan
vandaag. Luxevoorwerpen waren voor hen een middel om hun
macht in de verf te zetten, naar andere vorsten toe,
maar ook naar hun onderdanen. Nog belangrijker waren de
wapens en wapenrustingen die ze lieten maken. Die
behoorden tot de meest geavanceerde van hun tijd.
Het statussymbool bij uitstek voor de vorsten en de adel
vormde de wapenrusting. Pronkharnassen en -schilden,
wapenrokken en dekkleden voor man en paard werden
onvoorstelbaar kostbaar uitgewerkt tot een wel erg
ongemakkelijk gala-tenue, dat ook buiten het strijdperk
gedragen werd. Uit de besproken tijd waren sprekende
voorbeelden te bewonderen op de Brugse tentoonstelling
over Karel de Stoute in 2009 (4).
Pronkharnassen uit de
beschreven tijd. Tentoonstelling Karel de Stoute,
Brugge, 2009.
De Tower, Londen, juli 1483 De avond voor haar kroning kijkt Anne Neville uit het raam. ‘Ik doe de bontmantel uit en gooi hem nonchalant, als een vod zonder waarde, op een stoel. Ik heb nu kasten vol bontwerk om uit te kiezen en ik zal jaarlijks een fortuin betalen aan een hofhouding zoals die een koningin betaamt. Ik zal net zo groots en indrukwekkend leven als de koningin vóór me. Van nu af aan zal ik me omringen met het mooiste van het mooiste, het beste van het beste (p. 342)’. |
Tweemaal krijgt Anne de hermelijnen koninginnenmantel in haar handen: wanneer haar zus zou gekroond worden als koningin van George, hertog van Clarence en broer van de koning; een tweede maal als zij zelf koningin zal worden, als gemalin van Richard III. Ze streelt haar gezicht liefkozend met het zachte bont van de mantel.
Waarom werd er zoveel bont gedragen?
Natuurlijk had dat te maken met status. Want kledij was
in de Middeleeuwen, zo mogelijk nog sterker dan
tegenwoordig, meer dan lichaamsbescherming. Kleren
vormden een der grote buitensporigheden van die tijd.
Iedere maatschappelijke groep was herkenbaar aan zijn
kleding. Die droeg derhalve het karakter van een
uniform. Wie de kleding droeg van een andere categorie
dan zijn eigen maatschappelijke stand, beging de zware
zonde van eerzucht of verloedering. Regelmatig
beteugelden de vorsten door ‘weeldewetten’ de
‘aanmatiging van lagere klassen’ en verboden het dragen
van te weelderige of indecente kledij. Dit komt
merkwaardig goed overeen met de situatie in China (waar
de kleur geel voorbehouden was aan de keizer), in het
Incarijk en bij de Azteken (waar de voorschriften zich
ook uitstrekten tot sieraden als oorpluggen,
lipsieraden, mantels, hoofdtooien en sandalen).
Hermelijn was een teken van soevereiniteit. Volledige mantels met hermelijnvoering waren een exclusief voorrecht van de regerende vorst en zijn gemalin. Dat is zo gebleven tot onze tijd toe, wat je kan zien op de filmbeelden bij de kroning van Nicolaas II, de laatste tsaar aller Russen en zijn tsarina (vermoord in 1918), of –nog recenter- bij de kroning van koning Willem-Alexander in Nederland (30 april 2013). Hoge adel en vertegenwoordigers van de vorst mochten hermelijn dragen, maar de afmetingen waren zeer precies voorgeschreven. En waarschijnlijk was dat laatste blijkbaar dus nog niet toegestaan ten tijde van Richard III.
Waar vandaan kwam het hermelijn, herkenbaar aan de
typische zwarte staartjes?
Meestal uit Finland en uit Rusland. Deze diertjes moeten
massaal ten offer gevallen zijn aan de zucht naar
statussymbolen. In de tweede helft van de zeventiende
eeuw (en vermoedelijk reeds heel wat vroeger) zorgden
pelsjagers in de Nieuwe Wereld voor een gestage aanvoer
van bont, niet alleen bever, maar ook nerts en een hele
reeks andere pelsdieren. Het hermelijn op de
statiemantel van Lodewijk XIV (ca. 1650) kwam van de
Franse nederzettingen in Canada. Zijn mantel is dus
evenzeer statussymbool als politieke propaganda!
Maar er is meer. Hedendaagse jongeren, in hun goed
geïsoleerde huizen met centrale verwarming, kunnen zich
bezwaarlijk voorstellen hoe recent hun comfort is, hoe
de winters tot voor kort een ware beproeving vormden. In
1970 nog hadden de meeste huizen van mijn leerlingen
geen centrale verwarming (en evenmin een badkamer).
Degelijke isolatie van de woningen kwam pas in zwang
toen de oliecrisis na de Jom Kippoeroorlog in 1973 de
toevoer van stookolie uit het Midden-Oosten tijdelijk
afsneed. Koude, tocht en vocht zijn nog steeds een plaag
in oudere huizen.
Hoeveel erger was het dan wel in de tijd van de
Rozenoorlogen: geen volledige ramen, geen centrale
verwarming, geen strooizout of sneeuwruimers. Voor de
mensen van vroegere generaties was de winter een eeuwige
strijd tegen de koude. Een strijd om te overleven tot de
lente kwam. Met ijs binnenshuis op het water in de
lampetkan en op de urine in de nachtpot. Met hoge
sterftecijfers van kleine kinderen en oude mensen.
In de Lage Landen en Engeland zorgden open haarden en
draagbare komforen met houtskool voor de verwarming.
Open haarden verspreidden de warmte onvoldoende door de
kamer. "Van voren bak je, van achter bevries je",
verzuchtte een tijdgenoot. De kamers op de schilderijen
of miniaturen van de Vlaamse Primitieven en hun
tijdgenoten hebben kleine ruiten in de ramen, voorzien
van luiken, die naar binnen sluiten. Ongetwijfeld
droegen alle afgebeelde personages hun bontmantels als
‘zondagse kleren’ wanneer ze de mis gingen bijwonen.
Zelfs in de zomer voel je in de oude kerken de koude
vanuit de plavuizen door merg en been opstijgen. In
dergelijke omstandigheden waren bontmantels geen
overbodige luxe.
Herkomst
De schilders hebben op hun miniaturen en panelen het
bont zo realistisch afgebeeld dat een hedendaagse
bontverwerker het kan herkennen. Zo ver kunnen wij
helaas niet gaan: wij zijn geen experts Toch ondernemen
wij een poging. Bij Het echtpaar Arnolfini
(1434) door Jan van Eyck draagt Arnolfini donker bont,
zijn bruid, Giovanna Cenami, een overkleed met
lichtgrijs bont. Dat laatste kan wezelbont zijn, dat
beschouwd werd als verwant aan hermelijn, maar ook door
niet-vorstelijke personen mocht gedragen worden.
Het meest gebruikte fijne bont was echter vacht van de
buikzijde van de grijze eekhoorn. Vermoedelijk is dit
het bont in de houppelandevoering van Arnolfini’s bruid.
Omdat alle leden van koninklijke families plus de rijke
patriciërs dit soort bont gebruikten, was de slachting
onder de diertjes ieder jaar enorm. Er werd op gejaagd
in de Zweedse en Finse wouden met strikken, vallen,
stompe pijlen en speciaal op deze jacht afgerichte
honden. In 1391 was de in Abo gestationeerde agent van
een firma in Reval in staat om zijn werkgever niet
minder dan 200.000 vachten toe te sturen. In de hoop de
lucratieve handel te kunnen volhouden werd het
jachtseizoen dat, met het oog op de kleur en de
kwaliteit van het bont, reeds tot de winter beperkt was,
door de wet nog verder ingeperkt.
Een prachtig voorbeeld vind je in de Lezende Maria
Magdalena (ca. 1438) van Rogier van der Weyden. Zij
heeft haar opperkleed teruggeslagen, waardoor de voering
met grijze eekhoorn zichtbaar is.
Rogier van der Weyden; Lezende Maria Magdalena (ca.
1438), Londen, National Gallery. 62,2 x 54,4 cm. Deel
van een in stukken gezaagd paneelschilderij.
Let op: in deze persdia voor de tentoonstelling Rogier
van der Weyden. De Passie van de Meester, Leuven 2009,
is de ruimte links van de heilige zwart gemaakt. In het
originele schilderij staat hier nog een fragment van een
mannelijke persoon (St.-Jozef?) van wie het hoofd
ontbreekt.
Waarschijnlijk is Arnolfini’s tabbaard gevoerd met
donkere eekhoorn. Of met marter- of beverbont. Dat
laatste was eveneens erg gegeerd. Maar bevers waren toen
in onze streken reeds enkele eeuwen praktisch
uitgestorven, of liever: uitgeroeid. (In onze contreien
duiken ze de laatste jaren –sinds 2000- weer op,
inwijkend vanuit het oosten.) In Duitsland en de
Baltische landen kwamen ze wel nog voor. Lynxbont kwam
waarschijnlijk ook uit die streken. Vossenbont, zowel
inheems als ingevoerd, was zeer gezocht. Vergeet niet
dat de vos zelfs nu nog door de landbouwers als een
doodsvijand wordt beschouwd. (Ook al is Reintje in onze
landen op de lijst van de beschermde diersoorten
geplaatst, nadat hij in de vorige decennia in de strijd
tegen de hondsdolheid bijna volledig was uitgemoord.)
Ook otterbont was erg in trek, omdat het -net als bever-
waterafstotend is en een aangename warmte levert.
Opvallend: op haast alle afbeeldingen is bont meestal
gebruikt als voering met de pels naar binnen. Ook als er
alleen manchetten of een bontkraag onder overkleed of
mantel uit komen zit er een volledige bontvoering onder.
Bont en de gewone man
Hoe zat het bij de lagere standen? Die hadden toch
minstens even veel last van de koude als de rijken. Hier
worden de bronnen schaarser. Op schilderijen en
miniaturen vind je het vaakst herders en boeren in
winterse omstandigheden afgebeeld. Typisch voor de
herders in onze hedendaagse kerststallen zijn hun vesten
uit schapenvacht. Dat is zeker al zo van bij de
Napolitaanse kerststallen uit de 18de eeuw. Tot onze
verrassing echter is dat niet het geval op de
afbeeldingen uit de 15de en 16de eeuw. Wij bestudeerden
een aantal getijdenboeken en panelen van Vlaamse
Primitieven. Zowel bij Hugo van der Goes (+1482) als in
de Très Riches Heures van de hertog van Berry (ca. 1415)
en het Breviarium Mayer van den Bergh (ca. 1500) dragen
de herders stoffen kleren, die nogal wat sporen van
gebruik vertonen
Breiwerk hebben wij op schilderijen (tot nog toe)
nergens kunnen terugvinden, hoewel het breien van wol
zich in de tijd vanaf 1500 snel moet hebben verspreid in
Noord-Europa.
In haar 'De waanzinnige veertiende eeuw' schrijft de
beroemde Amerikaanse historica Barbara Tuchman over "een
wat elegantere moeder uit de veertiende eeuw, die een
kledingstuk voor een kind zit te breien op vier naalden,
zoals wij weten uit een heiligenleven over 'de
schoonheid van de kinderjaren..." (p.72) Vermoedelijk
verwijst ze naar een miniatuur. Deze?
Welk anoniem genie voor het eerst op het even eenvoudige
als geniale idee gekomen is om met houten of benen
breinaalden wollen draden te verwerken tot sokken,
wanten en pullovers hebben wij (nog) niet ontdekt. Wel
dat de eerste breimachine reeds in 1589 werd uitgevonden
in Engeland.
In 1656 kwam Frankrijk in het bezit van enkele Engelse
breimachines -een voorbeeld van industriële spionage.
Colbert, de minister van Lodewijk XIV, moedigde de
oprichting van breigoedmanufacturen aan. De gekende
Bretoense zeemanspulls, met sluiting op de schouder,
dateren vermoedelijk reeds uit die tijd. Via Orange, dat
toen nog in het bezit was van de Nederlandse Oranjes -
die aan dit vorstendommetje hun naam ontlenen - kwamen
de breimachines naar de Nederlanden. In de 17de en 18de
eeuw breiden de landbouwers bij ons tijdens de winter
pulls voor de Hollandse en Britse marine.
En wist je dat de befaamde duffelcoat, die zijn
vestimentaire carrière eveneens begon als marinekledij,
zijn naam hoogstwaarschijnlijk ontleent aan de gemeente
Duffel (bij Mechelen), waar het kledingstuk in
huisnijverheid vervaardigd werd? Voortaan konden de
Engelse zeelui warm "ingeduffeld" de winterstormen
trotseren.
Toch weten wij uit de schaarse geschreven bronnen dat op
zijn minst ‘de landman’ pelsjassen en vellen droeg.
Konijnen- en kattenbont worden vermeld. Dat eerste werd
tot voor kort veel gebruikt. Tot in de jaren zestig van
de 20e eeuw eeuw had je in elke stad wel een vellenopkoper.
Boeren die voor de kermis een paar konijnen slachtten,
een te klein aantal om zelf te verwerken, verkochten hem
de huiden voor luttele som om ze te looien.
Voor zover wij konden achterhalen wordt kattenbont niet
meer gebruikt (bij ons). Wie gaat er nu zijn
lievelingshuisdier villen? Vroegere geslachten stonden
veel minder sentimenteel tegenover hun dieren. Op elk
boerenerf liep een stel katten rond, voor de nimmer
aflatende strijd tegen ratten en muizen. Konijnenvellen
werden in Europa voor de laatste keer op industriële
schaal gelooid ten tijde van het von Rundstedt-offensief
(december 1944). De geallieerde troepen in de Slag der
Ardennen bleken ontoereikende winterkleding te bezitten
in de sneeuwwinter van 1944-45. Toen werden in aller ijl
tonnen konijnenvellen verwerkt tot korte vesten, met
lange mouwen, gesloten met houten knopen. Konijnenbont
heeft echter het nadeel dat het na een paar jaar gaat
ruien. Moderne bontverwerking schijnt dat probleem
opgelost te hebben.
Sommige mensen hielden fretten om (clandestien) op
strooptocht te gaan naar konijnen. Deze knaagdiertjes
kunnen afgericht worden om konijnen uit hun holen te
jagen. Ze werden zelfs als huisdieren gehouden voor de
kinderen. En hun pelsjasjes werden verwerkt tot kragen.
Huiden van schapen en lammeren werden enorm veel
gebruikt om de koude binnenshuis te bestrijden. Honderd
jaar geleden drapeerden de boeren ze over hun stoelen om
hun rug warm te houden als ze voor de open haard zaten.
Lamshuid werd in wiegen gebruikt als sprei, of door
volwassenen in bed, lekker tegen de rug aan. Zelfs heden
vind je in heel wat huizen nog schaapshuiden op de
slaapkamers, als tapijt voor het bed. En in auto’s
worden ze aangewend als zetelovertrek.
Mogen we voorzichtig veronderstellen dat deze huiden ook
vijfhonderd jaar geleden gebruikt werden door de gewone
man (5)?
Hoogmoed, eerste van de Zeven Hoofdzonden
Of ze het nu beseffen of niet: ijdelheid, teken van
hoogmoed, is een stuwende drift voor alle hoofdpersonen
in de romancyclus van Gregory, zeker voor Anne Warwick.
Daarbij is ze ‘dwaas maar schandalig jaloers’ op
Elizabeth, de oudste dochter van de voormalige koningin,
Elzabeth Woodville, wanneer die op 18-jarige leeftijd
met haar zusjes aan het hof wordt geïntroduceerd (p.
367).
De verdoemden op de timpanen van de romaanse en gotische
kathedralen worden gekweld volgens de hoofdzonde(n) die
ze in dit aardse leven hebben bedreven
(1). Omstreeks
1150 zijn die zonden op weg naar een canon van zeven
(een heilig getal), net als hun tegenhangers: de zeven
deugden en de zeven werken van barmhartigheid. Elk van
de hoofdzonden vormt de basis van vele andere zonden.
Een lijst ervan is reeds in de 6de eeuw opgesteld door
Paus Gregorius I. In de Bijbel zijn verschillende
opsommingen van zonden te vinden, die echter niet
overeenkomen met de lijst van de zeven hoofdzonden. Om
de lijst te onthouden gebruikte men het acroniem
SALIGIA, naar de Latijnse beginletters van elke
hoofdzonde.
1. Superbia (hoogmoed - hovaardigheid - ijdelheid).
Wordt beschouwd als ergste van de zeven zonden. Alle
andere zonden komen uit superbia voort. Ze veroorzaakte
de eerste zonde: de opstand van Lucifer en zijn
aanhangers tegen God. Door de aartsengel Michaël en de
getrouwe engelen werden zij uit de hemel verdreven en
getransformeerd tot duivels in de hel. Dit is onderwerp
van het toneelstuk Lucifer van Joost van den Vondel
(1654). Machtwellust, heden samen met
hebzucht beschouwd
als voornaamste hoofdzonde, is in de middeleeuwen
uitvloeisel van superbia.
2. Avaritia (betekent zowel hebzucht als gierigheid).
Het verlangen naar geld of bezittingen. De misdaden die
hieruit voortkomen zijn: ontrouw, verraad, omkoping en
diefstal. Typerende demon: de Mammon, de afgod van het
geld.
3. Luxuria (onkuisheid - wellust). Beschouwd als een
ongewenst bijproduct van de voortplantingsdrift. De
bijbehorende symbolen zijn de demon Asmodeus en de
dieren stier en vooral geit.
4. Invidia (betekent zowel jaloezie als nijd en
afgunst); “het monster met de groene ogen.” De
krachtigste, meest vernielende, meest ontkende en
bovenal schromelijk onderschatte van alle emoties.
Bijbehorende symbolen zijn de demon Leviathan en de
dieren hond en slang. Schitterend in al haar nefaste
gevolgen beschreven door William Shakespeare in zijn
tragedie Othello, de Moor van Venetië (1604).
5. Gula (onmatigheid - gulzigheid - vraatzucht).
symbolen: de demon Beëlzebub en de dieren varken en
beer.
6. Ira (woede - gramschap ). Symbolen: de demon Satan en
de dieren beer en leeuw.
7. Acedia (gemakzucht - traagheid - luiheid -
vadsigheid). Symbolen: de demon Belfagor en de dieren
geit en ezel.
De zeven hoofdzonden zijn in de loop der eeuwen door
vele kunstenaars uitgebeeld, tot op heden. Bijvoorbeeld
de film Seven (1995) met Brad Pitt, Morgan Freeman,
Kevin Spacey en Gwyneth Paltrow in grote rollen. In de
film gaan twee rechercheurs op zoek naar een
seriemoordenaar die doodt volgens de zeven hoofdzonden.
Luxuria, wellust. Kopergravure uitgegeven door
Hiëronymus Cock naar een tekening van Pieter Bruegel
(1557). De hele reeks van zeven krioelt van de bizarre
gedrochten in de stijl van Jeroen Bosch (+ 1516), die
toen erg populair was. Typerend: de man die links achter
de tent op een monster wordt weggevoerd, de handen op de
rug gebonden en voorafgegaan door een doedelzakspeler
(symbool van ontucht), droeg in de oorspronkelijke
bewaarde tekening van Bruegel de mijter van een
bisschop. Voorzichtigheidshalve heeft Cock, in deze
tijden van ketterjagende inquisitie, de mijter vervangen
door een hoge hoed.
Zeven deugden
Naast de zeven hoofdzonden die bestraft worden is er ook
een lijst van hun tegenhangers: de zeven deugden,
bestaande uit de vier kardinale deugden en de later
toegevoegde drie goddelijke deugden.
1. Prudentia
(Voorzichtigheid - wijsheid)
2.
Iustitia
(Rechtvaardigheid - rechtschapenheid)
3. Temperantia (Matigheid - zelfbeheersing)
4. Fortitudo (Moed - sterkte - standvastigheid)
5. Fides (Geloof)
6. Spes (Hoop)
7. Caritas (Naastenliefde/Liefde)
De zeven werken van barmhartigheid zijn :
De hongerigen spijzen.
De dorstigen laven.
De naakten kleden.
De vreemdelingen herbergen.
De zieken verzorgen.
De gevangenen bezoeken.
De doden begraven.
Zes van deze werken zijn gebaseerd op de woorden van
Christus volgens het Evangelie van Matteüs: “Ik had
honger en gij hebt Mij te eten gegeven, Ik had dorst en
gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en
gij hebt Mij opgenomen. Ik was naakt en gij hebt Mij
gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik zat in
de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen.” (Matteus 25,
35-36). Paus Innocentius III (1198-1216) voegde daar in
het jaar 1207 een zevende werk aan toe: de doden
begraven. Het is ontleend aan het Bijbelboek Tobit,
Ook dit onderwerp is door kunstenaars eeuwen lang
uitgebeeld. Er is zelfs een Suske en Wiske- strip van
Willy Vandersteen, De zeven snaren (1967).
De zeven werken van barmhartigheid met, onderaan rechts:
Margareta van York (1446-1503), zuster van Edward IV en
Richard III, echtgenote van hertog Karel de Stoute van
Bourgondie¨ en haar patroonheilige; helemaal onder,
midden: haar wapenschild. Let op het rankwerk en de
dieren in de marge, kenmerkend voor deze voorlaatste
stijl van de ‘Vlaamse’ boekverluchting.
Uit: Nicholas Finet, Benois seront les misericordieux
(gezegend zullen de barmhartigen zijn), 1468-1477.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van Belgie¨, ms. 9296,
fol. 1.
Bijlagen
Bijlage 1.
Verfilming.
Bijlage 2.
Margaretha van York
Bijlage 3.
Gruuthuse
Bijlage 4.
William Caxton en Margaretha van York
Bijlage 5. Skelet van Richard III gevonden
Bijlage 6.
De wever en de eeuwigheid.
Bijlage 7:
Aanvulling Iustitia
Noten
1. De hele Rozenoorlogcyclus:
Gregory, Philippa,
De rozenkoningin, (The White Queen), Amsterdam, De
Boekerij, 2010, Gregory, Philippa,
De roos van Lancaster, (The Red Queen), Amsterdam,
De Boekerij, 2011. Gregory, Philippa,
De witte roos (Lady of the Rivers), Amsterdam, De
Boekerij, 2012.Gregory, Philippa,
Dochters van de Roos, (The Kingmaker’s Daughter)
Amsterdam, Meulenhoff, 2014 . Lees ook liefst eerst:
Josephine Tey,
Een koninkrijk voor een moord
Film
The White Queen (2013).
De Magdalenabasiliek te Vézelay en het middeleeuwse
wereldbeeld.
Liber Floridus. 1121 De wereld in één boek.
De grootste Mappae Mundi.
2.
De Naam van de Roos,
Nederlandse vertaling 1983.
Uitvoerige bespreking en dito modulair opgebouwde en in
de praktijk uitgeteste leereenheid.
3.
Heksenhamer, uitvoerige bespreking door G.C. Molewijk
.
Zie ook
Wikipedia
en Henricus Institoris [& Jacobus Sprenger]. De
Heksenhamer. Malleus Maleficarum. Ingeleid, vertaald en
geannoteerd door Ivo Gay,'s-Hertogenbosch: Uitgeverij
Voltaire, 2005, 472 blz.
- Vanhemelryck, F., Het gevecht met de duivel: heksen in
Vlaanderen, Leuven, Davidsfonds, 1999, 338 blz.
4. Ontleend aan
Karel de Stoute herleeft in Brugge
5 Voornamelijk ontleend aan de
Joos de Rijcke –site: Van Eyck als informatiebron en
wonen, plattelandsinterieurs bij Bruegel, en daar vooral
de link naar
Eigen haard is goud waard
Op dezelfde site eveneens:
Landbouw: gebonden aan de
seizoenen.
Meer informatie
Awouters, M., Muziekinstrumenten ten tijde van Memling,
in: Hans Memling. Essays, De Vos, D. ed., Brugge, 1994,
blz. 45-49.
Balace, S. & De Poorter, A. (red.), Tussen hemel en hel.
Sterven in de middeleeuwen, 600-1600, Brussel, Koninkl.
Musea voor Kunst & Geschiedenis, 2010, 288 blz.
De Maesschalck, E.,
De Bourgondische vorsten
(1315-1530). Leuven, Davidsfonds, 2008, 247
blz.
Dubbe, B.,
Huusraet. Het stedelijk woonhuis in de
Bourgondische tijd, Hoorn, Uitg. PolderVondsten,
2012, 276 blz.
Duby, G. (red.), Geschiedenis van het persoonlijk leven.
Dl. 2: Van het feodale Europa tot de renaissance,
Amsterdam, Agon, 1988, 558 blz
Hohler, C., Het leven aan het hof, in: De glorie der
middeleeuwen, Evans, J. ed., Amerongen, 1985.
Janssens, J., De middeleeuwen zijn anders, Leuven,
Davidsfonds, 1993, 228 blz.
Janssens, J., Spiegel van de middeleeuwen. In woord en
beeld, Leuven, Davidsfonds, 2011, 287 blz.
Klapisch-Zuber, Chr. (red.), Geschiedenis van de vrouw.
Dl. 2: Middeleeuwen, Amsterdam, Agon, 1991, 479 blz.
Madou, M., Kleding en mode in het oeuvre van Memling,
in: Hans Memling. Essays, De Vos, D. ed., Brugge, 1994,
blz. 50 - 62.
Marti, S., Borchert, T.-H. & G. Keck, Karel de Stoute
(1433-1477). Pracht en Praal in Bourgondië.
Tentoonstellingspublicatie, Groeningemuseum Brugge,
Brussel, Mercatorfonds, 2009. Recensie:
Karel de Stoute en de Burgunderbeute.
Pernoud, Régine, Christine de Pisan, Baarn, De Prom,
1997,197 blz.
Scott, M., Fraaie sluiers, mantels in allerhande kleur,
in: Rogier van der Weyden (1400 - 1464). De Passie van
de Meester, Leuven, 2009.
Trevelyan, George Macaulay, Sociale geschiedenis van
Engeland. (Aula 381), Utrecht/Antwerpen, 1968, 672 blz.
Vlaamse miniaturen
Muziek: The A-La-Mi-Re Manuscripts. Flemish Polyphonic
Treasures for Charles V by Capilla Flamenca, Uitg. door
Naxos DDD 8.554744.
Jos Martens, december 2015-december 2023