artikelen over geschiedenis didactiek

Heksen, hermelijn, hoogmoed & onmondige vrouwen

Hoe ongunstig is het als vrouw geboren te worden (Christine de Pisan (1364-1430), La cité des dames)

Heksen, hermelijn, hoogmoed & onmondige vrouwen

Dit artikel startte oorspronkelijk als zevende, afsluitende bijlage bij de roman- en filmcyclus van Philippa Gregory over de 15de eeuwse Engelse Rozenoorlogen. Dat is het gebleven. Maar bij nader inzien zijn er een paar onderwerpen die in de bespreking van de vier romans onderbelicht bleven en zich nochtans uitstekend lenen tot nadere studie. Referentiekader voor onderstaande is haar vierde Rozenoorlogboek, Dochters van de Roos, maar de aanvullingen gelden evengoed voor de andere delen van de reeks. En vullen een lacune op in de bijdragen die op deze site reeds gepubliceerd zijn over het wereldbeeld van de middeleeuwen (1).

Onmondige vrouwen

Vrouwenrechten? Je hebt al een flink vergrootglas nodig bij het zoeken om in de romans van Gregory iets in die richting te vinden! En dan nog. Meisjes dienen slechts als pionnen op het schaakbord van de familiale belangen, vooral van de vaders. Dat is evenzeer zo voor vorstelijke als voor adellijke geslachten. Doch ook bij rijke kooplui en landbouwers. Huwelijken worden bedisseld door de familie. En dat blijft nog eeuwen zo, in feite tot kort voor onze eigen tijd. In hogere kringen zijn kindhuwelijken doodnormaal, zeker als het is om dynastieke belangen te vervullen.

Warwick, ‘the Kingmaker’, koppelt zijn oudste dochter (tot haar genoegen) aan George, hertog van Clarence, broer van de koning. Komt hun beiden goed uit: het bevredigt immers tevens haar zucht naar status.
Wanneer hij verongelijkt van kamp wisselt, omdat hij de greep op zijn pupil Edward IV verliest, huwelijkt hij zijn veertienjarige dochter, Anne, even moeiteloos uit aan de Lancasterkroonprins, Edward, de zoon van Margaretha van Anjou. Hierbij is met haar wensen totaal geen rekening gehouden: willen of niet, ze moet mee naar Frankrijk.
In haar huwelijksnacht wordt ze brutaal verkracht door haar echtgenoot. Nogal duidelijk dat liefde bij dit soort huwelijken totaal geen rol speelde.
Onwillige dochters, die hun uithuwelijking niet zo zagen zitten, werden geregeld afgeranseld, opgesloten, geïntimideerd tot ze hun weerspannigheid van lieverlee opgaven. Hiervan zijn er voldoende bronnen uit de tijd, niet alleen uit de hoogste maatschappelijke kringen.
Dit lag alleen maar in de gebruikelijke gang van zaken bij de opvoeding, met de zeer grote formele eerbied die de kinderen aan hun ouders moesten betonen, de hardheid van de discipline thuis en op school, en de vele lijfstraffen. Vergeet niet: dit bleef in voege tot aan de Eerste Wereldoorlog (1914), in Pruisen en Engeland nog veel langer. In dit laatste land, wat de lijfstraffen voor jongens op (kost)school betreft, nog tot na 1950!

Na de verschrikkelijke nederlaag van Lancaster bij Tewkesbury (4 mei 1471) waar ook Annes wrede echtgenoot afgemaakt wordt, voert Richard, de jongste broer van koning Edward, haar en Margaretha van Anjou mee naar Londen. Anne verwoordt haar lot als volgt:

21 mei 1471, p. 145
Margaretha kijkt van mij naar Isabel en knikt vluchtig alsof ze begrijpt dat ik nu een pion ben in een nieuw spel, in de handen van een nieuwe speler. Ze vernauwt haar ogen bij de gedachte dat ik gekocht ben en weer verkocht. Er verschijnt een glimlach om haar mond wanneer ze beseft dat ik door haar nederlaag niets meer waard ben; dat ik ben verworden tot besmette, beschadigde waar.

Haar zwager, George, broer van de koning treedt nu op als haar voogd. Hij houdt Anne steeds meer in afzondering, hierin gesteund door haar zus. Hij wil haar dwingen in een klooster te treden om zo haar erfenis in handen te krijgen. Richard, de jongere broer, ontvoert haar en brengt haar in veiligheid. Hij bekent haar zijn liefde en vraagt haar ten huwelijk.

In mei 1472 huwen ze, in het geheim.
‘Voor de tweede keer in mijn leven ben ik de bruid en schrijd ik naar het hoogaltaar, waar mijn knappe echtgenoot me opwacht op de treden van het koor. […]
Deze keer trouw ik uit vrije keuze. Deze keer ben ik niet slaafs gehoorzaam aan mijn vader en word ik niet overheerst door een intimiderende schoonmoeder. Deze keer bepaal ik zelf mijn bestemming. Voor het eerst heb ik mijn leven in eigen hand genomen. Ik ben vijftien, ik ben getrouwd geweest, weduwe geworden, ik ben de schoondochter van een koningin van Engeland geweest en nu geniet ik de bescherming van een hertog, geparenteerd aan de koning. Ik ben als een pion van de een naar de ander doorgeschoven. Maar nu speel ik eindelijk zelf het spel.’ (p. 181)


In de hele romancyclus zijn er slechts twee paren hoofdpersonen, die uit liefde huwen: Anna met Richard en, jaren vroeger, Elizabeth Woodville met zijn oudere broer Edward IV. Dit tweede koppel raakte smoorverliefd op elkaar bij hun allereerste ontmoeting. Elizabeth brengt het eveneens via een geheim huwelijk tot koningin van Engeland. En daarbij werd ze dan nog geholpen door haar heksenkunsten en die van haar moeder Jacquetta - zeiden de tijdgenoten.

Over de opvoeding van meisjes komen we niet zoveel te weten in deze romans. In maart 1484 presenteren de drie oudste dochters van de voormalige koningin Elizabeth zich aan het hof van de nieuwe koning Richard III en zijn gemalin Anne. Zij zijn in hun familie veel vrijer opgevoed dan Anne en de doorsnee dochters van hoge adel. Anne vermeldt vol afgunst dat de twee jongsten Griekse en Latijnse les krijgen. Elizabeth, net achttien jaar, ‘spreekt drie talen vloeiend en een vierde beheerst ze voldoende om erin te kunnen lezen. Ze is belezen –daar hebben haar oom Anthony Woodville en haar moeder voor gezorgd; al toen ze amper kon lopen droeg ’s konings drukker, William Caxton, de boeken die hij maakte aan haar op. Ze bespeelt diverse muziekinstrumenten en heeft een verrassend lieflijke, warme zangstem. Ze maakt de mooiste dingen met naald en draad en volgens mij kan ze ook linnen hemden zomen en buizen keren.’(p. 367) (Caxton: zie Bijlage 4)

Laten we het bij deze onvolledige opsomming houden. Nog twee korte notities:

Bij huwelijk kwamen alle bezittingen van het echtpaar ter beschikking van de echtgenoot, het systeem van totale gemeenschap van goederen, dat tot voor erg kort ook bij ons de ‘normale’ procedure was sinds de invoering van de Code Napoleon (1804). Dit behoudens een voorafgaande notariële akte die anders bepaalde; bijvoorbeeld algemene scheiding van goederen. Dit laatste was gebruikelijk bij rijkere al dan niet adellijke families, om het erfgoed van vooral de bruid te vrijwaren van verspilling. Bij overlijden van de echtgenoot had de weduwe recht op haar persoonlijk erfgoed. Dat is het geval bij Anne Neville.
Ook voor intrede in een nonnenklooster moest de novice als ‘bruid van Christus’ een bruidschat inbrengen.

Gelukkig zijn de Rozenoorlogen reeds eeuwen voorbij en is het nu heel wat beter gesteld met de vrouwenrechten.
O ja, dacht je? Ik schrijf dit op vrijdag 10 december 2015, Dag van de Mensenrechten, omdat op die dag in 1948 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werd afgekondigd. Een verjaardag die me nooit erg vreugdevol stemt en dit jaar nog veel minder dan anders. Ik beperk hier tot één relevant artikel van de 30.

Artikel 16.
1. Zonder enige beperking op grond van ras, nationaliteit of godsdienst, hebben mannen en vrouwen van huwbare leeftijd het recht om te huwen en een gezin te stichten. Zij hebben gelijke rechten wat het huwelijk betreft, tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan.
2. Een huwelijk kan slechts worden gesloten met de vrije en volledige toestemming van de aanstaande echtgenoten.


De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aanvaardde de Universele Verklaring met 48 stemmen. 8 landen, waaronder de USSR, Saoedi-Arabië en Zuid-Afrika, onthielden zich. Reeds van meet af protesteerden steeds talrijker wordende niet-Europese landen tegen het eurocentrisch karakter van sommige artikelen, wat een aanfluiting zou betekenen van het universele karakter. Vooral bovenstaande artikel 16 stuitte op verzet. In 1993 eisten Afrikaanse en Aziatische landen het recht op sommige artikelen van de Verklaring niet toe te passen omwille van economische of culturele redenen.

De laatste jaren komen voornamelijk conservatieve islamitische regimes negatief voor het voetlicht. Maar zij zijn niet de enigen! Zo passen bijvoorbeeld Saoedi-Arabië en andere gebieden als het kalifaat van Islamitische Staat in Irak en Syrië de islamitische wet, de sharia, toe om de handen van dieven af te hakken of overspelige vrouwen te stenigen. Het fundamentalistische talibanregime in Afghanistan schrapte na de machtsovername in 1996 zowat alle rechten voor vrouwen. In dat opzicht is de Weense slotverklaring van 1993 een gevaarlijke stap achteruit.

“Maar vrouwen hebben tegenwoordig toch stemrecht. Niet?” Niet overal.
Nederland. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1922 konden voor het eerst alle vrouwen in Nederland gebruikmaken van het actieve kiesrecht. In België werd het vrouwenstemrecht (en meteen stemplicht, zoals voor de mannen) pas ingevoerd in 1948. In Zwitserland in 1971.

In Saoedi-Arabië mogen vrouwen op 12 december 2015 voor de eerste keer opkomen op kieslijsten en stemmen voor lokale verkiezingen. Maar autorijden of op straat komen zonder mannelijke familieleden, mogen ze niet. En vrouwen die zich wat kritisch over de situatie hadden uitgelaten, zijn zonder pardon uit de lijsten gegooid. In juni 2018 werd al een andere – vaak gezien als de meest symbolische – discriminatie opgeheven, toen vrouwen het recht kregen met de auto te rijden. Saoedi-Arabië was tot dan het enige land ter wereld waar dat niet mocht. Hoera, hoera, wat een vooruitgang!

Kindhuwelijken komen nog steeds op grote schaal voor in landen van Afrika en Azië; kinderarbeid, lees slavernij, eveneens.
Onze goedkope kleren worden door kinderen en uiterst slecht betaalde vrouwen vervaardigd in onder meer Bangladesh, onder omstandigheden die uitsluitend kunnen betiteld worden als dwangarbeid.

Vrouwenbesnijdenis vind je niet alleen in zwart Afrika, maar rukte vanuit het ‘heidense’ zuiden op naar Egypte, waar het de laatste 30 jaar is overgenomen door de christelijke Kopten.
In 2014 zou meer dan 90% van de Koptische meisjes op deze manier genitaal verminkt zijn.

Wereldwijd zijn 200 miljoen vrouwen besneden. Elk jaar worden er nog eens zo’n 3,6 miljoen meisjes verminkt, dat zijn er bijna 10.000 per dag. Bij vrouwenbesnijdenis worden de clitoris en/of de schaamlippen gedeeltelijk of helemaal weggesneden. Bij de meest ingrijpende gevallen worden de genitaliën van het meisje dichtgenaaid, zodat er slechts een kleine opening rest om urine en menstruatiebloed door te laten. Dat klinkt gruwelijk en dat is het ook.

Nog zorgwekkender en volkomen onbegrijpelijk (voor ons): in België en Nederland zijn duizenden meisjes besneden en nog meer duizenden lopen gevaar. Elk jaar bevallen meer dan 1.400 besneden vrouwen in een Belgische kraamkliniek. (Voor Nederland heb ik geen recente cijfers.)

Veel vrouwen van Afrikaanse afkomst durven hun dochters niet meenemen naar familiebezoek of vakantie in hun land van herkomst, omdat hun (groot)moeders van elke ogenblik onoplettendheid of afwezigheid gebruik kunnen maken om de soms zeer jonge meisjes toch te laten besnijden. “De traditie en de eerbied voor de voorouders hebben absolute voorrang op de wil van decadente verwesterde moeders.” De praktijk lijkt wel onuitroeibaar, hoewel hier en daar bescheiden successen geboekt zijn in de strijd tegen vrouwenverminking.


Eén tekenend voorbeeld: in het kleine West-Afrikaanse land Gambia verbood de president (een moslim) de vrouwenbesnijdenis in november 2015.
Dit resultaat komt op conto van één volhoudende activiste: Jaha Dukureh (°1989). Als dochter van een imam (met vier vrouwen) onderging ze de gebruikelijke besnijdenis, amper enkele weken oud. In Gambia is dat de ergste vorm. Op 15-jarige leeftijd werd ze uitgehuwelijkt aan een 40-jarige landgenoot in New York, die haar slecht behandelde. Zij scheidde, huwde opnieuw en volgde een universitaire opleiding in de VS. Ondertussen ondervond ze lijfelijk dat een bevalling een pijnlijke operatie noodzaakte, om de vagina weer open te knippen. Dit terwijl de Gambiaanse vrouwen als argument pro aanvoeren dat een bevalling onmogelijk is zonder besnijdenis! Vanaf dit ogenblik ontpopte ze zich als de meest fervente tegenstandster van vrouwenverminking. Aanvankelijk ondervond ze uitsluitend tegenwerking, zowel van vrouwen als mannen. Een van de belangrijkste imams van het land ging helemaal om tijdens een gesprek door haar beroep op de Koran en vooral op het feit dat in Saoedi-Arabië, basisland van de islam, genitale verminking niet bestaat. Argumenten die later door de president tijdens zijn toespraak voor radio en televisie werden overgenomen.

Zo mogelijk nog erger: dokters, die in onze eigen Europese landen ondanks alle juridische verboden en straffen, in het geniep besnijdenissen uitvoeren!


Seksueel geweld tegen vrouwen komt ook in onze ‘beschaafde’ Europese landen veelvuldig voor. De lijst is schier eindeloos. 

In India en Pakistan neemt bruidenverbranding nog steeds uitbreiding. Dit is een recente praktijk: wanneer de bruidschat niet op tijd volledig voldaan is, krijgt de jonge vrouw van haar man zuur in het gezicht of wordt ze overgoten met benzine en verbrand. Dit geschiedt meestal na lang onophoudelijk aandringen van haar schoonmoeder!

 

Nadat dit eind 2015 geschreven was, barstte in oktober 2017 vanuit de VS de ‘me too’ - beweging los: vrouwen, die soms jarenlang slachtoffer waren van seksueel misbruik of grensoverschrijdend gedrag door machtige mannen in de politieke- of mediawereld, doorbraken het stilzwijgen. Binnen de kortste keren werd het een ware vloedgolf, die in 2018 nog steeds voortwoekert tot in de allerhoogste regionen. Schrikwekkend!

 

Een laatste voorbeeld. Op 10 december 2014 reikte het Nobelprijscomité in de Noorse hoofdstad Oslo de Nobelprijs voor de Vrede uit aan de zeventienjarige Pakistaanse Malala Yousafzai. Zij ontsnapte in 2012 nipt aan de dood toen ze een kogel in het hoofd kreeg bij een aanslag van de Taliban. Als blogster bracht ze verslag uit over de gruweldaden van de Taliban en de onderdrukking van de Pakistaanse vrouwen, aan wie alle onderwijs verboden werd.

Heksenwaan


De Tower, Londen, juli 1483

De avond voor haar kroning kijkt Anne Neville uit het raam.

‘Ik weet dat Zij ook voor haar kleine raampje staat, dat ze naar de duisternis buiten haar vrijplaats tuurt, dat haar mooie gezicht is verwrongen van verdriet terwijl ze bidt voor haar zoons, in het besef dat ze allebei onder onze hoede zijn en dat geen van hen beiden ooit de troon zal bestijgen. Ik weet dat ze ons vervloekt terwijl ze een bebloed vod in haar handen wringt, een beeldje kneedt van was, kruiden vergruizelt en in het vuur gooit. Al haar aandacht zal op de Tower gericht zijn en het zilveren spoor van de maan volgen dat naar hun kamer wijst ( p. 340)’.

In de romans van Philippa Gregory spelen bezweringen en hekserij een belangrijke rol. Om de tegenstanders van Edward IV te hinderen roepen Jacquetta (die heet af te stammen van de riviergodin Melusina) en haar dochter koningin Elizabeth Woodville een mist op, een storm op zee, een langdurige regenperiode; Elizabeth verlamt de zwaardarm van Richard III; zij en haar dochter vervloeken de moordenaars van de kroonprins…
Ann Neville en haar entourage gaan in toenemende mate aan paranoia lijden en zien achter elke tegenslag, elke ziekte, elk overlijden de hand van de ‘heks’ Elizabeth. Vooral in dit vierde boek passeren zowat alle clichés over heksentoeren en bezweringen de revue.

Zodanig dat het me vaak ergerde. In de recensies is er dan ook vrij weinig aandacht aan besteed. In feite zeer ten onrechte. De grote heksenvervolgingen behoren niet tot de ‘donkere middeleeuwen’ zoals meestal gedacht, maar tot de daaropvolgende periode van de ‘verlichte renaissance’. Ze komen pas goed op gang in de 16de eeuw, met een hoogtepunt na 1550 tot kort voor 1700. En de massahysterie, die duizenden vrouwen het leven kostte in een gruwelijke dood beperkte zich niet tot katholieke landen, maar greep zelfs eveneens om zich heen in het protestantse New England van de puriteinen. Berucht zijn hier de heksenprocessen in Salem, na 1692, toen in de Nederlanden al een tijd geen heksen meer verbrand werden, hoewel de heksenwaag in het Nederlandse Oudewater nog steeds dienst deed. Die heksenwaag zou door keizer Karel V zijn opgericht in 1545, om van hekserij beschuldigde vrouwen een eerlijke kans te geven, nadat hij gesjoemel in de rechtspraak had vastgesteld. Doch zelfs de machtige keizer was niet machtig genoeg om de heksenvervolgingen te stoppen!

Dit betekent dus niet dat het geloof in heksen en de processen tegen tovenaars door Philippa Gregory uit haar schrijversduim gezogen zijn. De dominicaanse inquisiteur Bernard Gui (1262-1331) in de roman De Naam van de Roos (1980) en de gelijknamige film (1986) is evenmin aan Umberto Eco’s fantasie ontsproten, ook al speelt het verhaal in 1327, meer dan 150 jaar eerder dan het einde van Gregory’s verhalencyclus (2). Gui is zelfs de auteur van een handboek voor inquisiteurs.

Met andere woorden: ook voor de grote vervolgingsgolf heerste in heel Europa een sterk en algemeen verspreid geloof in duivel en hekserij. Net in de periode van deze romans is de heksenwaan ingezet door twee feiten:
op 5 december 1484 vaardigde paus Innocentius VIII (1432 – 1492) de bul Summis desiderantes affectibus (Omdat we ten zeerste verlangen) uit, waarin hij goedkeuring gaf aan strenge maatregelen tegen personen die beschuldigd werden van magie en hekserij. De bul richtte zich aanvankelijk vooral op de Duitse situatie. Zowel de lokale clerus als de wereldlijke leiders in Duitsland verzetten zich op dat ogenblik hevig tegen de vervolgingspraktijken van de Inquisitie.

Dat maakte de weg vrij voor het schrijven van de Malleus Malificarum, Heksenhamer, letterlijk: hamer van de kwaaddoensters (let op de vrouwelijke vorm), in mijn ogen misschien wel het schunnigste boek uit de westerse geschiedenis. Het is geschreven in 1485-1486 door Heinrich Kramer (Latijn: Henricus Institoris), en Jacob Sprenger, Duitse dominicanen en inquisiteurs. Het boek is een handleiding voor de vervolging en foltering van heksen en is zodanig opgesteld dat het slachtoffer onvermijdelijk schuldig wordt bevonden, wat ook haar antwoorden zijn op de gestelde vragen (3). Gaf Bruegel de heks haar bezem?

Mode en hermelijn


Paleis Westminster, Londen, winter 1482-1483

De Koninklijke familie is altijd schitterend gekleed, de Koninklijke vertrekken stralen weelde en rijkdom uit. Edward verwaarloost zijn vloot, zijn burchten, zijn zeeweringen, maar hij geeft royaal geld uit aan de paleizen van zijn familie. …
Terwijl hij Richard het land met een karig, eigenhandig op de been gebracht leger tegen de Schotten laat bewaken, heeft Edward een fortuin uitgegeven aan een nieuwe wapenrusting waarin hij slechts op toernooien zal schitteren zonder ooit serieus het zwaard ter hand te nemen (p. 315)’.

Vooraf een korte aanvulling: regelmatig lees je dat Anne of een van de andere dames haar ‘kap’ opzet voor ze naar de troonzaal of naar buiten gaat, zonder dat dit gespecificeerd is. Een deftige vrouw en zeker een dame van stand verliet haar vertrekken niet met onbedekt haar. Twee soorten hoofddeksel waren in de mode: de hennin, een spits toelopende hoge kap als een torenspits, al dan niet voorzien van een sluier, of een minder hoge stoffen muts, met twee ronde verhogingen aan de zijkanten, klaarblijkelijk geëvolueerd uit een lederen ‘gehoornde’ kap die een generatie eerder gedragen werd onder een losse met kant afgezette hoofddoek, (zoals op het portret dat Jan van Eyck schilderde van zijn vrouw Margareta in 1439). Voorbeelden van een hennin tref je in Bijlage 2 (Margaretha van York) & 4 (William Caxton) & hier onderaan met de miniatuur van Margaretha en de Werken van barmhartigheid.

Pronk, praal en prestige


Het spectaculaire uiterlijke vertoon op toernooien en feesten werd in de late middeleeuwen niet misprezen. Integendeel, het werd beschouwd als een vorstelijke deugd en vervulde een politieke functie. Voorbeeld voor het hof van Edward IV en Richard III was het Bourgondische hof van hun Bourgondische verwanten, eerder dan dat van de gierige Franse koning Lodewijk XI.
Waarom kwam uitgerekend aan het Bourgondische hof in de 15de eeuw zo’n schitterende hofcultuur tot ontwikkeling? De hertogen voerden de kunst van het pronken tot ongekende hoogten op
Ambitie speelde zonder twijfel mee. En dat geeft de fabelachtige uitstalling van edelsmeedwerk, wandtapijten, schilderijen, miniaturen, wapenrustingen en andere kostbaarheden op de expositie in Brugge (2009) iets pathetisch. Met een schok besef je dat veel van die mentaliteit is blijven hangen tot in onze tijd toe. Denk maar aan Gouden Koetsen, de imperiale ruimtelijke ordening in Londen en Parijs, de Engelse kroonjuwelen met de meest opzienbare juwelen afkomstig uit het hele keizerrijk…

De vorsten kenden de magie van een mooi object in een tijd dat visuele prikkels veel schaarser waren dan vandaag. Luxevoorwerpen waren voor hen een middel om hun macht in de verf te zetten, naar andere vorsten toe, maar ook naar hun onderdanen. Nog belangrijker waren de wapens en wapenrustingen die ze lieten maken. Die behoorden tot de meest geavanceerde van hun tijd.

Het statussymbool bij uitstek voor de vorsten en de adel vormde de wapenrusting. Pronkharnassen en -schilden, wapenrokken en dekkleden voor man en paard werden onvoorstelbaar kostbaar uitgewerkt tot een wel erg ongemakkelijk gala-tenue, dat ook buiten het strijdperk gedragen werd. Uit de besproken tijd waren sprekende voorbeelden te bewonderen op de Brugse tentoonstelling over Karel de Stoute in 2009 (4).


Pronkharnassen uit de beschreven tijd. Tentoonstelling Karel de Stoute, Brugge, 2009.

De Tower, Londen, juli 1483

De avond voor haar kroning kijkt Anne Neville uit het raam.

‘Ik doe de bontmantel uit en gooi hem nonchalant, als een vod zonder waarde, op een stoel. Ik heb nu kasten vol bontwerk om uit te kiezen en ik zal jaarlijks een fortuin betalen aan een hofhouding zoals die een koningin betaamt. Ik zal net zo groots en indrukwekkend leven als de koningin vóór me. Van nu af aan zal ik me omringen met het mooiste van het mooiste, het beste van het beste (p. 342)’.

Tweemaal krijgt Anne de hermelijnen koninginnenmantel in haar handen: wanneer haar zus zou gekroond worden als koningin van George, hertog van Clarence en broer van de koning; een tweede maal als zij zelf koningin zal worden, als gemalin van Richard III. Ze streelt haar gezicht liefkozend met het zachte bont van de mantel.


Waarom werd er zoveel bont gedragen?

Natuurlijk had dat te maken met status. Want kledij was in de Middeleeuwen, zo mogelijk nog sterker dan tegenwoordig, meer dan lichaamsbescherming. Kleren vormden een der grote buitensporigheden van die tijd. Iedere maatschappelijke groep was herkenbaar aan zijn kleding. Die droeg derhalve het karakter van een uniform. Wie de kleding droeg van een andere categorie dan zijn eigen maatschappelijke stand, beging de zware zonde van eerzucht of verloedering. Regelmatig beteugelden de vorsten door ‘weeldewetten’ de ‘aanmatiging van lagere klassen’ en verboden het dragen van te weelderige of indecente kledij. Dit komt merkwaardig goed overeen met de situatie in China (waar de kleur geel voorbehouden was aan de keizer), in het Incarijk en bij de Azteken (waar de voorschriften zich ook uitstrekten tot sieraden als oorpluggen, lipsieraden, mantels, hoofdtooien en sandalen).

 

Hermelijn was een teken van soevereiniteit. Volledige mantels met hermelijnvoering waren een exclusief voorrecht van de regerende vorst en zijn gemalin. Dat is zo gebleven tot onze tijd toe, wat je kan zien op de filmbeelden bij de kroning van Nicolaas II, de laatste tsaar aller Russen en zijn tsarina (vermoord in 1918), of –nog recenter- bij de kroning van koning Willem-Alexander in Nederland (30 april 2013). Hoge adel en vertegenwoordigers van de vorst mochten hermelijn dragen, maar de afmetingen waren zeer precies voorgeschreven. En waarschijnlijk was dat laatste blijkbaar dus nog niet toegestaan ten tijde van Richard III.


Waar vandaan kwam het hermelijn, herkenbaar aan de typische zwarte staartjes?
Meestal uit Finland en uit Rusland. Deze diertjes moeten massaal ten offer gevallen zijn aan de zucht naar statussymbolen. In de tweede helft van de zeventiende eeuw (en vermoedelijk reeds heel wat vroeger) zorgden pelsjagers in de Nieuwe Wereld voor een gestage aanvoer van bont, niet alleen bever, maar ook nerts en een hele reeks andere pelsdieren. Het hermelijn op de statiemantel van Lodewijk XIV (ca. 1650) kwam van de Franse nederzettingen in Canada. Zijn mantel is dus evenzeer statussymbool als politieke propaganda!

Maar er is meer. Hedendaagse jongeren, in hun goed geïsoleerde huizen met centrale verwarming, kunnen zich bezwaarlijk voorstellen hoe recent hun comfort is, hoe de winters tot voor kort een ware beproeving vormden. In 1970 nog hadden de meeste huizen van mijn leerlingen geen centrale verwarming (en evenmin een badkamer). Degelijke isolatie van de woningen kwam pas in zwang toen de oliecrisis na de Jom Kippoeroorlog in 1973 de toevoer van stookolie uit het Midden-Oosten tijdelijk afsneed. Koude, tocht en vocht zijn nog steeds een plaag in oudere huizen.

Hoeveel erger was het dan wel in de tijd van de Rozenoorlogen: geen volledige ramen, geen centrale verwarming, geen strooizout of sneeuwruimers. Voor de mensen van vroegere generaties was de winter een eeuwige strijd tegen de koude. Een strijd om te overleven tot de lente kwam. Met ijs binnenshuis op het water in de lampetkan en op de urine in de nachtpot. Met hoge sterftecijfers van kleine kinderen en oude mensen.

In de Lage Landen en Engeland zorgden open haarden en draagbare komforen met houtskool voor de verwarming.
Open haarden verspreidden de warmte onvoldoende door de kamer. "Van voren bak je, van achter bevries je", verzuchtte een tijdgenoot. De kamers op de schilderijen of miniaturen van de Vlaamse Primitieven en hun tijdgenoten hebben kleine ruiten in de ramen, voorzien van luiken, die naar binnen sluiten. Ongetwijfeld droegen alle afgebeelde personages hun bontmantels als ‘zondagse kleren’ wanneer ze de mis gingen bijwonen. Zelfs in de zomer voel je in de oude kerken de koude vanuit de plavuizen door merg en been opstijgen. In dergelijke omstandigheden waren bontmantels geen overbodige luxe.

Herkomst

De schilders hebben op hun miniaturen en panelen het bont zo realistisch afgebeeld dat een hedendaagse bontverwerker het kan herkennen. Zo ver kunnen wij helaas niet gaan: wij zijn geen experts Toch ondernemen wij een poging. Bij Het echtpaar Arnolfini (1434) door Jan van Eyck draagt Arnolfini donker bont, zijn bruid, Giovanna Cenami, een overkleed met lichtgrijs bont. Dat laatste kan wezelbont zijn, dat beschouwd werd als verwant aan hermelijn, maar ook door niet-vorstelijke personen mocht gedragen worden.

 



Het meest gebruikte fijne bont was echter vacht van de buikzijde van de grijze eekhoorn. Vermoedelijk is dit het bont in de houppelandevoering van Arnolfini’s bruid. Omdat alle leden van koninklijke families plus de rijke patriciërs dit soort bont gebruikten, was de slachting onder de diertjes ieder jaar enorm. Er werd op gejaagd in de Zweedse en Finse wouden met strikken, vallen, stompe pijlen en speciaal op deze jacht afgerichte honden. In 1391 was de in Abo gestationeerde agent van een firma in Reval in staat om zijn werkgever niet minder dan 200.000 vachten toe te sturen. In de hoop de lucratieve handel te kunnen volhouden werd het jachtseizoen dat, met het oog op de kleur en de kwaliteit van het bont, reeds tot de winter beperkt was, door de wet nog verder ingeperkt.

Een prachtig voorbeeld vind je in de Lezende Maria Magdalena (ca. 1438) van Rogier van der Weyden. Zij heeft haar opperkleed teruggeslagen, waardoor de voering met grijze eekhoorn zichtbaar is.

 


Rogier van der Weyden; Lezende Maria Magdalena (ca. 1438), Londen, National Gallery. 62,2 x 54,4 cm. Deel van een in stukken gezaagd paneelschilderij.
Let op: in deze persdia voor de tentoonstelling Rogier van der Weyden. De Passie van de Meester, Leuven 2009, is de ruimte links van de heilige zwart gemaakt. In het originele schilderij staat hier nog een fragment van een mannelijke persoon (St.-Jozef?) van wie het hoofd ontbreekt.


Waarschijnlijk is Arnolfini’s tabbaard gevoerd met donkere eekhoorn. Of met marter- of beverbont. Dat laatste was eveneens erg gegeerd. Maar bevers waren toen in onze streken reeds enkele eeuwen praktisch uitgestorven, of liever: uitgeroeid. (In onze contreien duiken ze de laatste jaren –sinds 2000- weer op, inwijkend vanuit het oosten.) In Duitsland en de Baltische landen kwamen ze wel nog voor. Lynxbont kwam waarschijnlijk ook uit die streken. Vossenbont, zowel inheems als ingevoerd, was zeer gezocht. Vergeet niet dat de vos zelfs nu nog door de landbouwers als een doodsvijand wordt beschouwd. (Ook al is Reintje in onze landen op de lijst van de beschermde diersoorten geplaatst, nadat hij in de vorige decennia in de strijd tegen de hondsdolheid bijna volledig was uitgemoord.) Ook otterbont was erg in trek, omdat het -net als bever- waterafstotend is en een aangename warmte levert.
Opvallend: op haast alle afbeeldingen is bont meestal gebruikt als voering met de pels naar binnen. Ook als er alleen manchetten of een bontkraag onder overkleed of mantel uit komen zit er een volledige bontvoering onder.

Bont en de gewone man

Hoe zat het bij de lagere standen? Die hadden toch minstens even veel last van de koude als de rijken. Hier worden de bronnen schaarser. Op schilderijen en miniaturen vind je het vaakst herders en boeren in winterse omstandigheden afgebeeld. Typisch voor de herders in onze hedendaagse kerststallen zijn hun vesten uit schapenvacht. Dat is zeker al zo van bij de Napolitaanse kerststallen uit de 18de eeuw. Tot onze verrassing echter is dat niet het geval op de afbeeldingen uit de 15de en 16de eeuw. Wij bestudeerden een aantal getijdenboeken en panelen van Vlaamse Primitieven. Zowel bij Hugo van der Goes (+1482) als in de Très Riches Heures van de hertog van Berry (ca. 1415) en het Breviarium Mayer van den Bergh (ca. 1500) dragen de herders stoffen kleren, die nogal wat sporen van gebruik vertonen

Breiwerk hebben wij op schilderijen (tot nog toe) nergens kunnen terugvinden, hoewel het breien van wol zich in de tijd vanaf 1500 snel moet hebben verspreid in Noord-Europa.

In haar 'De waanzinnige veertiende eeuw' schrijft de beroemde Amerikaanse historica Barbara Tuchman over "een wat elegantere moeder uit de veertiende eeuw, die een kledingstuk voor een kind zit te breien op vier naalden, zoals wij weten uit een heiligenleven over 'de schoonheid van de kinderjaren..." (p.72) Vermoedelijk verwijst ze naar een miniatuur. Deze?

 



Welk anoniem genie voor het eerst op het even eenvoudige als geniale idee gekomen is om met houten of benen breinaalden wollen draden te verwerken tot sokken, wanten en pullovers hebben wij (nog) niet ontdekt. Wel dat de eerste breimachine reeds in 1589 werd uitgevonden in Engeland.

In 1656 kwam Frankrijk in het bezit van enkele Engelse breimachines -een voorbeeld van industriële spionage. Colbert, de minister van Lodewijk XIV, moedigde de oprichting van breigoedmanufacturen aan. De gekende Bretoense zeemanspulls, met sluiting op de schouder, dateren vermoedelijk reeds uit die tijd. Via Orange, dat toen nog in het bezit was van de Nederlandse Oranjes - die aan dit vorstendommetje hun naam ontlenen - kwamen de breimachines naar de Nederlanden. In de 17de en 18de eeuw breiden de landbouwers bij ons tijdens de winter pulls voor de Hollandse en Britse marine.

En wist je dat de befaamde duffelcoat, die zijn vestimentaire carrière eveneens begon als marinekledij, zijn naam hoogstwaarschijnlijk ontleent aan de gemeente Duffel (bij Mechelen), waar het kledingstuk in huisnijverheid vervaardigd werd? Voortaan konden de Engelse zeelui warm "ingeduffeld" de winterstormen trotseren.

Toch weten wij uit de schaarse geschreven bronnen dat op zijn minst ‘de landman’ pelsjassen en vellen droeg. Konijnen- en kattenbont worden vermeld. Dat eerste werd tot voor kort veel gebruikt. Tot in de jaren zestig van de 20e eeuw eeuw had je in elke stad wel een vellenopkoper. Boeren die voor de kermis een paar konijnen slachtten, een te klein aantal om zelf te verwerken, verkochten hem de huiden voor luttele som om ze te looien.

Voor zover wij konden achterhalen wordt kattenbont niet meer gebruikt (bij ons). Wie gaat er nu zijn lievelingshuisdier villen? Vroegere geslachten stonden veel minder sentimenteel tegenover hun dieren. Op elk boerenerf liep een stel katten rond, voor de nimmer aflatende strijd tegen ratten en muizen. Konijnenvellen werden in Europa voor de laatste keer op industriële schaal gelooid ten tijde van het von Rundstedt-offensief (december 1944). De geallieerde troepen in de Slag der Ardennen bleken ontoereikende winterkleding te bezitten in de sneeuwwinter van 1944-45. Toen werden in aller ijl tonnen konijnenvellen verwerkt tot korte vesten, met lange mouwen, gesloten met houten knopen. Konijnenbont heeft echter het nadeel dat het na een paar jaar gaat ruien. Moderne bontverwerking schijnt dat probleem opgelost te hebben.

Sommige mensen hielden fretten om (clandestien) op strooptocht te gaan naar konijnen. Deze knaagdiertjes kunnen afgericht worden om konijnen uit hun holen te jagen. Ze werden zelfs als huisdieren gehouden voor de kinderen. En hun pelsjasjes werden verwerkt tot kragen. Huiden van schapen en lammeren werden enorm veel gebruikt om de koude binnenshuis te bestrijden. Honderd jaar geleden drapeerden de boeren ze over hun stoelen om hun rug warm te houden als ze voor de open haard zaten. Lamshuid werd in wiegen gebruikt als sprei, of door volwassenen in bed, lekker tegen de rug aan. Zelfs heden vind je in heel wat huizen nog schaapshuiden op de slaapkamers, als tapijt voor het bed. En in auto’s worden ze aangewend als zetelovertrek.

Mogen we voorzichtig veronderstellen dat deze huiden ook vijfhonderd jaar geleden gebruikt werden door de gewone man (5)?

Hoogmoed, eerste van de Zeven Hoofdzonden

Of ze het nu beseffen of niet: ijdelheid, teken van hoogmoed, is een stuwende drift voor alle hoofdpersonen in de romancyclus van Gregory, zeker voor Anne Warwick. Daarbij is ze ‘dwaas maar schandalig jaloers’ op Elizabeth, de oudste dochter van de voormalige koningin, Elzabeth Woodville, wanneer die op 18-jarige leeftijd met haar zusjes aan het hof wordt geïntroduceerd (p. 367).

De verdoemden op de timpanen van de romaanse en gotische kathedralen worden gekweld volgens de hoofdzonde(n) die ze in dit aardse leven hebben bedreven (1). Omstreeks 1150 zijn die zonden op weg naar een canon van zeven (een heilig getal), net als hun tegenhangers: de zeven deugden en de zeven werken van barmhartigheid. Elk van de hoofdzonden vormt de basis van vele andere zonden. Een lijst ervan is reeds in de 6de eeuw opgesteld door Paus Gregorius I. In de Bijbel zijn verschillende opsommingen van zonden te vinden, die echter niet overeenkomen met de lijst van de zeven hoofdzonden. Om de lijst te onthouden gebruikte men het acroniem SALIGIA, naar de Latijnse beginletters van elke hoofdzonde.


1. Superbia (hoogmoed - hovaardigheid - ijdelheid). Wordt beschouwd als ergste van de zeven zonden. Alle andere zonden komen uit superbia voort. Ze veroorzaakte de eerste zonde: de opstand van Lucifer en zijn aanhangers tegen God. Door de aartsengel Michaël en de getrouwe engelen werden zij uit de hemel verdreven en getransformeerd tot duivels in de hel. Dit is onderwerp van het toneelstuk Lucifer van Joost van den Vondel (1654). Machtwellust, heden samen met hebzucht beschouwd als voornaamste hoofdzonde, is in de middeleeuwen uitvloeisel van superbia.
2. Avaritia (betekent zowel hebzucht als gierigheid). Het verlangen naar geld of bezittingen. De misdaden die hieruit voortkomen zijn: ontrouw, verraad, omkoping en diefstal. Typerende demon: de Mammon, de afgod van het geld.
3. Luxuria (onkuisheid - wellust). Beschouwd als een ongewenst bijproduct van de voortplantingsdrift. De bijbehorende symbolen zijn de demon Asmodeus en de dieren stier en vooral geit.
4. Invidia (betekent zowel jaloezie als nijd en afgunst); “het monster met de groene ogen.” De krachtigste, meest vernielende, meest ontkende en bovenal schromelijk onderschatte van alle emoties. Bijbehorende symbolen zijn de demon Leviathan en de dieren hond en slang. Schitterend in al haar nefaste gevolgen beschreven door William Shakespeare in zijn tragedie Othello, de Moor van Venetië (1604).
5. Gula (onmatigheid - gulzigheid - vraatzucht). symbolen: de demon Beëlzebub en de dieren varken en beer.
6. Ira (woede - gramschap ). Symbolen: de demon Satan en de dieren beer en leeuw.
7. Acedia (gemakzucht - traagheid - luiheid - vadsigheid). Symbolen: de demon Belfagor en de dieren geit en ezel.

 

De zeven hoofdzonden zijn in de loop der eeuwen door vele kunstenaars uitgebeeld, tot op heden. Bijvoorbeeld de film Seven (1995) met Brad Pitt, Morgan Freeman, Kevin Spacey en Gwyneth Paltrow in grote rollen. In de film gaan twee rechercheurs op zoek naar een seriemoordenaar die doodt volgens de zeven hoofdzonden.

Luxuria, wellust. Kopergravure uitgegeven door Hiëronymus Cock naar een tekening van Pieter Bruegel (1557). De hele reeks van zeven krioelt van de bizarre gedrochten in de stijl van Jeroen Bosch (+ 1516), die toen erg populair was. Typerend: de man die links achter de tent op een monster wordt weggevoerd, de handen op de rug gebonden en voorafgegaan door een doedelzakspeler (symbool van ontucht), droeg in de oorspronkelijke bewaarde tekening van Bruegel de mijter van een bisschop. Voorzichtigheidshalve heeft Cock, in deze tijden van ketterjagende inquisitie, de mijter vervangen door een hoge hoed.

Zeven deugden

Naast de zeven hoofdzonden die bestraft worden is er ook een lijst van hun tegenhangers: de zeven deugden, bestaande uit de vier kardinale deugden en de later toegevoegde drie goddelijke deugden.

1. Prudentia (Voorzichtigheid - wijsheid)
2. Iustitia (Rechtvaardigheid - rechtschapenheid)
3. Temperantia (Matigheid - zelfbeheersing)
4. Fortitudo (Moed - sterkte - standvastigheid)
5. Fides (Geloof)
6. Spes (Hoop)
7. Caritas (Naastenliefde/Liefde)

De zeven werken van barmhartigheid zijn :

De hongerigen spijzen.
De dorstigen laven.
De naakten kleden.
De vreemdelingen herbergen.
De zieken verzorgen.
De gevangenen bezoeken.
De doden begraven.

Zes van deze werken zijn gebaseerd op de woorden van Christus volgens het Evangelie van Matteüs: “Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven, Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen. Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik zat in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen.” (Matteus 25, 35-36). Paus Innocentius III (1198-1216) voegde daar in het jaar 1207 een zevende werk aan toe: de doden begraven. Het is ontleend aan het Bijbelboek Tobit,

Ook dit onderwerp is door kunstenaars eeuwen lang uitgebeeld. Er is zelfs een Suske en Wiske- strip van Willy Vandersteen, De zeven snaren (1967).

 


De zeven werken van barmhartigheid met, onderaan rechts: Margareta van York (1446-1503), zuster van Edward IV en Richard III, echtgenote van hertog Karel de Stoute van Bourgondie¨ en haar patroonheilige; helemaal onder, midden: haar wapenschild. Let op het rankwerk en de dieren in de marge, kenmerkend voor deze voorlaatste stijl van de ‘Vlaamse’ boekverluchting.
Uit: Nicholas Finet, Benois seront les misericordieux (gezegend zullen de barmhartigen zijn), 1468-1477. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van Belgie¨, ms. 9296, fol. 1.


Bijlagen

Bijlage 1. Verfilming.
Bijlage 2. Margaretha van York
Bijlage 3. Gruuthuse
Bijlage 4. William Caxton en Margaretha van York
Bijlage 5. Skelet van Richard III gevonden
Bijlage 6. De wever en de eeuwigheid.

Bijlage 7: Aanvulling Iustitia

Noten

1.  De hele Rozenoorlogcyclus:
Gregory, Philippa, De rozenkoningin, (The White Queen), Amsterdam, De Boekerij, 2010, Gregory, Philippa, De roos van Lancaster, (The Red Queen), Amsterdam, De Boekerij, 2011. Gregory, Philippa, De witte roos (Lady of the Rivers), Amsterdam, De Boekerij, 2012.Gregory, Philippa, Dochters van de Roos, (The Kingmaker’s Daughter) Amsterdam, Meulenhoff, 2014 . Lees ook liefst eerst: Josephine Tey, Een koninkrijk voor een moord
Film The White Queen (2013).
De Magdalenabasiliek te Vézelay en het middeleeuwse wereldbeeld.
Liber Floridus. 1121 De wereld in één boek.
De grootste Mappae Mundi.


2. De Naam van de Roos, Nederlandse vertaling 1983.  Uitvoerige bespreking en dito modulair opgebouwde en in de praktijk uitgeteste leereenheid.

3. Heksenhamer, uitvoerige bespreking door G.C. Molewijk .
Zie ook Wikipedia en Henricus Institoris [& Jacobus Sprenger]. De Heksenhamer. Malleus Maleficarum. Ingeleid, vertaald en geannoteerd door Ivo Gay,'s-Hertogenbosch: Uitgeverij Voltaire, 2005, 472 blz.
- Vanhemelryck, F., Het gevecht met de duivel: heksen in Vlaanderen, Leuven, Davidsfonds, 1999, 338 blz.

4. Ontleend aan Karel de Stoute herleeft in Brugge

5 Voornamelijk ontleend aan de Joos de Rijcke –site: Van Eyck als informatiebron en wonen, plattelandsinterieurs bij Bruegel, en daar vooral de link naar Eigen haard is goud waard

Op dezelfde site eveneens: Landbouw: gebonden aan de seizoenen.

Meer informatie

Awouters, M., Muziekinstrumenten ten tijde van Memling, in: Hans Memling. Essays, De Vos, D. ed., Brugge, 1994, blz. 45-49.

Balace, S. & De Poorter, A. (red.), Tussen hemel en hel. Sterven in de middeleeuwen, 600-1600, Brussel, Koninkl. Musea voor Kunst & Geschiedenis, 2010, 288 blz.

De Maesschalck, E., De Bourgondische vorsten (1315-1530). Leuven, Davidsfonds, 2008, 247 blz.

Dubbe, B., Huusraet. Het stedelijk woonhuis in de Bourgondische tijd, Hoorn, Uitg. PolderVondsten, 2012, 276 blz.


Duby, G. (red.), Geschiedenis van het persoonlijk leven. Dl. 2: Van het feodale Europa tot de renaissance, Amsterdam, Agon, 1988, 558 blz

Hohler, C., Het leven aan het hof, in: De glorie der middeleeuwen, Evans, J. ed., Amerongen, 1985.

Janssens, J., De middeleeuwen zijn anders, Leuven, Davidsfonds, 1993, 228 blz.

Janssens, J., Spiegel van de middeleeuwen. In woord en beeld, Leuven, Davidsfonds, 2011, 287 blz.

Klapisch-Zuber, Chr. (red.), Geschiedenis van de vrouw. Dl. 2: Middeleeuwen, Amsterdam, Agon, 1991, 479 blz.

Madou, M., Kleding en mode in het oeuvre van Memling, in: Hans Memling. Essays, De Vos, D. ed., Brugge, 1994, blz. 50 - 62.

Marti, S., Borchert, T.-H. & G. Keck, Karel de Stoute (1433-1477). Pracht en Praal in Bourgondië. Tentoonstellingspublicatie, Groeningemuseum Brugge, Brussel, Mercatorfonds, 2009. Recensie: Karel de Stoute en de Burgunderbeute.

Pernoud, Régine, Christine de Pisan, Baarn, De Prom, 1997,197 blz.

Scott, M., Fraaie sluiers, mantels in allerhande kleur, in: Rogier van der Weyden (1400 - 1464). De Passie van de Meester, Leuven, 2009.

Trevelyan, George Macaulay, Sociale geschiedenis van Engeland. (Aula 381), Utrecht/Antwerpen, 1968, 672 blz.

Vlaamse miniaturen

 
Muziek: The A-La-Mi-Re Manuscripts. Flemish Polyphonic Treasures for Charles V by Capilla Flamenca, Uitg. door Naxos DDD 8.554744.


Jos Martens, december 2015-december 2023

t