Artikelen over het begin van de Reformatie in het Drentse Gasselte en de eerste predikanten.

Bernardus Fabritius (1603-1670)

Van 1 juli 2018 tot haar plotselinge dood op 20 augustus 2019 was mijn vrouw Rosée van der Kaap-Busscher predikant van het Witte Kerkje in Gasselte. In die periode heb ik mij verdiept in de kerkelijke geschiedenis van Gasselte. Op deze pagina's publiceer ik af en toe resultaten van mijn onderzoek.

Inhoud

  1. Magazine: alle artikelen op Histoforum.
  2. Het begin van de Reformatie in Gasselte: Johannes Fabritius.
  3. Bernardus Fabritius, zoon van Johannes.
  4. Lodewijk Fabritius, zoon van Bernardus.
  5. Albertus Conradus Fabritius, broer van Lodewijk.
  6. Warnerus Emmen, schoonzoon van Albertus Conradus.
  7. Helperus Ritzema, opvolger van Warnerus Emmen.
  8. Lucas Schukking, opvolger van Helperus Ritzema.
  9. Albert Jan Hartman, opvolger van Johannes Dijck.
  10. Johannes Bernardus Folkerus Heersprink, opvolger van Albert Jans Hartman.
  11. Barend Sanders, opvolger van Johannes Heersprink.
  12. Roelof Klein, opvolger van Barend Sanders.
  13. Tammo Tammerus Heringa, opvolger van Roelof Klein.
  14. Fokke Christiaan Ydema, opvolger van Tammo Tammerus Heringa.
  15. Wessel Enno Pieter Germs, opvolger van Fokke Christiaan Ydema.
  16. Jelte Boonstra, Wessel Enno Pieter Germs.
  17. Douwe Faber, opvolger van Jelte Boonstra.
  18. Jacob Cornelis Anthonie Nijenhuis Ockhuijsen, opvolger van Douwe Faber.
  19. Gerrit Jacob Mooi, opvolger van Jacob Cornelis Anthonie Nijenhuis Ockhuijsen.
  20. Teunis Adrianus van der Vlies, opvolger van Gerrit Jacob Mooi.
  21. Jelte Oosterhuis, opvolger van Teunis Adrianus van der Vlies.
  22. Jan de Bruijn, opvolger van Jelte Oosterhuis.
  23. Hendrik Fokke Winterwerp, opvolger van Jan de Bruijn.
  24. Gerrit Johannes Romijn, opvolger van Hendrik Fokke Winterwerp.
  25. Anthony Jan Roodzant, opvolger van Gerrit Johannes Romijn.
  26. Johannes Luchies, opvolger van Anthony Jan Roodzant.
  27. Tjeerd van der Bij, opvolger van Johannes Luchies.
  28. Frans Don, opvolger van Tjeerd van der Bij.
  29. De geschiedenis van het Witte Kerkje.
  30. De Weem: pastorie van het Witte Kerkje.
  31. De Spaanse griep in Gasselte (1918).

Bernardus Fabritius (1603-1670) 

PDF-versie

Albert van der Kaap en Aafke Huizing

 

In Gasselte werd Johannes Fabritius opgevolgd door zijn oudste zoon Bernardus. Leden van de familie zouden predikant blijven in Gasselte tot 1746. Bernardus diende de gemeente bijna veertig jaar, van 1 september 1630 tot zijn dood op 21 maart 1670.


Bernardus wordt ‘van Dillenburg’ genoemd (zie hieronder), wat zou betekenen dat hij in Dillenburg is geboren. Dat zou dan zijn gebeurd in september 1603 in het huis ‘In den draacken’, dat in de buurt van ‘de gouden wage’ moet hebben gestaan. Als datum voor zijn doop wordt 31 oktober 1603 genoemd. Zijn vader zou dan daarna als balling naar Jarssum zijn gegaan. Getuigen bij zijn doop waren Johannes en Berhardus ab (=van) Ewick, die “fratres germani”, tweelingbroers werden genoemd. Mogelijk waren zij ooms van de dopeling, hun moeder van wie wij de voornaam niet kennen was ook ‘ab Ewick’. Mogelijk is hij zelfs naar een van de getuigen vernoemd.


Maar of deze gegevens betrouwbaar zijn? Andere bronnen melden dat hij op 31 maart 1603 in Jarssum (bij Emden), waar zijn vader dan sinds 1598 predikant zou zijn geweest, is gedoopt (1).


Bernardus meldde zich in 1614 aan bij het Gymnasium Illustre in Bremen (2). In 1619 was hij een van de respondenten voor een publicatie van Ludwig Crocius ‘De vera religione et catholica ecclsesia epilogismus’ in die stad (3).


Op 6 april 1622 werd hij ingeschreven als student filosofie en theologie aan de universiteit van Groningen met de toevoeging ‘Dillenburgo, Nassovius’. Een jaar later preekte hij al in de kerk van Gasselte. Aangezien dit zonder toestemming van de classis was gebeurd, werd zijn vader hierop ernstig toegesproken. In 1626 werd hij als student aan de universiteit van Franeker ingeschreven en ook daar met de toevoeging Dilleburgo Nassovius.


De universiteit van Franeker
De universiteit van Franeker werd in 1585 door de Staten van Friesland gesticht en werd ook wel Academie van Friesland (Latijn: Academia Franekerensis) genoemd. Dertig jaar lang was deze universiteit met die van Leiden de enige in de Noordelijke Nederlanden. De universiteit was gevestigd in het voormalige Kruisherenklooster. Na een veelbelovend begin met groeiende studentenaantallen - vooral de theologische faculteit groeide sterk - stond de universiteit rond 1625 al bekend als de suypacademie. De bijnaam van de Franeker student is dan ook de Franeker Loskop.


Er is in Franeker niet zo veel te doen voor de heren studenten. Daardoor wordt, gedreven door verveling, nogal eens overgegaan tot overmatig drankgebruik, vechtpartijen en verstoringen van de openbare orde. De rechtspraak over de ordeverstorders wordt door het senaatsbestuur zelf verricht. De rector-magnificus en de vertegenwoordigers van de vier faculteiten spreken recht. Alleen voor halsmisdaden gaat men naar het Hof in Leeuwarden. Over het algemeen maken de vonnissen van de senaar weinig indruk. De kroegen blijven uitstekende zaken doen en ook de openbare orde is bij tijd en wijle niet veilig als de studenten (en ook de hoogleraren) aan het feesten slaan.

 

Uit het studentenleven van destijds is het café De Bogt fen Guné overgebleven.
 


In 1626 werd hij beroepen in Eelde, maar dat beroep nam hij niet aan. 


Relatie met Agnete?

In 1627 ontving de synode een brief van Agnete, de weduwe van Hendrick Boekholt (ook Gerhardus Boekholt,) die van 1620 tot zijn dood 1625 predikant was in Kropswolde. Hierin verlangde Agnete het geld terug dat zij aan Bernhardus geleend had. Bernhardus wilde echter niet betalen omdat hij dat geld van haar gekregen zou hebben, omdat zij elkaar trouwbeloften hadden gegeven. Zij ontkende dit feit niet, maar wilde op die belofte terugkomen. Bernhardus wilde zijn trouwbelofte echter wel nakomen, maar eiste dan wel, dat zij verder aan niemand anders verbonden zou zijn. Weliswaar beloofde zij dit, maar toch wilde ze niet meer met hem trouwen. Op last van de synode moest Bernhardus hierop het geld terug betalen, wat hij beloofde zo spoedig mogelijk te zullen doen.
Bevestiging in het ambt


In 1630 preekte Bernhardus als novitius in Gasselte over Lucas 12:35-39. De preek viel redelijk in de smaak, waarop hij werd beroepen in Gasselte als opvolger van zijn vader. Op 1 september werd hij bevestigd.
Lucas 12: 35-39


Sta klaar, doe je gordel om en houd de lampen brandend, en wees als knechten die hun heer opwachten wanneer hij terugkeert van een bruiloft, zodat ze direct voor hem opendoen wanneer hij aanklopt. Gelukkig de knechten die de heer bij zijn komst wakend aantreft. Ik verzeker jullie: hij zal zijn gordel omdoen, hen aan tafel nodigen en hen bedienen. Gelukkig degenen die hij zo aantreft, ook al komt hij midden in de nacht of kort voor het aanbreken van de dag. Besef wel: als de heer des huizes had geweten op welk uur de dief zou komen, dan zou hij niet in zijn huis hebben laten inbreken.

Huwelijk met Haesjen Jans Helinge  

Kort daarna, op 29 oktober 1630, trouwde hij in Gasselte met Haesjen Jans Helinge, gedoopt rond 1606 in Assen, dochter van deurwaarder en herbergier Johan Helinge en Hillichje Coerts. Zij kregen acht kinderen, van wie de jongste twee zonen ook predikant werden in Gasselte.

 


Kinderen van Bernhardus en Haesje


• Johan Fabritius werd geboren op 2 september 1632 in Gasselte en stierf op 12 februari 1680 in Gasselte. Hij trouwde op 26 augustus 1656 in Gasselte met Warmolda Hamming , geboren rond 1616 in Bonnen en overleden in februari 1673 in Gasselte. Zij was een dochter van landbouwer Johan Olde Hamming uit Veenhof en Luytjen Lutchertien Bronniger, dochter van de gedeputeerde Warmolt Bronniger.
Warmolda was eerder, op 11 december 1636 in Gasselte, getrouwd met Jan Johan Tebinge. Deze Jan Johan was de grootvader van Lammechien Tebinge, de vrouw van Albertus Conradus, een broer van Johan. Uit dit huwelijk:
     o Johannes werd geboren op 19 april 1657 in Gasselte en stierf rond 1682 in Gasselte.
Hij trouwde op 18 april 1675 in Gasselte met Aeltjen Brans uit Gasselte (geboren rond 1650 in Gasselte, overleden op 17 februari 1692 in Gasselte. Zij was de weduwe van Jan Albarts. Kinderen uit dit huwelijk waren Warmoltjen Hamminge (8 december1675 – 6 januari 1676), Bernardus, geboren op 31 oktober 1676 in Gasselte, overleden op 6 november 1676 in Gasselte, Grietjen (gedoopt op 7 oktober 1677, overleden op 25 oktober 1677 in Gasselte), Greta (geboren op 6 oktober 1678, overleden op 17 oktober 1678 in Gasselte), Grietjen (gedoopt op 20 april 1684 In Gasselte, overleden op 23 juni 1684 in Gasselte).


• Samuel Fabritius werd geboren op 24 augustus 1634 in Gasselte en stierf op 31 augustus 1634 in Gasselte.


• Johannes Fabritius werd geboren op 24 juni 1637 in Gasselte. Hij overleed op 25 juli 1713 in Gasselte.


• Fossa Fabritius werd gedoopt op 3 april 1638 Gasselte.


• Hilletjen Fabritius werd geboren op 10 april 1641 in Gasselte. Zij trouwde op 6 december 1668 in Gasselte met de chirurgijn Hesselius Vliege, geboren rond 1645, zoon van Johannes Vliege.


• Lodewijk (Ludovicus) Fabritiuswerd gedoopt op 5 februari 1643 in Gasselte. Hij overleed op 7 maart 1673 in Gasselte.


• Albertus Conradus Fabritius werd gedoopt op 6 december 1646 in Gasselte en stierf op 1 maart 1715 in Gasselte. Hij trouwde op 2 mei 1674 in Gasselte met Lammechien Tebinge die op 21 augustus 1653 in Gasselte werd gedoopt, dochter van Luichen Tebinge en Aaltje Hidding. De opa van Lammechien, Jogan Tinge, was de eerste echtgenoot van Warmolda Hamming, vrouw van de broer van Albertus, Johan. Zij kregen drie kinderen, Aeltje, Hilligje en Aeltje.


• Peutschen Fabritius werd geboren op 25 juli 1652 in Gasselte en stierf op 21 januari 1724 in Gasselte. Zij trouwde op 16 november 1679 in Gasselte met kleermaker Jan Jans Kloeck, geboren rond 1654 in Gasselte en overleden op 13 juli in Gasselte. Peutschen trouwde (2) rond 1687 met Harm Lavinge (kleermaker), geboren rond 1660, overleden op 18 maart 1707 in Gasselte.

 

 

In 1631 kreeg Bernardus van de provinciale synode te horen dat hij op zondagmiddag cathechismuspreken moest houden. Deze preken gingen over de Heidelbergse cathechismus die in 1563 was opgesteld op bevel van de keurvorst van de Pals, Frederik III. Dat Bernardus deze preken niet hield is niet verwonderlijk als we lezen dat alleen zijn gezin ter kerke ging (4).


Magnin meende dat Bernardus op enig moment het ambt zou hebben overgedragen aan zijn zoon Albertus Coenradus om zich geheel te wijden aan de turfgraverij in Gasselternijveen (5). Ook Gerrit Groenhuis maakt melding van de turfgraverij: In Gasselte maakte Bernhard Fabritius zich in 1671 zelfs geheel los van het kerkelijk ambt om zich met groot succes aan de vervening te wijden“ (6). Dit kan echter naar het rijk der fabelen worden verwezen.


In 1633 werd Bernardus scherp door de classis vermaand om zijn moeder beter te onderhouden. De classis zou hier behoorlijk op toezien (7). In hetzelfde jaar heeft hij in 1633 een register opgesteld van pachten, renten, rechten en gerechtigheden voor de predikantsinkomsten (8). De inkomsten van de predikant in Gasselte waren in dat jaar 22 mudden land voor 66 gulden, 7 koeienweiden voor 42 gulden. drie dagmat hooiland voor 18 gulden, 11,5 mud roggepacht voor 34,10 gulden. De inkomsten van de Sint Catharina vicarie waren 43 mudden roggepacht voor 130 gulden, 7 muddden bouwland op 21 gulden, 0,5 dagwerk hooiland op 3 gulden, en 0,5 wase koeweideland op 3 gulden, alle tezamen 318 gulden en enkele schillingen (9).

 
In 1634 verzorgde Bernhardus de sluitingspreek op de provinciale synode, waarin hij preekte over Psalm 133.


Psalm 133
Een bedevaartslied van David. Kijk eens hoe goed en waardevol het is als broeders in vrede met elkaar omgaan. Dat is net zo kostbaar als de olie waarmee Aäron werd gezalfd en die van zijn baard af op zijn kleding vloeide. Het is net zo kostbaar als de dauw van de berg Hermon die de bergen van Jeruzalem bevloeit. Dat is de plaats waaraan de Here zijn zegen verbindt en het leven tot in eeuwigheid.

 

Een jaar later werd hem door de synode opgedragen zich vriendelijker tegenover zijn gemeente te gedragen. De aanmaning had blijkbaar effect want bij de visitatie in 1636 waren er geen klachten meer en in de jaren daarna vervulde hij verschillende functies. Zo was hij zowel in 1638 als in 1660 en 1668 visitator. Namens de classis Rolde was hij diverse malen afgevaardigde naar de provinciale synode. Op 16 februari 1646 ontving hij van Ridderschap en Eigenerfden jaarlijks dertien mudde rogge uit de goederen in ter Apel, zolang hij in dienst bleef.
De klachten van de visitatiecommissies verdwenen echter niet. De jeugd zou zich bezighouden met kegelen en klootschieten in plaats van op zondag naaar de kerk te gaan en ze gaven zich over aan nachtzuiperijen. In 1657 is er een klacht over het slaan van de Sint Pietersbal en het zingen van zomerboelen. Het Sint Pietersbal slaan was een folkloristisch gebruikt dat herinnert aan de viering van Sint Petrus in Banden op 1 augustus. Ongehuwde jongelieden trokken in optocht naar de woningen van hen, die sinds Sint Petrus in Banden van het vorige jaar waren getrouwd. Zij zongen daarbij: Daar komen wij jongens en meisjes aan om Sint Pieters bal te slaan. Was je maar in de gilde gebleven, Dan hoefde je Sint Pieters bal niet te geven. Maar nu je bent uit de gilde gegaan, nu moet je Sint Pieters bal uitslaan. De jonge bruidegom was verplicht om enkele kaatsballen met een stok uit te slaan vanaf een plankje. Dat gebeurde bij voorkeur in de omgeving van water. Het grijpen naar de bal leverde vaak een nat pak op. De gebruikte stok werd aangeboden aan een ongehuwd paartje om te gebruiken op de volgende Sint-Petrusdag. Weigerde een jonggehuwde om de bal uit te slaan, dan werd hij Harm Doest of Doestcobbe genoemd, een naam die hij vaak tot zijn dood behield. (10).


Op Vastenavond gingen de jongelui met kransen rijden en langs de huizen eieren en metworsten ophalen, die werden dan gezamenlijk in de herberg genuttigd, waarschijnlijk zullen ze er bij gedronken hebben en werd de herbergier er ook nog wat beter van. De predikant moest daar wat aan doen vonden de visitatoren, maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan.


Een nieuwe pastorie
Gelukkig zijn er ook positieve dingen. De oude weme (pastorie), die uiterst bouwvallig was, werd op vastenavond 1636 afgebroken en in 1637 vervangen door een nieuwe. In de archieven bevindt zich een verklaring van Bernhardus, over de materialen die voor de bouw van zijn nieuwe behuizing zijn gebruikt. Als je dat leest zou je denken, dat de pastorie uit hout en leem is opgetrokken, want over stenen wordt niet gesproken. Hij schrijft, dat dit hout grotendeels afkomstig was uit de eigen voorraad van kerk en vicarie. Timmerlui waren Johan Cuyper en Jan Tocker, die met zijn vrouw Grieta in het dorp woonde. Kerkvoogden waren op dat moment, Johan Tebing en Rudolph Hilbing. Toen de nieuwe pastorie klaar was, schonken de Staten van Drenthe ter verfraaiing twee gebrandschilderde raampjes met het provincie wapen .


Op 21 maart 1670 overleed Bernardus in zijn woonplaats. Zijn vrouw, Haesjen Jans Helinge. stierf op 6 november 1683 in dezelfde plaats. Twee van zijn zoons zijn beschikbaar om hem op te volgen. De eigenerfden van Gasselte, die het z.g.collatierecht hadden, d.w.z.het recht om een predikant te benoemen, kozen in september 1671 voor Lodewijk. Misschien omdat hij de oudste was, maar er kunnen ook andere factoren een rol hebben gespeeld. Ze hebben er namelijk wel erg lang over gedaan om hem te benoemen. Mogelijk hadden ze toch liever iemand anders gehad.

 

Feit is, dat hij niet lang als dominee in Gasselte heeft gewerkt. Reeds op 7 maart 1673, dus na anderhalf jaar, komt Lodewijk te overlijden, waarna hij werd opgevolgd door zijn broer.

 

Noten


1. In ‘Ostfriesländischen Prediger-Denkmahl von Peter Friedrich Reershemius von 1796’staat: „8. Siggefridus Cuperus, ist 1598 hieher, und von hier nach Grypskerk in Gröningerland, allwo er 1609 stand, berufen. Sein Sohn Johannes Siggefriedi ist Prediger zu Gerdeswehr gewesen.“
2. Archelis, T.O. en Börtzler, A. (1968) Die Matrikel des Gymnasiums Illustre zu Bremen 1610-1810. Bremisches Jahrbuch 2. Reihe 3. Bd. Blz. 15.
3. Santen, L. van (2014). Bremen als Brennpunkt reformierter Irenik: Eine sozialgeschicktliche Darstellung anhand der Biografie des Theologen Ludwig Crocius (1586-1655). Leiden/Boston: Brill.
4. Bergsma, W. (1999). Tussen Gideonsbende en publieke kerk: een studie over het gereformeerd protestantisme in Friesland 1580-1650. Hilversum: Verloren.
5. Magnin, J.S. (1855). Overzigt der kerkelijke geschiedenis van Drenthe, blz. 269
6. Groenhuis, G. (1981). Kerkelijk Drenthe in de 17e eeuw in Ons Waardeel, 1891.
7. Romein, T.A. (1861). De hervormde predikanten van Drenthe sedert de Hervorming tot in 1861.
8. OSA, nr. 373I en Ons Waardeel 1988/6, blz. 237, noot 87.
9. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 1 maart 1909.
10. https://www.geheugenvandrenthe.nl/sint-pieter-balslaan 
 

Copyright Albert van der Kaap en Aafke Huizing, 2019 

 


  •  

    u