artikelen over geschiedenis didactiek
Formatief handelen en het ontwikkelen van lesmateriaal
Een artikel over de relatie tussen formatief handelen en het ontwikkelen van lesmateriaal.
Inhoud
Formatief handelen en het kiezen/ontwikkelen van lesmateriaal
1. Kiezen en ontwikkelen van lesmateriaal
Stap 1 Waarom, hoe en wat?
Wie lesmateriaal voor het vak geschiedenis wil ontwerpen zal zich om te beginnen een drietal vragen moeten stellen die Simon Sinek beschrijft in de Gouden Cirkel: Waarom, hoe en waarom?
Waarom?
De eerste vraag is waarschijnlijk het moeilijkst te beantwoorden; waarom wil je aandacht besteden aan de prehistorie, de late middeleeuwen of de Koude Oorlog? Als je je er niet gemakkelijk vanaf wilt maken door te zeggen dat het nu eenmaal moet, of omdat het in de methode staat, is het nog niet zo eenvoudig om voor jezelf en je leerlingen duidelijk te maken waarom deze onderwerpen relevant zijn. Toch is een antwoord om deze vraag noodzakelijk om vervolgens de vraag te kunnen beantwoorden wat leerlingen uiteindelijk in ieder geval na behandeling moeten kunnen laten zien, niet alleen tijdens het proefwerk, maar ook graag lang daarna. Grant Wiggins en Jay McTighe spreken in dit verband van ‘Enduring Understanding’.
Pak eens een dagboek over W.O.I en lees daaruit een week
lang voor, vergeeet 14-18, vergeet de vrede van
Versailles, zegt Diederik van Vleuten op 26 december
2019 in het programma De Verwondering. Maar ja dat kan
niet, daar is geen tijd voor. Teveel ligt de nadruk in
het onderwijs volgens hem op feitenkennis en te weinig
op bezinning. Maar die tijd is er wel degelijk, je moet
dan alleen wel keuzes durven maken, je afvragen waarom
je de Eerste Wereldoorlog wilt behandelen. Wat wil je de
leerlingen meegeven? het antwoord op die vraag bepaalt
wat je wel en niet wilt behandelen. Er zijn overigens
voldoende goede redenen om aandacht aan Versailles te
besteden.
Ander voorbeeld. In een onderzoek naaar opvattingen van
docenten over het examenprogramma en over de keuze van
historische contexten, merkte een jonge docent op dat
het nu wel een keer tijd werd om minder aandacht aaan de
Koude Oorlog te besteden. Die was immers voorbij. Nog
afgezien van het feit dat het vak geschiedenis nagenoeg
altijd gaat over dingen die voorbij zijn, en of zijn
conclusie dat de Koude Oorlog voorbij is, juist is, is
het zeker goed om geregeld na te denken over de vraag
waarom een bepaald onderwerp op de agenda staat. Waarom
zou je anno 2019 nog aandacht besteden aan de Koude
Oorlog? Welke kennis en inzichten helpen de leerlingen
om de wereld waarin zij leven beter te begrijpen?
Hoe?
De volgende vraag is niet minder relevant, hoe ga je het
onderwerp aanbieden, welke activiteiten ga je als docent
ondernemen en welke opdrachten geef je de leerlingen.
Het antwoord op deze vraag is uiteraard afhankelijk van
leerdoelen en de bijbehorende succescriteria. Deze
leerdoelen moeten uiteraard in lijn zijn met het
antwoord op de ‘waarom-vraag’.
Zie ook de
beschrijving van het
Backward Design model van Wiggins
en McTighe
en/of van het
Constructive Alligment model.
Ook de leeractiviteiten van zowel docent als leerling
moeten uiteraard in lijn zijn met de geformuleeerder
leerdoelen (en met de uiteindelijke toets, als men
daarvoor kiest). Probeer deze vraag eens te beantwoorden
zonder kennis te nemen van de inhoud van de methode. Het
helpt om (rigoreus) te schrappen in de leerstof (less is
more).
Wat?
Pas als laatste bepaal je de concrete leerinhouden die
je relevant vindt voor het onderwerp en het behalen van
de leerdoelen. Je kunt hierbij nog onderscheid maken
tussen ‘need to know knowledge’ en ‘nice to know
knowledge’. Waarbij ik onder ‘nice to know knowledge’
vooral die informatie (verhalen) zou willen verstaan die
leerlingen helpen om zich in te leven in het onderwerp
en die helpen de motivatie te versterken, maar die niet
beslist noodzakelijk zijn om tot ‘enduring
understanding’te komen.
Stap 2 Voor welk niveau is het materiaal bedoeld?
Bepaal vervolgens voor welk niveau je het lesmateriaal
ontwikkelt. Je kunt onderscheid maken tusssen onderbouw
po, bovenbouw po, onderbouw vo en vo bovenbouw. Maar in
het voortgezet onderwijs kun je verder onderscheid maken
tusssen vmbo (eventueel bb/kb en gtl), havo en vwo. Dit
laatste onderscheid is minder relevant voor (zeer) open
opdrachten waarop leeerlingen op hun eigen niveau kunnen
presteren. Pas niet alleen de leerdoelen, maar ook de
activiteiten aan aan het nievau van de leerlingen.
Probeer daarbij zoveel mogelijk weg te blijven van het
theezakjesmodel, waarbij het lesmateriaaal voor de
zwakkere leerlingen een slap aftreksel is van het
materiaal voor vwo-leerlingen
Stap 3 Wat is
het schaalniveau?
Bepaal welk schaalniveau of welke schaalniveaus van
toepassing is/zijn op het onderwerp, lokaal/regionaal,
nationaal, Europees of Wereldschaal.
Stap 4 Welke aspecten
van historisch denken en redeneren?
Bepaal welk aspect of welke aspecten van historisch
denken en redeneren relevant is/zijn voor het onderwerp.
Bedenk bij elk aspect zoveel mogelijk generieke
leerdoelen en succescriteria, opdat de leerlingen bij
elke nieuwe opdracht over dit aspect groei in hun
historisch denken en redeneren kunnen laten zien.
• Bron en vraagstelling
- Op
deze pagina staat een toelichting, met leerdoelen en
succescriteria, op formatief handelen en het werken met
bronnen.
• Chronologie
- Op
deze pagina staat een toelichting, met leerdoelen en
succescriteria, op formatief handelen en chronologie.
• Verklaringen (oorzaak-gevolg)
- Op
deze pagina staat een toelichting, met leerdoelen en
succescriteria, op formatief handelen en oorzaken.
- Op
deze pagina staat een toelichting, met leerdoelen en
succescriteria, op formatief handelen en gevolgen.
• Continuïteit en verandering
- Op
deze pagina staat een toelichting, met leerdoelen en
succescriteria, op formatief handelen en gevolgen.
• Standplaatsgebondenheid
- Op deze
pagina staat een toelichting, met leerdoelen en
succescriteria, op formatief handelen en
standplaatsgebondenheid.
• Interpretatie
- Op
deze pagina staat een toelichting, met leerdoelen en
succescriteria, op formatief handelen en interpretatie
• Betekenis voor het heden
Stap 5 Welke algemene
vaardigheden?
Vraag je ten slotte af aan welke algemene vaardigheden
je in het bijzonder bij dit onderwerp aandacht wilt
schenken:
• Ontwerpvaardigheden
• Probleemoplossingsvaardigheden
• Creatief denken
• Kritisch (analytisch) denken
• Waarderend/evaluatief denken
•
Informatie- en onderzoeksvaardigheden
Stap 6 Keuze van lesactiviteiten/lesmateriaal
Maak op basis van bovenstaande een keuze uit bestaand
lesmateriaal (methodes – internet, bijvoorbeeld
http://histoforum.net/lesmateriaal.htm) of ontwikkel
zelf lesmateriaal.
Selectie-instrument
Met dit excel-bestand kunt u voor elke categorie een keuze maken en die opslaan en printen.
2. Formatief handelen
Er bestaan verschillende benamingen voor wat we hier
formatief handelen noemen, bijvoorbeeld formatief
toetsen, formatieve evaluatie of responsive teaching.
Veel benamingen zijn verwarrend en roepen misverstanden
op.
Wat is formatief handelen?
Formatief handelen is een cyclisch proces, waarin alle
activiteiten erop gericht zijn leerlingeen beter te
maken in het vak. In deze cycluss onderscheiden we drie
fasen. Elke fase geeft antwoord op een kernvraag:
1. Waar gaat de leerling naar toe? (Feedup)
2. Waar staat de leerling nu? (Feedback)
3. Hoe komt de leerling naar de gewenste situatie?
(Feedforward)
SLO heeft een een drie minuten durende
animatie gemaakt waarin kort wordt uitgelegd wat
moet worden verstaan onder formatieve evaluatie. Dit
artikel over formatief handelen gaat iuitgebreid in
op wat formatief handelen is en wat het belang ervan is
Feedup
Leerdoelen en succescriteria
Elk thema, elke leeractiviteit gaat uit van leerdoelen.
Soms worden deze expliciet vermeld, bijvoorbeeld aan het
begin of het eind van een hoofdstuk. Soms heb je als
leraar, op het moment dat je aan een onderwerp begint,
wel leerdoelen in je hoofd, maar maak je deze niet
expliciet voor leerlingen. Dat is jammer, want
leerlingen weten dan niet wat er van hen verwacht wordt.
Het is belangrijk om bij leerdoelen ook zogeheten
succescriteria te formuleren, zodat leerlingen weten
wanneer ze leerdoelen wel en wanneer (nog) niet hebben
behaald.
In combinatie met succescriteria kunnen de leerdoelen
zelf tamelijk globaal worden geformuleerd. Een paar
voorbeelden:
• Aan het eind van deze lessenserie kun je een
informatieve tekst over een bekend onderwerp schrijven
voor een bekend publiek.
• Na deze les kun je verklaren waarom vulkanen
uitbarsten en beschrijven wat de gevolgen daarvan zijn.
Leerdoelen zonder succescriteria geven leerlingen
onvoldoende houvast. Wat wordt er precies van hen
verwacht, bijvoorbeeld wanneer is een tekst een goede
informatieve tekst of welke aspecten moeten in een
beschrijving of verklaring (minimaal) aan de orde komen?
Door nauwkeuriger aan te geven aan welke eisen een goede
prestatie voldoet (succescriteria), stuur je als leraar
op resultaat. Succescriteria vormen de standaarden
waaraan je als leraar, maar ook als leerling, af kan
meten in hoeverre een leerdoel is bereikt. Het is daarom
van belang de succescriteria concreet te omschrijven.
Voorbeelden van leerdoelen met bijbehorende
succcescriteria bij de verschillende aspecten van
historisch denken en redeneren staan op
deze en onderliggende pagina’s.
Feedback
Zijn leerdoelen (en succescriteria) eenmaal geformuleerd
dan vormen ze een solide basis om weloverwogen keuzes te
maken voor inhouden, leeractiviteiten, werkvormen en
lesmaterialen. Een goed hulpmiddel hierbij is het
curriculaire spinnenweb.
Het curriculaire spinnenweb visualiseert de samenhang
van een lessenserie, van doelen tot en met toetsing,
uitgaande van een visie. Deze 'visie' vormt de
kern van het curriculaire pinnenweb. Alle andere
leerplanaspecten zijn verbonden met deze visie en
idealiter ook verbonden met elkaar. Elk van de
leerplanaspecten is aan verandering onderhevig bij
onderwijsontwikkeling. Wanneer er verandering optreedt
in één van de aspecten, zal dat ook verandering in de
andere aspecten teweegbrengen .
Bij het bedenken van activiteiten die bijdragen aan het
bereiken van leerdoelen is een belangrijke voorwaarde
dat de activiteiten informatie geven over waar de
leerling staat. Wat doet hij goed, en waar valt er nog
wel wat te verbeteren? Als opdrachten bijvoorbeeld
betrekking hebben op het toepassen van kennis, of op
hogere denkvaardigheden als analyseren, evalueren en
creëren, geven open opdrachten vaak meer inzicht in waar
leerlingen staan dan gesloten opdrachten. Ook wanneer
het gaat om reflectie op het leerproces en welke
leerstrategieën leerlingen gebruiken of zouden moeten
gebruiken, hebben zowel mondelinge als schriftelijke
open opdrachten de voorkeur.
Feedback geven
Feedback geven is niet eenvoudig. Je moet met
verschillende aspecten rekening houden. Goede feedback
voldoet volgens Grant Wiggins in ieder geval aan de
volgende zeven kenmerken:
1. Feedback gaat uit van het doel van de
activiteit
Feedback is alleen zinvol als degene die feedback krijgt
duidelijk weet waar hij mee bezig is, als hij een
duidelijk leerdoel voor ogen heeft. Als gever van
feedback geef je informatie die aan dat leerdoel
gerelateerd is.
2. Feedback is transparant, tastbaar en
waardevrij
Feedback geeft duidelijke en specifieke informatie over
de resultaten van de activiteiten van de leerling in
relatie tot het gestelde doel. Hoe gerichter de leerling
informatie krijgt des te beter hij zijn gedrag, zijn
prestatie, zelf kan reguleren. Daarbij is het van belang
dat je de leerling aan het denken zet en je als leraar
geen pasklare antwoorden geeft.
3. Feedback gaat in op de waargenomen activiteit
en is waardevrij
Feedback bestaat uit feiten, uit waarnemingen. Als je
feedback geeft, spreek je geen oordeel uit, maar laat je
de ontvanger zien wat er gebeurde: mensen lachten niet
om je mop, een aantal leerlingen keek uit het raam toen
je dat en dat uitlegde. Deze opmerkingen zijn
waardevrij. Het wordt anders als je zegt dat een aantal
leerlingen zich verveelde, dan interpreteer je het
gedrag. Waardevrije oordelen accepteert de ontvanger van
de feedback over het algemeen ook eerder dan oordelen of
verwijten. Dat neemt niet weg dat het wel belangrijk is
zichtbaar te maken dat een actie van een leerling
positieve gevolgen heeft gehad. Op die manier namelijk
maak je de ontvanger bewust van de effecten van goed
handelen, waarvan hij zichzelf voorheen vaak niet bewust
was.
4. Feedback is gebruikersvriendelijk
Feedback schiet zijn doel voorbij als deze is
geformuleerd in taal die de ontvanger niet begrijpt. En,
zoals zo vaak, geldt ook bij feedback: hou de feedback
behapbaar en koppel de feedback direct aan het leerdoel
en de geformuleerde succescriteria. Pas als de ontvanger
van de feedback zich goed bewust is van hetgeen hij
doet, en begrepen heeft wat de essentie van de feedback
is, heeft het zin dat je leerlingen tips geeft voor het
vervolg.
5. Feedback wordt tijdig gegeven
Over het algemeen geldt dat feedback effectiever is als
je die zo snel mogelijk na een activiteit geeft.
6. Feedback wordt continu gegeven
Omdat leren bijna nooit een eenmalig iets is
maar een doorlopend proces, is het belangrijk feedback
te blijven geven. Pas dan is er ook echt sprake van
formatieve evaluatie dat tot doel heeft de
leerprestaties van leerlingen te verbeteren.
7. Feedback is consistent
Feedback is alleen nuttig als die consistent is. Dat
betekent bijvoorbeeld dat je als leraren met elkaar moet
overleggen welke eisen je aan leerlingen stelt, wat je
als (waarneembaar) resultaat of uitkomst verwacht.
Kijk
hier voor meer informatie over feedback:
Feedforward
De laatste fase van de formatieve cyclus is de
feedforward-fase. Op basis van waar een leerling in het
leerproces staat, kijk je naar de toekomst. Deze fase
bestaat uit het verwerken van de opbrengsten van de
analyse(s) van de effecten van de instructie en de
daaropvolgende leeractiviteiten. Uit een reviewstudie
van Gullikers en Baartman blijkt dat dit de moeilijkste
fase in de cyclus is. Wat moet je als leraar doen, welke
activiteiten kun je (laten) verrichten om je leerlingen
verder te helpen om gestelde leerdoelen (alsnog) te
halen?
Een belangrijk, maar ook complex, onderdeel van de
feedforward-fase is het verbeteren van het leergedrag
van leerlingen. In de feedback-fase heb je als leraar
samen met je leerlingen geëvalueerd hoe ze de opdrachten
hebben aangepakt en wat daarbij goed en minder goed is
gegaan. Op basis hiervan bespreek je met hen hoe zij hun
leren kunnen verbeteren en wat voor hen de meest
efficiënte weg is om de leerdoelen te bereiken. Uit
onderzoek blijkt dat als leerlingen beschikken over
verschillende leerstrategieën dit het zelfregulerend
leren verbetert en dat leerprestaties en motivatie
omhooggaan. Dit alles is uiteraard alleen effectief als
de leerling ervan overtuigd is dat meer aandacht en
inzet ook daadwerkelijk tot betere resultaten zullen
leiden.
Voorbeelden van opdrachten met veel aandacht voor
zelfregulering staan op deze
website van SLO.
© Albert van der
Kaap, november 2019