Artikelen over het begin van de Reformatie in het Drentse
Gasselte en de eerste predikanten.
Kerkgeschiedenis van Gasselte
Van 1 juli 2018 tot haar plotselinge dood op 20 augustus 2019 was mijn vrouw Rosée van der Kaap-Busscher predikant van het Witte Kerkje in Gasselte. In die periode heb ik mij verdiept in de kerkelijke geschiedenis van Gasselte. Op deze pagina's publiceer ik af en toe resultaten van mijn onderzoek.
Inhoud
- Magazine: alle artikelen op Histoforum.
- Het begin van de Reformatie in Gasselte: Johannes Fabritius.
- Bernardus Fabritius, zoon van Johannes.
- Lodewijk Fabritius, zoon van Bernardus.
- Albertus Conradus Fabritius, broer van Lodewijk.
- Warnerus Emmen, schoonzoon van Albertus Conradus.
- Helperus Ritzema, opvolger van Warnerus Emmen.
- Lucas Schukking, opvolger van Helperus Ritzema.
- Albert Jan Hartman, opvolger van Johannes Dijck.
- Johannes Bernardus Folkerus Heersprink, opvolger van Albert Jans Hartman.
- Barend Sanders, opvolger van Johannes Heersprink.
- Roelof Klein, opvolger van Barend Sanders.
- Tammo Tammerus Heringa, opvolger van Roelof Klein.
- Fokke Christiaan Ydema, opvolger van Tammo Tammerus Heringa.
- Wessel Enno Pieter Germs, opvolger van Fokke Christiaan Ydema.
- Jelte Boonstra, Wessel Enno Pieter Germs.
- Douwe Faber, opvolger van Jelte Boonstra.
- Jacob Cornelis Anthonie Nijenhuis Ockhuijsen, opvolger van Douwe Faber.
- Gerrit Jacob Mooi, opvolger van Jacob Cornelis Anthonie Nijenhuis Ockhuijsen.
- Teunis Adrianus van der Vlies, opvolger van Gerrit Jacob Mooi.
- Jelte Oosterhuis, opvolger van Teunis Adrianus van der Vlies.
- Jan de Bruijn, opvolger van Jelte Oosterhuis.
- Hendrik Fokke Winterwerp, opvolger van Jan de Bruijn.
- Gerrit Johannes Romijn, opvolger van Hendrik Fokke Winterwerp.
- Anthony Jan Roodzant, opvolger van Gerrit Johannes Romijn.
- Johannes Luchies, opvolger van Anthony Jan Roodzant.
- Tjeerd van der Bij, opvolger van Johannes Luchies.
- Frans Don, opvolger van Tjeerd van der Bij.
- De geschiedenis van het Witte Kerkje.
- De Weem: pastorie van het Witte Kerkje.
- De Spaanse griep in Gasselte (1918).
Het begin van de Reformatie in Gasselte: Johannes Fabritius
Vlak voor het begin van de eeuw, die later de Gouden Eeuw zou worden genoemd, verschoot Drenthe religieus van kleur. Min of meer van de ene op de andere dag. Vier jaar nadat de Reductie van Groningen had plaatsgevonden - de capitulatie van stad Groningen voor het leger van prins Maurits van Nassau en Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg - vond laatstgenoemde als stadhouder het in mei 1598 de hoogste tijd dat ook in Drenthe de gereformeerde godsdienst werd ingevoerd. Het nieuwe geloof werd de inwoners van de Drentsche Landschap opgedrongen. Tot die tijd hadden zij, volgens Rogier, geen blijk gegeven van een neiging tot het protestantisme`(1). Alle pastoors, priesters, vicarissen en schoolmeesters werden voor de keus gesteld protestant te worden of katholiek te blijven. In dat laatste geval moesten zij binnen enkele weken hun woning verlaten (2)
Het duurde in Drenthe bijzonder lang voordat van een
geslaagde Hervorming gesproken kon worden, zo daar al
ooit helemaal sprake van geweest is. Het bewijs van
aanhang vanr het nieuwe geloof, het afleggen van de
belijdenis om aldus tot het Avondmaal te worden
toegelaten, werd de eerste decennia nauwelijks door
Drenten geleverd. Het aantal lidmaten van de
Gereformeerde Kerk bleef buitengewoon laag. In een
brief, rond 1600 verstuurd aan Drentse bestuurders,
vergeleek de Appingedammer Doede van Amsweer
(1546-1621), volgens Bergsma, de kerk met een dorsvloer,
‘alwaer goet cooren ende quaet cooren wordt tosamen
ghebracht’ (3). Van Amsweer was in Appingedam o.a.
burgemeester en ouderling. Van 1580-1594 bleef hij als
banneling in Oost-Friesland. Na de Reductie van
Groningen belastte Willem Lodewijk hem met de zorg voor
de reformatie in dat gewest. Waar openlijke zonden
heersen bij de predikanten of toehoorders, ‘daer heeft
de kerkcke de sleutel ende de magistraedt dat sweerdt
van Godt ontfanghen’ om deze openlijke laster te
straffen. Classicale vergaderingen en synodale
vergaderingen, die er zijn tot Gods eer en de welvaart
van het vaderland, kunnen het onkruid wieden. De
overheden zijn de opzieners die de schaapsstal van
Christus moeten bewaken. Doede van Amsweer liet in de
brief de Drentse predikanten weten dat de treurige
toestand van de kerk in Stad en Lande (Groningen) en in
Drenthe verergerde. In het eigen gewest was het de
Antichrist die de Reformatie door middel vaan het
collatierecht de kop indrukte. We zullen nog zien dat
dat ook in Gasselte speelde. In Drenthe waren het ‘wilde
vossen en wroetende zwijnen ’die niet tot de Reformatie
maar tot deformatie leidden, die niet Jeruzalem bouwden,
maar Babel. Wat, of wie, schrijft Bergsma, zou Van
Amsweer met de wilde vossen en wroetende zwijnen in de
gereformeerde gemeentes in de dorpen in Drenthe hebben
bedoeld?
Predikanten van
Gasselte en Gieten
De eerste jaren na de overgang naar het protestantisme
in 1598 zijn in Gasselte en omgeving min of meer in
nevelen gehuld. Johannes Abels van Stellingwerf zou als
eerste in Gasselte als predikant werkzaam zijn geweest
en volgens de kerkenraad naar tevredenheid. Ze willen
hem dan ook wel houden, maar als dat niet kan, dan
houden ze toch maar liever hun eigen pastoor en vicaris.
Johannes Abeli blijft echter niet in Gasselte, want in
augustus 1598 staat hij in Diever. Hij houdt in die tijd
een proefpreek voor de synode, waar de synodeleden niet
tevreden over zijn.
Mogelijk was Johannes de zoon van Abelus Johannis van
Stellingwerf. Van 1593-1599 was hij predikant van Aalsum
en Wetzens. Hij was in 1580 schoolmeester in Wierum,
1587 en 1588 schoolmeester te Ternaard, 1592
schoolmeester te Sloten; 1593 in Goen. in 1590 buiten
betrekking; zakt in 1591 en 1594 voor het
predikantexamen; In 1598 door de Drentse synode
afgewezen, maar tot de schooldienst toegelaten (4).
In de acta van de eerste Drentse synode in Rolde op 2
augustus 1598 wordt hij genoemd als aangewezen voor
Diever. Er staat echter bij dat hij deze plaats niet
heeft bekleed. Hij was van 1604-1607 predikant in
Goingarijp, waar hij werd afgezet. In 1608 mag hij weer
predikant buiten Friesland worden. Van 1611 tot 1626 was
hij predikant in Heino, waar hij met emeritaat ging. De
synode van Overijssel beveelt hem in juli 1611 te
Deventer aan voor Dalfsen. Of men hem daar niet wilde,
of dat hij er zelf voor koos in Heino te blijven is
onduidelijk.
De eerste die in de boeken voorkomt als predikant van
Gieten en Gasselte is Durandus Hoytenus. Maar of hij in
deze plaaatsen ook werkelijk als zodanig werkzaam is
geweest is niet duidelijk. In ieder geval niet lang,
want in een memorie voor de Stadhouder van 14 december
1599 is zijn naam doorgestreept. In diezelfde memorie
staat Michael Toxites (predikant in Aduard, classis
Zuidhorn?) genoemd, met als extra aantekening, dat hij
te Gasselte staat, maar nog geen beroepingsbrief heeft
ontvangen. Hij is genegen ook Gieten te bedienen. In de
periode 1593-1594 ontving een Michiel Toxites een
jaarsalaris van 30 caroli gulden als schoolmeester in
Burum (5). In de aantekeningen van de provinciale synode van
Groningen komt zijn naam tot 15 april 1599 voor. Toxites
werd na de Reformatie de eerste predikant van Wierum.
Voor hij daar in 1597 werd beroepen was hij preceptor,
dat wil zeggen leermeester aan de Latijnse school te
Groningen. Hij zou tot 1611 in Gasselte zijn gebleven.
Jodocus Vossius
Op 10 mei 1598 vaardigde Stadhouder Willem Lodewijk een
proclamatie uit die inhield dat de hervorming in Drenthe
een feit was. Het kerkbestuur van Gasselte (6) stuurde reeds
op 18 mei van hetzelfde jaar een brief terug aan de
Stadhouder. Dit was geen dankbrief maar een bericht dat
het bestuur zeer tevreden was over pastoor en vicaris en
dat men geen behoefte had aan een predikant (7). De brief,
ondertekend door de kerkvoogden Warmolt Bronniger,
Harmen Alinghe en Luitien Tebingh, had geen resultaat,
de priesters moesten de kerk verlaten. Dat deden ze,
maar Henricus Campensis en de vicaris Jacob van Utlo
bleven in Gasselte wonen en zorgden nog geregeld voor
problemen. In 1603 wordt opgemerkt dat ‘die pape tott
Gasselthe bevonden wortt so openbaer als heimelick den
prediger tegen te staen’. Reden genoeg voor
Gedeputeerden van Drenthe om, op verzoek van de synode,
in te grijpen.
Vanaf de invoering van
het protestantisme deelden Gasselte en Gieten
aanvankelijk hun predikanten. Zo was Jouke Vos, beter
bekend als Jodocus Vossius, in 1600 zowel dominee in
Gasselte als in Gieten. Hij was predikant in Bedum en
vanaf 25 juli 1599 ziekenbezoeker/ziekentrooster ‘bij
nacht en dag’ in Groningen. Op 3 juli 1600 legde hij
deze dienst neer in een kerkenraadsvergadering in
Groningen omdat men geen geld meer had om hem te
betalen. Op 15 september 1600 ontving deze ‘der kranke
soldaten visitator’ nog een bedrag van 50 caroli gulden.
Vier dagen eerder was hij al in dienst getreden in
Gieten en Gasselte. Op 9 december van dat jaar wordt de
vergadering van de classis, waarvan hij voorzitter was,
ten zijnen huizen in Gasselte gehouden.
Hij was een van de vele predikanten over wie in de
eerste helft van de zeventiende eeuw geregeld klachten
waren. De kwaliteit van zijn preken liet te wensen over
en ook kende hij geen Latijn. Als hij een proefpreek
houdt voor de provinciale synode krijgt hij de
aansporing om flink te studeren. Dat leidt blijkbaar
niet tot het gewenste resultaat, want na een volgende
proefpreek in 1602 krijgt hij opnieuw een ernstige
vermaning. Stadhouder Willem Lodewijk dwingt hem op 1
november 1602 te vertrekken omdat hij vanwege ‘diverse
pregnante orsaken met geene stichtinge der gemeente
desen dienst langer can vertreden’ (8). Hij vertrekt naar
Heino in Overijssel en later (in 1605) naar Sloten.
Wilhelmus Marci
Zijn opvolger in Gieten en aanvankelijk ook in Gasselte
was Wilhelmus Marci (1603-1611) uit Loppersum, die
eerder predikant was in Grote en Kleine Harkstede. Hij
ontving bij zijn beroep een half mudde rogge van elke
volle boer, in plaats van de vijf getijden. Blijkbaar
ontving hij ook een half mudde rogge van Henricus
Campensis, de voormalige pastoor van Gasselte, want deze
bleef (deels) in gebreke, waarop Drost en Gedeputeerden
hem verplichtten met Marci af te rekenen. Marci had een
dochter Teetke Wilhelmi die in 1622 een stuk hooiland
(‘die Dekelhem’) en mogelijk ook ander nouw-, hooi- en
gaerdenlanden in Gieten en een akker in de Duirsche,
overdroeg aan Harmen Hidding en Jantjen.(9)
Drost en Gedeputeerden stonden hem in 1606 toe dat hij
de 16 mudde rogge kreeg die de voormalige meester W.
Kerckhoff in Gasselte ontving uit de vicarie die door
Jacob van Utlo werd bewoond. Het geld had hij nodig voor
de studie van zijn zoon. Voorwaarde was dat hij in de
schooldienst zou voorzien en het de gemeente vrij zou
staan om een meester en koster te benoemen wanneer zij
dat wilden. In deze tijd, om precies te zijn in 1609,
gingen Gasselte en Gieten over van de classis Emmen,
naar de classis Rolde. Net als zijn voorganger, kwam ook
Wilhelmus onder vuur te liggen en in 1611 werd het hem,
wegens wangedrag, verboden in Gasselte te preken. Hij
werd erin 1613 van beschuldigd te vaak een bezoek te
brengen aan de herberg, ook op zondagochtend
(10). ‘Medt
gelijken gebreken van dronckendrincken is Wilhelmus
Marci, prediger tot Geeten, beschuldigt gewest, umdat
hie deurgaens ende mestendeels alle dagen in de herberge
sick vinde sonder ock den Sondagh voer den middagh te
verschonen , waeroever he scherpelick vermaent synde, is
geresolveret, dat hedt classis Rolde daerop letten sal
ende daetelick doer hoeren gecommitterden daerover
informatie laten nemen, ende bevindende sick tot gene
beterschop dessangaende te begeven, dat in sulchen val
bi suspensie tegens hem geprocederet sal worden (11).’
Op de synode in 1614 werd hij ervan beschuldigd dat hij
tegen de kerkorde, maar in ‘begeerte der gemeente’ op
I.I. Jacobi gepreekt zou hebben (12).
Marci was getrouwd met Tieteke met wie hij in ieder
geval twee kinderen had, dochter Teetke Wilhelmi die in
1622 bouw- hooi- en gaerdenlanden in Gieten, een akker
in de Duirsche en een stuk hooiland (Dekelhem) overdroeg
aan Harmen Hiddinge en diens vrouw Jantjen en zoon
Feico, soldaat onder kapitein Lycas de Rose, liggende in
Boertange, die op 15 mei 1630 trouwde met Renneltien
Eggens, weduwe van Andries Luijrts. Wilhelmus stierf in
augustus 1618, zijn weduwe overleefde hem geruime tijd
want zij leefde in ieder geval nog in 1646, want in dat
jaar werd haar weduwenpensioen voorlopig ingehouden,
hopende dat zij er vrijwillig afstand van zou doen. Zij
werd namelijk, voor zover men wist verzorgd in het
gasthuis in Ter Apel, waardoor zij het weduwengeld niet
meer nodig had (13).
In 1610 wordt, vanwege de problemen met dominee Marci,
besloten Gasselte los te maken van Gieten. Marci blijft
nog wel tot zijn dood in 1618 werkzaam in Gieten.
Johannes Sigefridus
Fabritius
‘Met de drie meest voorkomende predikantszonden, de
seksuele, de psychische en de alcoholische, hadden de
classes en synode soms jaren geduld’
Als deze uitspraak van O.J. de Jong (14) op iemand van
toepassing was, dan wel op Johannes Fabritius die zich
ook wel Johannes Sigefridus Fabritius, Johannes Seijbert
Fabritius of eenvoudig Johannes Fabritius noemde. Hij
werd in 1611 de eerste predikant van de zelfstandige
kerkelijke gemeente van Gasselte.
Honderdvijfendertig jaar lang, van 1611-1746, zou de
gemeente bediend worden door predikanten uit de familie
Fabritius.
Foto gemaakt door Truida Timersma, Gasselte.
Van Dillenburg naar
Jarssum
Johannes Fabritius werd rond 1570 geboren in het Duitse
Dillenburg, de stad waar nog geen veertig jaar eerder
ook de wieg had gestaan van Willem van Oranje. Johannes
trouwde met een vrouw uit Ewick van wie de naam niet
bekend is. Mogelijk is Ewick, het huidige Ewijk, gelegen
aan de Waal ten westen van Nijmegen. Over de eerste
dertig jaar van het leven van Johannes weten we
nauwelijks iets, behalve dat hij op enig moment
Dillenburg verruilde voor Jarssum, een dorpje dat
aanleunt tegen het Oostfriese Emden.
Dillenburg rond 1900.
Deze havenstad had zich in de zestiende eeuw ontwikkeld
tot het 'Genève van het noorden', een verwijzing naar de
Zwitserse stad waar Calvijn heer en meester was. In
enkele decennia tijd groeide de stad van drieduizend
naar twintigduizend inwoners. Het waren Nederlandse
protestantse vluchtelingen die de stad groot maakten.
Emden stelde zich graag open voor de vluchtelingen, want
men wist dat zij, door de bank genomen, geen arme
sloebers waren, maar boekdrukkers, kooplieden en
zilversmeden. Mede dankzij deze Nederlandse protestanten
groeide de stad uit tot een van de belangrijkste
havensteden van Noord-Europa (15).
Waarom Fabritius Dillenburg verruilde voor Jarssum valt
niet met zekerheid te zeggen. Het lijkt onwaarschijnlijk
dat hij een religieuze vluchteling was. De vader van
Willem van Oranje, Willem de Rijke, was opgevoed aan het
hof van Frederik de Wijze, de keurvorst van Saksen, die
op zijn slot de Wartburg onderdak had geboden aan
Maarten Luther. Niet vreemd dat Willem de Rijke zich van
het begin af aan aangetrokken voelde tot de denkbeelden
van Luther. Hij had Luther horen spreken op de Rijksdag
in Worms in 1521 en hij kende hem ook persoonlijk.
Voorzichtig, zonder geweld en zonder schade aan lijf en
goed, voerde Willem de Rijke in de gebieden waar hij de
baas was het protestantisme in. Ook zijn zoon Jan, die
hem opvolgde in Dillenburg, was aanhanger van het
protestantisme. Diens zoon, Willem Lodewijk, werd
stadhouder van Friesland, Groningen en in 1596 ook van
Drenthe en hij was het die twee jaar later, in 1598, het
protestantisme in Drenthe invoerde.
Volgens Eilardus Folcardus Harkenroth (1670-1732) die
als predikant werkzaam was in Emden, was Fabritius als
balling naar Jarssum gekomen. ‘… Johannes Siggefridus
Fabritius, die zich als balling hier te lande te Jarsum
zal hebben opgehouden en die in 1607, als predikant te
Grijpskerk in Groningerland te boek staat (16). Waarom hij in
ballingschap ging is niet bekend. Was het vanwege
overspel waarvoor hij ooit ter dood is veroordeeld (zie
verderop)? We zullen het waarschijnlijk nooit weten.
Ook wanneer hij naar Jarssum vertrok is niet helemaal
duidelijk. Sommige bronnen menen dat dit na 1603 moet
zijn geweest omdat van zijn zoon Bernhardus, geboren in
1603, tot tweemaal toe gezegd wordt dat hij afkomstig is
uit Dillenburg. Een andere bron, het Oost-Friese
Prediger-Denkmahl van Peter Friedrich Reershemius uit
1796, meent echter ‘Siggefridus Fabritius ist 1598
hieher (Jarssum), und von hier nach Grypskerk in
Gröningerland, allwo er 1609 stand, berufen.’
Hoe het ook zij, in 1607 verruilde hij Jarssum voor
Grijpskerk, waar hij volgens een brief van Johannes
Acronius aan de stadhouder aankwam op 7 september 1607.
Volgens een oud blad dat vroeger in het kerkboek van
Grijpskerk voorkwam werd hij op "den eersten Sondach
adventus" (17)
(29 november 1607), bevestigd als de eerste predikant
van die plaats. (18)
Het traktement (salaris) van predikanten was in die tijd onvoldoende om te voorzien in het levensonderhoud. De meeste predikanten hielden er daarom ook enkele stuks vee op na, waarvoor grond nodig is. Grijpskerk beschikte echter niet over pastorij- en kosterijgoederen. Dat betekende dat de predikant geen aanvullend inkomen had. Dit probleem werd opgelost door alle gronden die buiten het dorp Grijpskerk lagen, te belasten met een kleine som. De predikant kreeg hiervan een bepaald bedrag en dat gold ook, zij het vijf keer lager, voor de schoolmeester (19).
Johannes was, we begonnen er dit artikel mee, zeker niet
van onbesproken gedrag, waarmee hij in zijn tijd
overigens zeker geen uitzondering was. Op de classicale
vergadering van 11 september 1609 werd hij ontslagen
wegens calumnie (lastering). Toen dit vonnis op de
synode in 1610 bevestigd werd, kreeg hij van
Gedeputeerde Staten van Groningen op 11 oktober 1610
vier maanden uitstel om zijn zuivering in te leveren,
met vergunning om in de tussentijd in Grijpskerk te
blijven. Als hij daartoe in gebreke bleef, zou hij -
nadat de termijn verstreken was- echter zonder uitstel
moeten vertrekken.
Hij slaagde er waarschijnlijk niet in om zijn zuivering
naar tevredenheid in te leveren, want in 1611 verliet
hij Grijpskerk. Op zijn verzoek besloot de synode op 24
mei 1611 om hem echter wel een purum testimonium, dat
wil zeggen een zuiver, goed, getuigschrift te geven: ‘Up
Johannis Cuperi predigers billichs versoeck ordinet
synodus, dat Suethormiana classis (Zuidhorn), darunder
he gestanden, umb genochsame reden hem ein purum
testimonium wol mithdelen mach’ (20).
Betekent dit dat hij te horen kreeg dat hij wel als
predikant werkzaam mocht blijven, als dat maar niet in
Groningen was? Het is niet onmogelijk. Een vergelijkbaar
oordeel werd geveld over een predikant in Friesland, die
vervolgens wel in Drenthe aan de slag mocht (21). Dit zou alles te maken kunnen
hebben met het feit dat Drenthe bepaald niet geliefd was
onder predikanten, waardoor het niet meeviel alle
gemeenten te bemensen. Op een aanbeveling van stadhouder
prins Maurits hield Fabritius een leerrede voor Drost en
Gedeputeerden van Drenthe en daarna tevens voor de
gemeente te Gasselte, waar hij werd beroepen en
bevestigd tijdens de classisvergadering van 6 mei 1611.
Conflicten met
voorgangers
Het katholieke verleden bleef de predikanten van
Gasselte nog lang parten spelen. Het kerkbestuur van
Gasselte (22) had op 18 mei 1598 een brief gestuurd aan
stadhouder Willem Lodewijk, waarin zij betoogden dat het
bestuur zeer tevreden was over pastoor en vicaris en dat
men geen behoefte had aan een predikant (23). De brief was
ondertekend door de kerkvoogden Warmolt Bronniger,
Harmen Alinghe en Luitien Tebingh. De stadhouder ging
hier niet mee akkoord, maar misschien was de
steunbetuiging aan pastoor Henricus Campensis (van
Kampen) en vicaris Jcob van den Uytlo wel een reden dat
beide heren in Gasselte bleven wonen. En dat zouden de
predikanten weten.
De conflicten waren al begonnen toen Wilhelmus Marci in
1603 Jodocus Vossius was opgevolgd als predikant in
Gasselte en Gieten. Bij zijn beroep ontving Marci een
half mudde rogge van elke volle boer, in plaats van de
vijf getijden. Blijkbaar ontving hij ook een half mudde
rogge van Henricus Campensis, want deze bleef (deels) in
gebreke, waarop Drost en Gedeputeerden hem verplichtten
met Marci af te rekenen. Maar daarmee kwam er geen eind
aan het conflict.
Stadhouder Willem Lodewijk protesteerde op 2 maart 1599
bij de heer van Ruinen dat er geen geld uit de vicarie
aan kinderen van priesters gegeven mocht worden. Dit kon
niet volgens hem omdat ‘dat jus canonicum selfs die
bastarden ende boerenkinderen uysluyt …., gelijck in den
paussdom die geestelijkcke overicheijdt macht hehad
(geft) die gepraeseneerde persohnen haerder
inbequaemheijdt halven te weijgeren’.
De vicarie In 1362 kreeg Gasselte een vicarie die genoemd werd naar Sint Catharina. Een vicarie was een private stichting die in de late Middeleeuwen ontstond toen vermogende gelovigen soms bepaalden dat een deel van hun nalatenschap, veelal land of ander onroerend goed, moest worden ondergebracht in zo’n private stichting of vicarie. Het vruchtgebruik van zo’n vicarie werd dan gevestigd op een altaar in een kerk met de bedoeling daarvan diensten van de clerus te bekostigen, met name het op gezette tijden lezen van missen aan het altaar voor het zieleheil van de stichter of diens naaste (overleden) verwanten. Bovendien verschafte de vicarie zo in zekere mate de middelen voor het levensonderhoud van de met de diensten belaste geestelijke (de vicaris). De stichter wees meestal ook een patroon of collator aan, vaak een naaste verwant die het blote eigendom van de vicariegoederen had en het recht had de vicaris aan te wijzen, behoudens goedkeuring van de bisschop, en de goederen beheerde. In Drenthe moeten ooit 60 vicarieën zijn geweest. Dat kon -zoals gezegd- een altaar in de parochie- of kloosterkerk zijn, maar ook een afzonderlijk staande kapel. Bij testament bepaalde Wermold van Gasselte, zoon van Jacobus van Gasselte, dat er, na zijn dood, op zijn kosten, een bij-altaar gesticht moest worden in de kerk van Gasselte. Omdat volgens Drents gewoonterecht niemand zonder toestemming van de erfgenamen goederen buiten de familie mocht vermaken, stelden zijn vrouw Wibbe, zijn dochter Lamme en diens man Arnout Huus, toen het eenmaal zo ver was op 5 mei 1362, een document op waarin stond dat Wermold een stuk grond ter grootte van veertig mud zaad ‘Groninger mate’ (bijna 11 hectare) had nagelaten, waarvan de opbrengst moest worden gebruikt om een bij-altaar te stichten in de kerk van Gasselte. Van de opbrengst moest een priester worden onderhouden die op gezette tijden de mis moest lezen aan het altaar van dit Nicolaas- en Catharinavicarie zoals het werd genoemd voor het zieleheil van de stichter en diens naaste (overleden) verwanten en vrienden. De vicaris verzorgde ook het onderwijs aan de Gasselter jeugd. Sinds het concilie van Lateranen in 1215 was dit een taak van de parochiekerk. Schoolgeld betalen hoefde niet, dat was bij de pachten voor de kerk inbegrepen. Zo’n bij-altaar werd vaak opgericht boven het graf van de stichter en dat zal ook voor Wermoldus van Gasselte hebben gegolden. Een mogelijke aanwijzing voor de plaats van dit bij-altaar is een kleine nis in de noordwand, die mogelijk als credensnis werd gebruikt, een ruimte voor benodigdheden voor de mis. Het collatierecht De stichter en zijn nakomelingen kregen het collatierecht. Dit betekent dat zij de priester voor de vicarie mogen benoemen. Na Wibbe, de vrouw van Wermold, gaat dit recht naar hun dochter Lamme en haar man Arent Huus. Deze Arent erft de bezittingen van zijn neef, de heer van Ruinen, waarna het collatierecht tot de invoering van het protestantisme in 1598, terecht komt bij de heren van Ruinen. |
Hoewel hij niet aan het collatierecht wilde tornen moest Campensis de inkomsten van de vicarie aan de dominee geven. Hij herhaalt zijn verzoek nog eens op 19 september 1600 in een brief waarin hij nogmaals zegt dat het collatierecht van de vicarie in Gasselte op een “papenkint’, ook naar canoniek recht nietig was.
Rechtszitting van Hendrik van Munster. Tekening gemaakt
in 1571 door Gerhardus Harmanni, organist in Ruinen.
Rechtszitting van Hendrik van Munster. Tekening gemaakt
in 1571 door Gerhardus Harmanni, organist in Ruinen.
Hendrik van Munster, heer van Ruinen, had als collator
van de vicarie van Gasselte recht op de inkomsten van de
kerk van Gasselte. Hij had deze voor een deel geschonken
aan Gerrit Evers, schulte van Gasselte (en Borger),
zodat die er zijn zoon van kon laten studeren in
Groningen. Ook ging 16 mud rogge naar de schoolmeester
van Gasselte. Drost en Gedeputeerden van Drenthe keurden
dit in 1602 goed. Daarop klaagde de voormalige vicaris
Jacob Van Utloo, die in het vicariehuis was blijven
wonen, op 4 september van hetzelfde jaar bij het
provinciale bestuur dat Hendrik van Munster deze
inkomsten (behalve de rogge voor de schoolmeester) had
toegezegd aan zijn, buitenechtelijke, zoon Gerhardus Van
Utloo. Deze Gerhardus kreeg in 1603 ook nog een deel uit
de vicarieopbrengsten uit Ruinen en Zuidwolde.
Op 1 augustus 1611 bepaalden Drost en Gedeputeerden dat
dominee Fabritius de helft van de inkomsten van de
vicarie zou krijgen en de schoolmeester/koster 12 mud
rogge (was 16). De zoon van Van Utloo zou evenveel
krijgen als Fabritius. Hij moest hiertoe een inventaris
aanleveren van vicariebezittingen. Op 29 augustus 1611
verordonneerden Drost en Gedeputeerden dat Jacob van
Utloo de inventaris binnen zes dagen moest overhandigen
aan Fabritius. Zo niet dan mocht Fabritius hem laten
oppakken door soldaten. Op 14 november klaagde Fabritius
dat Van Utloo meer pacht ontving dan hij had opgegeven.
Op 23 januari 1612 maakten Drost en Gedeputeerden een
einde aan de aanspraken van de zoon van Van Utloo. Die
was klaar met zijn studie en zou vermoedelijk nooit in
dienst van de kerk treden. Bovendien was de vicarie,
ingesteld voor het bidden voor de zielen (curam
animarum) volgens een hoogleraar aan de universiteit van
Franeker, een typisch katholiek gebruik.
Op 20 augustus 1612 werd Jacob van Utloo gelast ‘dat hij
deselve vicarij soe daetelick totten dienst der kercken
ende onderholt des respectieve predigers ontruimen ende
sich vant gebruick derselver ontholden ende volgens
voern. Cupeo dezelve rustelick ende sonder eenige
oppositie tot sijnen onderholt volgen laeten sall.’
Op 29 augustus verordonneerden zij dat Jacob van Utloo
de inventaris binnen zes dagen moest overhandigen aan
Fabritius. Zo niet, dan mocht Fabritius hem laten
oppakken door soldaten. Op 14 november klaagde Fabritius
dat Van Utloo meer pacht ontving dan hij had opgegeven.
Fabritius kreeg nu alle inkomsten, behalve de twaalf mud
voor de schoolmeester. De pachtschuldigen kregen een
brief waarin hen werd meegedeeld dat zij geen geld meer
mochten geven aan Van Utloo, maar alleen aan Fabritius.
Omdat ook de heer van Ruinen geld aftroggelde van de
pachters, weigerden die echter te betalen aan Fabritius,
waarop Drost en Gedeputeerden hen op 18 juni 1614
daartoe veroordeelden (24).
De problemen met Van Utloo waren daarmee nog niet
voorbij. Op 10 maart 1614 had Fabritius zich er al over
beklaagd dat Van Utloo hem voor de deur van het bestuur
in Assen had uitgescholden en beledigd.
Nog in 1622 berichtten visitatoren dat Fabritius erover
klaagde dat Van Utloo hem belasterde, tot slaans toe, en
hem naliep: ‘dat de prediger dolerende over Heer Jacob
van Vuijtlo ho deselvige hem mitt velen spitige reden en
lasteringen tot slaens toe, dickwijls napadede
(naliep)’’
Pas in 1627 kwam er, met de dood van Van Utloo,
definitief een einde aan de kwestie. (25)
Schoolmeester in
Gasselte
De classis had Gerhardus van Utloo op 2 januari 1615
voorlopig aangesteld als onderwijzer in Gasselte. Nadat
er klachten over hem kwamen werd het onderwijzen hem op
5 juni al weer verboden. Het heeft er alle schijn van
dat zijn vader zijn taken overnam. Hem wordt het
onderwijzen namelijk op 18 januari 1616 verboden tot hij
aan de kerkorde zou hebben voldaan en hij door de
classis was toegelaten. Fabritius beklaagde zich er
vervolgens over dat Gerhardus eldersn, namelijk in de
Veenhoff, school hield, waarop het provinciaal bestuur
hem op 14 januari 1619 aanschreef zich daarvan te
onthouden. De zaak sudderde vervolgens blijkbaar voort,
want pas in 1627 werd er met Gerhardus onderhandeld om
hem onderwijzer in Westerbork te laten worden.
Ondertussen is er in Gasselte nog steeds geen nieuwe
koster/schoolmeester. Johannes neemt die werkzaamheden
op zich en strijkt ook de vergoeding, 12 mudden rogge,
op, die daarvoor geldt. In 1619 zegt hij tegen de
visitatiecommissie dat hij niet langer de klok
willuiden, de kerk schoonmaken en het doopwater wil
aandragen. Het openen en sluiten van de kerk wil hij ook
niet langer doen. Dat was geen werk voor een predikant.
Maar aangezien hij het geld voor een koster/
schoolmeester wel wil incasseren, zal hij dat werk toch
moeten doen, of hij zou een schoolmeester moeten
aanstellen. Later kwam er een meester voor het
winterhalfjaar. Die kreeg 2 mudden rogge, zodat
Fabritius 10 mudden overhield.
Loopbaan van Johannes
Op de classis generalis van 5 september 1615 was
Fabritius voorzitter. In 1618 werd hij voor Drenthe als
afgevaardigde aangewezen bij de Nationale Synode van
Dordrecht als revisor voor het Nieuwe Testament. Zij
collega Onias Boethius uit Coevorden werd aangesteld als
revisor voor het Oude Testament. Beiden werden echter al
na één dag vervangen vanwege hun gebrekkige kennis van
de Nederlandse taal.
Een dronkemansgevecht tussen collegae
Op zondag 16 of 26 juni 1622 werd Fabritius bij een
dronkemansgevecht in zijn eigen huis door de predikant
van Anloo (Henricus van Holle) met een sabel aan zijn
hand verwond. Toen hij, met zijn hand in het verband,
verscheen op de synodevergadering, besliste deze dat Ab
Holle voorlopig werd geschorst, terwijl Fabritius binnen
een termijn van tien dagen verslag zou moeten
uitbrengen. Op 10 augustus 1622 werd door de Drost,
Gedeputeerden en enkele gecommitteerde predikanten
vergaderd. Fabritius had, ondanks herhaald aandringen,
geen verslag uitgebracht, omdat hij maar liever de zaak
liet rusten. Ab Holle zou namelijk iets over vroegere
wandaden van Fabritius weten. Ab Holle werd verzocht de
synode te melden, wat hij wist over Fabritius’ verleden.
Aanvankelijk weigerde hij, maar later werd hij gedwongen
om op de vragen van de synode in te gaan. Uit de
antwoorden bleek, dat Ab Holle verhalen vertelde over
een eventuele brief die Fabritius aan een lichtzinnige
vrouw zou hebben geschreven. Uiteraard ontkende
Fabritius dit. Hijgaf vervolgens alsnog een verslag van
het gebeurde in de pastorie. Dat deed Ab Holle de dag
daarop eveneens.
De synode besloot op 28 augustus 1622 dat beide
predikanten mochten aanblijven, maar dat ze wel een
boete kregen: Holle kreeg een boete van drie ponden (18
gulden) en Fabritius moest één pond (6 gulden) betalen.
Het totale bedrag kwam ten goede aan de armen van
Gasselte. Verder moesten ze beiden hun gemeente om
vergeving vragen in tegenwoordigheid van de beide
predikanten uit de classis van Rolde. De zaak werd in
afwachting daarvan tot de volgende synode uitgesteld;
toen werden beiden weer in hun dienst hersteld. Hun
veroordeling tot een boete was niet zo zeer om het
aanbrengen van een verwonding, maar om het onzedelijk en
onkuis levensgedrag, hetwelk de een van de andere toen
aan het licht had gebracht.
Henricus ab
Holle
|
Bernhardus Fabritius
Johannes’ zoon Bernhardus werd op 6 april 1622 ingeschreven als student filosofie en theologie aan de universiteit van Groningen. Al een jaar later preekte hij in de kerk van Gasselte. Tot ongenoegen van de kerkgangers, wordt de preek door zijn vader geregeld met commentaar onderbroken. Maar wat erger is, Bernhardus preekte zonder toestemming van de classis en zijn vader wordt hierop tijdens een visitatie in 1624 ernstig over deze kwestie toegesproken. Het staat de commissie bovendien niet aan, dat er nog steeds beschilderde beelden in de kerk staan. De kruisen op het kerkhof moeten nodig verwijderd worden. Verder blijkt uit hun onderzoek dat de dominee bij een begrafenis een lijkpreek heeft verzorgd, waarvoor hij een dukaton (gouden dukaat met een waarde van ruime 60 stuivers) heeft ontvangen. Dat moest afgelopen zijn.
In 1624 begonnen ook de gemeenteleden van Gasselte over
hun predikant te klagen. Hij zou namelijk een huwelijk
tussen een zwerfster en de koeherder van Eext hebben
willen voltrekken, maar op getuigenis van de herbergier
Johan van Dalen bleek, dat dat slechts leugens waren.
Problemen in de kerk
van Gasselte in de tijd van Johannes Fabritius
Drenthe had, indachtig de woorden van Jacobus I: 26 en
27 een weduwen- en wezenpensioen ingesteld: ‘Wie
meent dat hij God dient, terwijl hij zijn tong niet kan
beteugelen, zit op een dwaalspoor, en heel zijn
godsdienst is vergeefse moeite. Voor God, de Vader, is
alleen dit reine, zuivere godsdienst: weduwen en wezen
bijstaan in hun nood, en je in acht nemen voor de wereld
en onberispelijk blijven’. Iedere gemeente zou
hieraan moeten bijdragen. Het bijeenbrengen van de
benodigde contributie leverde echter nogal wat problemen
op. Dat gold ook voor Gasselte; zowel over 1615 als 1616
was Johannes Fabritius nog een pundtgroete (punt groete)
schuldig. Het afdragen van het weduwengeld is geregeld
onderwerp van gesprek. Blijkbaar kunnen de kerspelen het
maar moeilijk opbrengen (26).
In 1614 constateerden de Drentse visitatoren bij hun
bezoek aan Gasselte dat er geen lidmaten waren, op de
predikant en zijn vrouw na. In de jaren 1624 en 1627
stelden ze vast dat geen van de ongeveer 200 inwoners
van Gasselte belijdend lid van de kerk was. Geen wonder
dat de beroemde historicus Rogier de eerste predikanten
op het platteland ‘veldheren zonder leger’ noemt
(27. De
dorpelingen werkten op zondag en gingen niet naar de
cathechismuspreek (28).
In 1616 vermoedde de synode dat het aanstootgevende
leven van de predikanten waarschijnlijk de oorzaak was
dat er in Odoorn, Gasselte en Rolde geen mensen in de
kerk kwamen (29). In Gasselte was bovendien de catechismus
van Allegondus nog niet ingevoerd.
In 1621 meldden de visitatoren dat er elke winter een
huurling tot onderwijzer werd aangesteld. Ook werd er op
zondag gewerkt, terwijl er geen catechismuspreken werden
gehouden. Tien jaar later was de situatie niet
verbeterd, want in 1631 kreeg de dominee te horen dat
hij catechismuspreken moest houden, ook al kwam alleen
zijn gezin in de kerk. In 1633 klaagde de
visitatiecommissie dat het avondmaal niet op de juiste
momenten, tijdens de feesten (en dus viermaal per jaar)
werd gevierd. Dat er in 1636 geen kosterij was en dat de
onderwijzer in de school moest wonen, geeft ook een
beeld van de omstandigheden in die tijd (30).
Naar Zuidlaren
Fabritius werd op 15 augustus 1630 naar Zuidlaren
beroepen. In diezelfde, maand verliet hij Gasselte. Maar
ook in Zuidlaren verging het Fabritius niet zo best. In
1631 gingen er al weer allerlei geruchten over zijn
verleden en hij werd door zijn wegens dronkenschap
afgezette voorganger, Johannes Wirichius, beschuldigd
van overspel (propter commissum adulterium).
Johannes
Wirichius In 1634 waren er enkele problemen rond de sollicitatie van Wirichius naar Marsum (31). Op 25 mei 1639 werd hij beroepen als predikant te Oude-Pekela tegen een salaris van 400 caroli gulden, te betalen uit de opbrengst van het Klooster Ter Apel. Hij ging op 4 augustus 1663 met emeritaat en overleed op 20 juni 1666. |
Hij moest zich daarover verantwoorden. Hij erkende ditmaal, dat hij in het verleden eens wegens overspel ter dood was veroordeeld. Indertijd was dit vonnis niet ten uitvoer gebracht, maar hij was wel gegeseld. Was dit misschien de reden dat hij ooit Dillenburg had verlaten? Deze bekentenis was voor de synode voldoende reden om hem op 8 december 1631 af te zetten.
De doodstraf op overspel is in onze ogen wel een erg
zware straf. Het zou in ons land doodstraffen regenen
als wij het ook tegenwoordig de aangemeten straf zouden
vinden. In Bijbelse tijden stond er echter al wel de
doodstraf op al nam Jezus het op voor een overspelige
vrouw. Toen de Schriftgeleerden en farizeeën eens een
overspelige vrouw bij Jezus brachten, toen hij
onderricht gaf in de tempel, zeiden ze tegen Hem:
Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze
overspel pleegde. Mozes draagt ons in de wet op zulke
vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan? Jezus diende
hen van repliek door te zeggen: ‘Wie van u zonder zonden
is, laat die als een eerste een steen naar haar werpen.’
De Schriftgeleerden en farizeeën dropen af en Jezus
vroeg de vrouw: ‘Heeft niemand u veroordeeld?’. Nee,
antwoordde de vrouw niemand. ‘Ik veroordeel u ook niet’,
zei Jezus, ‘ga naar huis en zondig vanaf nu niet meer’
(32).
Voor een man gold overigens niet alle gemeenschap buiten
het huwelijk als overspel. Een man pleegde alleen
overspel als hij gemeenschap had met een getrouwde
vrouw, of met een meisje dat al beloofd was aan een man.
In plaats van via steniging werd het doodvonnis soms ook
uitgevoerd door de man of vrouw te verbranden.
Na zijn afzetting vertrok Fabritius in 1634 met zijn
vrouw naar de Palts. Onduidelijk is hoe lang hij daar
nog heeft geleefd.
Kinderen van Johannes
Fabritius
Drie kinderen van Johannes werden predikant (33). Johannes
(Hans) Lodewijk (Ludovicus) Fabritius, geboren rond 1605
in Jarssum, werd predikant in Noordwolde. Hij trouwde,
hij was toen schoolmeester, op 25 maart 1631 in Zuidhorn
met Aeltjen Tijmens, weduwe van Barstt Quade. Hij
overleed op 19 september 1674 in Noordwolde. Zijn vrouw
Aeltje stierf op 15 mei 1662. Vijf jaar voor zijn dood wordt
Johannes nog genoemd als schoolmeester in Zuidhorn (34).
De kerk van Noordwolde wordt sinds 1639, de tijd waarin Fabritius er dominee was, gedomineerd door een gotische kerktoren met een opvallende siepelvormige torenspits (Foto A. van Dijk).
Johannes Sigefridus (ongeveer 1607 in Jarssum-1647
Geerdswehr) was predikant in Gerdswehr, een dorp, ten
zuiden van de plaats Wybelsum (ten westen van Emden),
dat in 1717 zou zijn verzwolgen door het water in de
grote stormvloedin de nacht van 24 op 25 december (35).
Waarschijnlijker lijkt het echter dat het dorp, met zijn
kerk, al in 1699 door een overstroming aan de Eems is
prijsgegeven. In het jaar daarop werd, ter vervanging,
een nieuwe kerk gebouwd in Wybelsum
(36).
Hij is kort na 25 april 1647 te Geerdswehr overleden en
niet in 1674 zoals verschillende bronnen melden (37). Of hier
sprake is van een eenvoudige verschrijving 74 i.p.v. 47
of dat het een gevolg is van het feit, dat de gemeente
van Geerdswehr tussen 1647 en 1674 geen predikant had,
zal wel altijd onduidelijk blijven. In 1726 schreef E.F.
Harkenrodt over hem: "Johannes Siggefridus (dus zonder
familienaam) is gelooflijk de zoon van Johannes
Siggefridus Fabritius, die zich als balling hier te
lande te Jarsum zal hebben opgehouden en die in 1607,
als predikant te Grijpskerk in Groningerland te boek
staat. Deeze onze Geerdsweerder Siggefridus quam 1643
hier in dienst en is 1647 (na den 25 april) overleden,
aangezien zijn hand op die datum in een der armboeken
gezien wordt."
Kaart van Johann Baptist
Homann uit 1720 van de Kerstvloed (38).
De oudste zoon, Bernardus, volgde zijn vader op in
Gasselte. Over hem gaat een ander artikel.
Noten
1 Rogier, L.J. (1845-1947). Geschiedenis van het
katholicisme in Noord-Nederland in de 16e en de 17e
eeuw. Deel 1. Blz. 585.
2 Lees nog eens:
https://archive.org/stream/actaderprovinci07veengoog/actaderprovinci07veengoog_djvu.txt
3 Bergsma, W. (2002) Zij preekten voor doven: De
Reformatie in Drenthe. Assen: Koninklijke Van Gorcum.
http://www.mpaginae.nl/At/FrieseStudIJK.htm
4.
http://www.mpaginae.nl/At/FrieseStudIJK.htm
5 Volgens Van Lieburg Repertorium van Nederlandse
hervormde predikanten tof 1816, deel 2: gemeenten
(Dordrecht 1996), kolom 102, was ene Michaël Toxites van
1601-1611 predikant te Gasselte. Zie ook:
https://www.fryske-akademy.nl/fileadmin/inhoud/beelden/homepage/Kennis/Utjeften/Skoalmasters/kollumerland.pdf
6 Kroezenga, J. Geschiedenis van de kerk van Gasselte.
7.https://www.dodenakkers.nl/artikelen-overzicht/begraafplaatsen/drenthe/gasselte-kerkhof-protestantse-kerk-witte-kerkje.html
8
https://archive.org/stream/actaderprovinci07veengoog/actaderprovinci07veengoog_djvu.txt
9.
https://www.genealogieonline.nl/hulst-stamboom/I2022.php
10. Zie ook getuigschriften voor Wilhelmis Marci, 1603,
1611 (drie stukken) 692 Provinciale Synode van Stad en
Lande, 1595-1980. 176. Bergsma, W. Zij preekten voor
doven, blz. 41.
11 Reitsma, D.J. & Veen, S.D. van (1899). Provinciale en
particuliere synoden gehouden in de noordelijke
Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620. Deel 8:
Drenthe 1598-1620. Groningen: J.B. Wolters.
https://archive.org/stream/actaderprovinci07veengoog/actaderprovinci07veengoog_djvu.txt
12 Romein, T.A. (1861). De hervormde predikanten van
Drenthe, sedert de Hervorming tot in 1861. Groningen:
J.Oomkes, J. Zoon.
13 Romein, 68.
14 Jong, O.J. (1985). Kerkgeschiedenis 1550-1750 in J.
Heringa, D.P. Blok, M.G. Buist, H.T. Waterbolk (red).
Geschiedenis van Drenthe. Meppel: Boom.
15
https://www.trouw.nl/home/in-emden-kreeg-het-hollandse-protestantisme-vorm~af8190b4/
16 Harkenroth, E.F. (1726). Geschiedenissen behoorende
tot de Moederkerke in Emden en Oost-Friesland, eerste
boek. Harlingen.
17
https://twierstr.home.xs4all.nl/Grijpskerk/tilbusscher_3.html
18.Roemeling, O.D.J. (2019). Patroonheiligen, priesters
en predikanten in Groningen en Drenthe tot omstreeks
1640.
https://corpusroemeling.nl/download/CorpusRoemelingGroningenDrenthe.pdf
19 Feith, H.O. (1840). Over de karspellasten van
Grijpskerk, als behoorende tot het inkomen van den
predikant der hervormde gemeente aldaar. Groningen: W.
Zuidema, blz. 5 e.v.
20
http://www.kerkrecht.nl/sites/default/files/17PS%20Groningen%2C%2020-25%20Mei%201611.pdf
21 In 1790 bepalen Gedeputeerde Staten in Friesland dat
dominee Dominicus van der Schaaf zijn ambt drie jaar
land niet mag uitoefenen in Friesland, waarna hij
predikant wordt in Limburg. Zie ook het verhaal van
dominee Gerhardus van Essen in
Romein 2016/217.
https://minnertsgavroeger.nl/dominicus-van-der-schaaf-dominee-1790/
22 Kroezenga, J. Geschiedenis van de kerk van Gasselte.
23
https://www.dodenakkers.nl/artikelen-overzicht/begraafplaatsen/drenthe/gasselte-kerkhof-protestantse-kerk-witte-kerkje.html
24 Romein, blz. 52
https://www.dbnl.org/arch/rome009herv01_01/pag/rome009herv01_01.pdf
25
https://www.dbnl.org/arch/rome009herv01_01/pag/rome009herv01_01.pdf
26
https://archive.org/stream/actaderprovinci07veengoog/actaderprovinci07veengoog_djvu.txt
27 In 1790 bepalen Gedeputeerde Staten in Friesland dat
dominee Dominicus van der Schaaf zijn ambt drie jaar
land niet mag uitoefenen in Friesland, waarna hij
predikant wordt in Limburg. Zie ook het verhaal van
dominee Gerhardus van Essen in Romein 2016/217
https://www.dbnl.org/arch/rome009herv01_01/pag/rome009herv01_01.pdf
https://minnertsgavroeger.nl/dominicus-van-der-schaaf-dominee-1790/
28.Bergsma, W. (1999). Tussen Gideonsbende en publieke
kerk: een studie over het gereformeerd protestantisme in
Friesland 1580-1650. Hilversum: Verloren.
29 Noordzij, H. bron = Reitsma en Van Veen, deel 8, blz,
211
29 Romein, blz. 51
https://www.dbnl.org/arch/rome009herv01_01/pag/rome009herv01_01.pdf
31 Zie brief van Ludolph Heerma aan Johannes Laxtenius,
predikant in Marsum.
32 Johannes 8: 1-11.
33
https://www.genealogieonline.nl/stamboom-van-dalen-en-lanting/I1710.php
34
http://www.lidmatengroningen.nl/Zuidhorn.htm
35 Prediger-Denkmahl: „13. Johann Siggefriedus, ist 1643
berufen, und 1674 gestorben.“; zie ook
http://www.vliegvanderlaan.nl/Vlieg/
36
https://reformiert.de/gemeinde/wybelsum.html
37 Bijvoorbeeld bij Romein. Mogelijk beriep Romein zich
op het Prediger-Denkmahl, waar ook sprake is van 1674.
38 Voor details van de kaart zie:
https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/2/2a/Joh._Bapt._Homann_-_Geographische_Vorstellung_der_j%C3%A4merlichen_Wasser-Flutt_in_Nieder-Teutschland.jpg
Referentie
http://geneagraphie.com/veenkolonie/histories/fabriciusdgj.htm
Copyright Albert van der Kaap, 2020