Artikelen over het begin van de Reformatie in het Drentse
Gasselte en de eerste predikanten.
Albert Jan Hartman (1807-1842)
Van 1 juli 2018 tot haar plotselinge dood op 20 augustus 2019 was mijn vrouw Rosée van der Kaap-Busscher predikant van het Witte Kerkje in Gasselte. In die periode heb ik mij verdiept in de kerkelijke geschiedenis van Gasselte. Op deze pagina's publiceer ik af en toe resultaten van mijn onderzoek.
Inhoud
- Magazine: alle artikelen op Histoforum.
- Het begin van de Reformatie in Gasselte: Johannes Fabritius.
- Bernardus Fabritius, zoon van Johannes.
- Lodewijk Fabritius, zoon van Bernardus.
- Albertus Conradus Fabritius, broer van Lodewijk.
- Warnerus Emmen, schoonzoon van Albertus Conradus.
- Helperus Ritzema, opvolger van Warnerus Emmen.
- Lucas Schukking, opvolger van Helperus Ritzema.
- Albert Jan Hartman, opvolger van Johannes Dijck.
- Johannes Bernardus Folkerus Heersprink, opvolger van Albert Jans Hartman.
- Barend Sanders, opvolger van Johannes Heersprink.
- Roelof Klein, opvolger van Barend Sanders.
- Tammo Tammerus Heringa, opvolger van Roelof Klein.
- Fokke Christiaan Ydema, opvolger van Tammo Tammerus Heringa.
- Wessel Enno Pieter Germs, opvolger van Fokke Christiaan Ydema.
- Jelte Boonstra, Wessel Enno Pieter Germs.
- Douwe Faber, opvolger van Jelte Boonstra.
- Jacob Cornelis Anthonie Nijenhuis Ockhuijsen, opvolger van Douwe Faber.
- Gerrit Jacob Mooi, opvolger van Jacob Cornelis Anthonie Nijenhuis Ockhuijsen.
- Teunis Adrianus van der Vlies, opvolger van Gerrit Jacob Mooi.
- Jelte Oosterhuis, opvolger van Teunis Adrianus van der Vlies.
- Jan de Bruijn, opvolger van Jelte Oosterhuis.
- Hendrik Fokke Winterwerp, opvolger van Jan de Bruijn.
- Gerrit Johannes Romijn, opvolger van Hendrik Fokke Winterwerp.
- Anthony Jan Roodzant, opvolger van Gerrit Johannes Romijn.
- Johannes Luchies, opvolger van Anthony Jan Roodzant.
- Tjeerd van der Bij, opvolger van Johannes Luchies.
- Frans Don, opvolger van Tjeerd van der Bij.
- De geschiedenis van het Witte Kerkje.
- De Weem: pastorie van het Witte Kerkje.
- De Spaanse griep in Gasselte (1918).
Albert Jan Hartman (1807-1842)
Albert van der Kaap en Aafke Huizing
De opvolger van Johannes Dijck als dominee in Gasselte was Albert Jan Hartman. Hij diende de gemeente vijfendertig jaar, van 31 mei 1807 tot zijn emeritaat op 21 juni 1842.
Albert Jans Hartman werd geboren op 13 januari 1779 in
Hoogeveen, als zoon van bakker Jan Alberts Hartman en
Klaasje Roelofs Huizingh (uit Avereest).
Hij trouwde op 28 maart 1816 in Gasselte met Foekje
Reina van Giffen, geboren in 1786 in Vries en overleden
op 9 oktober 1816 in Gasselte, ’s morgens om 5 uur,
zoals de aangevers, de buren Hooiveld en meester Jager
aan de schulte meedelen. In het begraafboek schrijft
Albert Jan:
Den 14e Okt. is begraven mijne Geliefde Huisvrouw Foekje
Reina van Giffen op het Koor in de Kerk vlak voor de
gank.' Dat lijkt vreemd, tegenwoordig is immers de plaats
waar de avondmaalstafel staat, voor de preekstoel. Maar
in 1816 was stond de preekstoel nog aan de zuidkant van
de kerk. Zij was een dochter van dominee Omius van
Giffen en Catharina Ypeij. Hun huwelijk, dat slechts een
half jaar duurde, werd ingezegend door haar vader.
Van Giffen Dominee Omius van Giffen was de zoon van Lucas van Giffen, zilversmid in Groningen en Abigael Oomkens (1). De huidige tak van de Van Giffens (Er zijn geen naamdragers meer van de oorspronkelijk Brabantse familie Van Giffen) is protestant en ontstond omstreeks 1550 tijdens de Reformatie en de Spaanse Inquisitie. In die periode weken de eerste protestantse van Giffen’s uit de zuidelijke Nederlanden uit naar Duitsland (Bremen). Na de bevrijding van Groningen door de troepen van prins Maurits op 22 juli 1594 keerden zij uit Bremen weer terug naar Nederland. Zij vestigden zich in de stad Groningen en kregen beroepen als predikant, advocaat, rechter, notaris of apotheker. Diverse Van Giffens werkten ook zeer succesvol als zilversmeden. Het Groninger Van Giffen zilver is nog steeds zeer gewild is in de antiekwereld (2).
|
Albert Jan hertrouwde op 7 augustus 1822 in Gasselte met Aafje Hoenderken/Hoendrikken, gedoopt 28 oktober 1783 in Noordlaren, dochter van Otto Buiting Hoendrikken en Grietje/Geertien Hammingh (boerin). Grietjes voorouders waren welgestelde boeren onder Gieten en een van hen, Frerick Hamming, was Ette in Oostermoer.
Op 29 juni 1824 wordt een dochter gedoopt, Klasina
Grietina, die een dag later reeds sterft. Op 30 maart
1826 en 8 oktober 1827 worden twee kinderen levenloos
geboren. In de krant stond in maart 1826 de volgende,
hartverscheurende, advertentie: ‘Heden nademiddag
verloste mijne geliefde Echtgenoote, A. Hoederken, van
eene welgeschapen, doch dooden zoon.’
Albert Jan Hartman startte zijn loopbaan (na kandidaat
te zijn geweest in de classis Emmen) op 22 september
1799 in Coevorden. Op 31 mei (of was het 7 juni ) 1807
doet hij zijn intrede in Gasselte met als tekst een vers
uit de brief van Paulus aan de Efeziërs. In de Nieuwe
Bijbelvertaling staat daar: ‘Bid ook voor mij, dat
mij de juiste woorden gegeven worden wanneer ik
verkondig, zodat ik met vrijmoedigheid het mysterie mag
openbaren van het evangelie waarvan ik gezant ben, ook
in de gevangenis. Bid dat ik daarbij zo vrijmoedig
spreek als nodig is (6:19)’.
In deze vertaling lijkt Hartman Gasselte te vergelijken
met een gevangenis. Nou kende hij de Nieuwe
Bijbelvertaling natuurlijk niet en zal hij de tekst uit
de Statenvertaling van 1637 hebben gelezen, waar geen
sprake is van een gevangenis: ‘En voor mij, opdat
mij het Woord gegeven worde in de opening mijns monds
met vrijmoedigheid, om de verborgenheid van het
Evangelie bekend te maken.’
Aafje sterft op 6 oktober 1837. Albert blijft nog vijf
jaar in Gasselte en neemt op 26 juni 1842 afscheid. In
het kerkregister staat geschreven: ‘Den 26 Juni heeft de
predikant A.J.Hartman, die ruim vijf en dertig alhier en
bijna agt jaren te Coevorden dus bijna drie en veertig
jaren het Evangelie der Zaligheid heeft verkondigt, van
ons een liefderijk en zegenend afscheid genomen met de
woorden Petr. 3 : 18 Wast op in de genade en de
kennis onzes Heeren en Zaligmaker Jezus Christus’
en zijn herdersstaf nedergelegd. Op 1 juli 1842 gaat hij
met emeritaat, 62 jaar oud, zijn pensioen bedraagt f.
600,-- per jaar.
Hij gaat terug naar Hoogeveen, waar hij een huis heeft
en sterft daar op 12 april 1864 op 85-jarige leeftijd.
Vechten en stelen in Gasselte
‘Op 22 febr. 1807 des avonds ongeveer 8 ure ter
gelegenheid der avondcatechisatie welke in de kerk werd
gehouden’, melden de volmachten op de goorspraak
van 3 maart 1807, ‘hebben Louwerens Jans en Albert
Meyeringh beide te Gasselte die tijd op het Kerkpad bij
de Camp van Schultus Alingh met elkaar geslagen.’Louwerens
is Louwrens Jans Brouwer, 45 jaar, brouwer in Gasselte,
iemand met een kort lontje, zoals je dat tegenwoordig
zegt. Voor hetzelfde vergrijp is hij namelijk ook al in
1805 veroordeeld en het overkomt hem opnieuw in 1809.
In september van hetzelfde jaar melden de volmachten ‘Als
dat Domine Hartman te Gasselte tussen zaterdag en zondag
de 26/27e september 1807 is afgestolen een gedeelte
appels uit den appelhof, zonder daarvan de daders te
weten.’
Een nieuw gezangboek
In 1806 stelt de nationale synode van de Nederlands
Hervormde kerk een commisssie in om te komen tot een
nieuw gezangboek. Dit gezangboek, met 192 liederen,
wordt nog in hetzelfde jaar gepubliceerd. Het eerste
exemplaar wordt in september aangeboden aan de
Gecommiteerden van de Provinciale Synoden van de
Nederlands Hervormde Kerk te ‘s Gravenhage . Tot op dat
moment werden tijdens de kerkdienst hoofdzakelijk
psalmen gezongen. Het aantal goedgekeurde gezangen was
tot dan toe beperkt. De hymnen van Maria, Zacharias en
Simeon. de berijmde tien geboden, o God die onze vader
zijt, de berijmde geloofsbelijdenis van Datheen, die ook
de psalmen had berijmd. het berijmde gebed des Heren
door Luther en de avondzang. Deze om zo te zeggen “oer
gezangen”, zijn tot de publicatie van “het liedboek voor
de kerken” in 1973, altijd als een apart onderdeel in de
opeenvolgende bundels opgenomen. Zoals bij veranderingen
wel vaker het geval is, was ook nu niet iedereen
gelukkig met deze nieuwigheden. De predikanten waren
verplicht, om in elk dienst één lied uit het nieuwe
gezangboek te laten zingen. Sommige predikanten
weigerden dat en op andere plaatsen weigerden de
kerkgangers de, in hun ogen, verderfelijke liederen te
zingen. De bekende ds. Hendrik de Cock noemde de bundel
“een geheel van 192 Sireense minneliederen ,
geschikt om een valsche leugenleer in te voeren”.
Een nieuwe belasting
In 1806 werd een soort vermogensbelasting ingevoerd. Een
lijst uit die tijd geeft een aardig inkijkje in de mate
van rijkdom van de inwoners van Gasselte. De zeven
rijkste inwoners waren:
1. Jan Alingh, schulte f 36.000,00 te betalen, f.165-0-0
2. Willem Hiddingh f. 20 000,00 te betalen, f.100-0-0
3. Warmolt Alingh f. 15.000,00 te betalen, f. 75-0-0
4. Jan Meijeringh f. 14.000,00 te betalen, f. 69-17-8
5. Albert Alingh f. 13.000,00 te betalen, f. 65-0-0
6. Dominee Dijck f. 13.000,00 te betalen, f. 60-0-0
7. A. J. Meijeringh f. 6.200,00 te betalen, f. 32-8-8
De overige 30 belastingplichtigen volgen op verre
afstand en dan zijn er nog elf inwoners bij wie niets te
halen was. Dat ds. Dijck op de 6e plaats staat mag
merkwaardig heten. Het betreft hier eigen vermogen. Van
zijn inkomen als predikant kan hij niet zo rijk geworden
zijn. Waarom hij f. 5-0-0 minder hoeft betalen, dan
Albert Jan Meijeringh, die op hetzelfde vermogen wordt
geschat is niet bekend? Was het misschien vanwege zijn
ambt?
In 1809 volgt een belasting op paarden. De synode
protesteert, want volgens deze heren heeft een predikant
ambtshalve een paard nodig om zich door zijn gemeente te
verplaatsen. Nu kon je dat in Gasselte moeilijk staande
houden, de afstanden in de kerkelijke gemeente waren van
dien aard, dat dominee het lopende nog wel kon behappen.
In uitgestrektere gemeenten lag dat mogelijk anders.
Zilveren dukaat uit 1806
Koninklijk bezoek
Tijdens zijn predikantschap bracht koning Lodewijk
Napoleon op 12 maart 1809 een bezoek aan het dorp
Gasselte. Hij werd er ontvangen door de bejaarde schulte
Albert Alingh, die diende te zorgen voor de maaltijd en
de foerage van de paarden. Een nichtje van de schulte
(Jantien Cluiving Prins uit Dwingeloo) mocht, samen met
de zuster van de dominee, de koning een glas wijn
aanbieden. Hij gaf haar daarvoor, geïmponeerd door haar
verschijning, 50 dukaten, die zij, op voorstel van
dominee Hartman, deelde met de zuster van de dominee (3).
Jantien Prins had in 1807, na de dood van haar moeder,
samen met haar broers onderdak gevonden bij de broer van
haar moeder, Jan Alingh in Gasselte.
De zuster van de dominee droeg zorg voor diens
huishouding, aangezien hij pas in 1816 trouwde. Albert
Jan had drie zusters, Geesje, Annegje en Janna, maar wie
van hen de koning een glas heeft aangeboden is niet
bekend. Van Geesje weten we niets, terwijl zowel Annegje
als Janna in 1814 trouwden en daarmee komen ze alle drie
in aanmerking. Aafke Huizing meent dat Annigje de
huishoudster van de dominee was, maar zij geeft geen
bron (4)
.
Jantien Cluiving Prins was de dochter van de schulte van
Dwingelo, Henricus Conradus Prins en de zus van Albert
Alingh, Roelofje. Zij was in 1809 achttien jaar oud en
volgens de journalist van de Koninklijke Courant gekleed
in een ’gruine zieden japon met weerschien en met een
gouden kap op het hoofd.’ Ze droeg dus een oorijzer bij
een japon van groene changeantzijde. Haar verschijning
moet diepe indruk gemaakt hebben, anders was dit niet
apart vermeld. Wel geeft hij nog aan dat zij er heel
goed uit zag (5).
Jantje Cluiving Prins was met twee van haar broers, na
het overlijden van haar moeder Roelofje Prins-Alingh, in
1807 vanuit Dwingeloo in Gasselte gekomen, waar ze bij
haar grootvader op het schultehuis onderdak vond.
De erfenis van
Jan Alingh Jan Alingh, zoon van Albert Alingh en Heichien Huising, en getrouwd met Anna Hilbing, was schulte op het Schultehuis in Gasselte. Een zus van Jan en Anna, Roelofje, was getrouwd met de schulte van Dwingeloo, meester Henricus Conradus Prins, rentmeester van de provincie Drenthe. Thrianta (pseudoniem) geeft in 1939 in de Provinciale Drentsche en Asser Courant een zeer romantische beschrijving van de eerste ontmoeting tussen Roelofje en Henricus ten huize van de Alinghs in Gasselte: ‘Hoe menigmaal dwalen wel de gedachten van den defitge jongen gast (Henricus) af van het politiek gesprek en rust zijn oog met welgevallen op de frisse, blonde, blozende Roelfien, die daar zo’n lieflijk geheel vormt met haar spinnewiel. Als straks de maan hoog aan de hemels staat, ligt hij nog lang wakker, in de hoge, naar lavendel geurende bedstee op de opkamer, een ook de jongedochter des huizes, voor wie zovele dagen eender zijn vergleden, zij kan de slaap niet vatten, nooit, zo meent ze, zag ze belangwekkender jonkman haars vaders huis binnentreden’ (6). Het is de vraag of deze beschrijving niet meer zegt over de jaren dertig van de twintigste eeuw, dan het jaar 1785 waarin deze ontmoeting plaatsvond. Het huwelijk, in 1788, ging gepaard met een uitgebreid feest. Thrianta verhaald dat er drie dagen achtereen ‘wasschup’ was gevierd, ‘dat verwanten en vrienden van heinde en verre samenbracht, daartoe uitgenodigd door den wasschupsneger (sic!), die een met vele linten versierde stok thuis had gebracht, teken van veler komst’ (7). In het doopboek van de kerkelijke gemeente in Dwingeloo lezen we dat ‘zevenmaal een kind van God ter leen ontvangen werd en door de doop in de Christelijke gemeente opgenomen.’ (8) Thrianta meldt over het karakter van beide broers dat zij driftig en heerszuchtig waren, maar ook rechtvaardig en goed van hart (9). Na de dood van hun moeder, werden de kinderen Frederik, Jantje en Albertus, opgenomen in het huis van hun oom in Gasselte. Na de dood van hun vader, op 2 oktober 1817 in Coevorden, erfden de broers landerijen in Gasselte en een boerderij in Gieten, het erfdeel van hun moeder. Toen Jan en Anna Alingh kinderloos waren gestorven ging hun erfenis in 1842 naar de neven Albertus en Frederik Hendrik (Frits) Prins, zoons van Roelofje en Henricus Conradus Prins. |
De invloed van Napoleon
In 1810 werd het bestuur in ons land, dat van 1810-1813
een provincie van Frankrijk was, gemoderniseerd. Het
Code Civil was in 1804 in Frankrijk ingevoerd en deze
gold nu ook in ons land en is nog steeds de kern van ons
Burgerlijk Wetboek.Ook de kerkelijke autoriteiten
merkten de invloed van deze nieuwe regels. Was tot nu
toe geboorte, huwelijk en overlijden, wat administratie
betreft, een kerkelijke aangelegenheid, de Franse
overheid stond een scheiding van kerk en staat voor. Dit
leidde in 1811 tot de instelling van de Burgerlijke
Stand. Werd een kind geboren, dan moest hiervan melding
worden gemaakt op het gemeentehuis. Mensen die nog geen
achternaam hadden, werden verplicht er een te kiezen. In
Gasselte trad deze wet in 1812 in werking. Als
gemeentehuis fungeerde het schultehuis. Schulte Jan
Alingh ontving jaarlijks 50 gulden als huur voor het
“gemeentelokaal”en voor vuur en licht nog eens 12
gulden. We moeten ons daar geen overdreven voorstelling
van maken. Het kwam er op neer, dat de jonge vader met
één of twee buren naar schulte Alingh stapte, om te
vertellen dat een baby was geboren en hoe de nieuwe
Gasselter wel moest heten. De schulte vulde een
formulier in, misschien dronken ze nog een borrel op het
welzijn van moeder en kind en klaar was Kees. Als alles
goed ging, werden de meeste kinderen later nog
gedoopt.Huwelijken werden niet meer in de kerk door de
dominee voltrokken, maar op het schultehuis door de
schulte. Hoe dat ging, of de schulte een toespraak
hield, of alleen maar de papieren invulde en de
wettelijk voorgeschreven vragen stelde, is niet
overgeleverd. Daarna kon het bruidspaar, indien gewenst,
het huwelijk kerkelijk laten bevestigen. Net als
tegenwoordig. Nu er geen verplichting tot een kerkelijk
huwelijk meer was, lieten de meeste bruidsparen het bij
de administratie door de schulte. Slechts de chic van
het dorp koos nog voor een bevestiging in de kerk. In de
kerkelijke administratie is dat duidelijk zichtbaar.
Eens in de zoveel jaar wordt nog een huwelijk
ingeschreven. Wat betreft de begrafenissen, daarbij was
vrijwel altijd de dominee aanwezig, om de overledene met
een lijkrede te gedenken en de nabestaanden tot steun te
zijn. Waarna de teraardebestelling op het kerkhof
volgde. Begraven in de kerk was niet meer toegestaan.
Frederik Willem Hugenholz
Albert Jan Hartman was bevriend met dominee Frederik Willem Hugenholz (1754-1812 die van 1790 tot 1812 predikant was in Gasselternijveen. Hij leidde diens uitvaartdienst (hij deed de lijkrede) nadat Frederik Willem op 12 oktober van dat jaar was overleden aan een borstkwaal. Ervaringen van de vader van Frederik, Johannes Higenholz, geven een aardig inkijkje in het leven van een predikant in de achttiende eeuw.
Johannes
Bernardus Theodorus Hugenholtz De vader van Frederik Willem, Johannes Bernardus Theodorus Hugenholtz, werd in juli 1725 geboren en op 8 januari 1725 gedoopt in het Duitse Schüttorf. Hij trouwde met Swaantjen Bussemaker , een dochter van de rijke boer Hendrik Büssemaker en Geesien Winkelink. De familie Büssemaker (10) woonde in een grote boerderij die links naast de kerk (en ook naast de Höfte) stond. Vanaf 8 september 1740 studeerde hij theologie in Groningen, waarna hij predikant werd in achtereenvolgens Neuenhaus, Coevorden en tenslotte vanaf 1745 in Emlichheim. Hij werd daar tweede predikant, maar vanaf het moment dat hij daar aankwam ontstonden er moeilijkheden omdat de woning van de 2e predikant niet vrij was. De pastorie van de 1e predikant, "De Weme", was nog steeds bezet door ds. Sprüngli, die zijn woning, ondanks zijn emeritaat niet wilde verlaten ten gunste van zijn opvolger dominee Villar, die tot dan toe tweede predikant was geweest. Omdat hij goede betrekkingen had met de Oberkirchenrat kreeg hij toestemming om daar te blijven wonen. Daarom bleef Villar, ondanks dat hij eerste predikant was in het vicariaat -de woning van de tweede predikant- wonen. Hugenholtz betrok daarom "de Höfte", een huis dat eigendom was van de Graaf van Bentheim was en vaak werd gebruikt door predikanten, ambtenaren en weduwen van predikanten. Toen hij er in 1745 ging wonen, was het al aan het vervallen. Sprüngli vertrok uiteindelijk toch uit de eerste pastorie en stierf kort daarop. Op 10 januari 1750 betrekt Hugenholtz eindelijk de tweede pastorie. Het moet ook rond dat jaar zijn geweest dat twee dochters van boer Berink vanuit de kerk over het ijs van de Vecht (die in die tijd nog langs de kerk liep) naar huis liepen. Plotseling zakten ze door het ijs en verdronken. Pas in de lente werden ze gevonden, hand in hand en één van hen had de bijbel nog onder haar arm (deze bijbel is momenteel (1987) in het bezit van de huidige boer Berink). Hugenholtz werd gevraagd om een preek te houden. Eind jaren negentig van de twintigste wisten verscheidene mensen nog te vertellen dat deze preek handelde over de woorden: "Doch Aäron zweeg stil" (Leviticus 10:3). Deze preek moet dus wel enorme indruk gemaakt hebben. In 1758 stierf dominee Villar, waardoor Hugenholtz eerste predikant werd, met alle voordelen die daaraan verbonden waren. Villar heeft de benoeming van Hugenholtz nooit kunnen accepteren, maar hij kon er niets tegen doen, wat o.a. duidelijk werd toen er in 1745 in Emlichheim een grote veeziekte uitbrak. Veel boeren kwamen daardoor in de problemen en Hugenholtz regelde direct allerlei collectes en kwam daardoor al snel in de gunst bij de boeren. Villar daarentegen had al lange tijd ruzie met de boeren omdat hij de kerkelijke regels precies na wilde leven. Zo verklaarde hij al hun kerkeraadsvergaderingen ongeldig, omdat daar een predikant bij aanwezig moest zijn. Dat de boeren meer ophadden met Hugenholtz dan met Villar blijkt uit het feit dat de boeren wel turf wilden steken voor Hugenholtz, maar niet voor Villar. Vanaf 1658 vermelden de kerkprotocollen weinig bijzonders. Er waren geen heftige discussies meer, terwijl dat voor 1758 meer regel dan uitzondering was. Het is niet zo vanzelfsprekend dat alles zo rustig verliep, want al meer dan 140 jaar woedde er een heftige strijd tussen de plaatselijke kerkenraad en de machtige Oberkirchenrat. De protocollen spreken van meningsverschillen, tegengestelde belangen, inmenging van de kerkenraad met predikanten. Een groot struikelblok was de vraag wie er mocht beslissen over de windmolen die in de gemeente stond, wie de molenaar mocht benoemen etc. De Oberkirchenrat beriep zich op een bepaling van de Graaf van Bentheim uit 1613, waarin stond dat zij ook over het vermogen van de gemeente kon beslissen. De kerkenraad van Emlichheim beriep zich op het oude recht, het vóór-constitutionele recht. Ze hadden de molen in 1448 gekocht. De boeren hadden veel invloed op de lokale kerkenraad en zij zorgden er voor dat de predikant van hun keuze benoemd werd en niet de predikant die de Oberkirchenrat voordroeg. Ook de benoeming van Hugenholtz in 1745 was niet vlekkeloos verlopen. Uit de kandidatenlijst koos de Emlichheimse kerkenraad dominee Eerde uit de Baronie van Breda, terwijl de Oberkirchenrat koos voor dominee Poppejus. Toen de kerkenraad de benoeming van Eerde er uiteindelijk doorgedrukt had, bedankte hij voor eer. Bij nieuwe verkiezingen koos Emlichheim voor dominee Tapper. Toen de Oberkirchenrat hier toestemde, wilden zij niets zeggen over de hoogte van het traktement of over de woning. Hierop bedankte ook Tapper. Uiteindelijk werd toen de twintigjarige Hugenholtz voorgedragen. Hij won uiteindelijk de verkiezingen met 10:5. Toen Villar in 1758 stierf, moest er een nieuwe tweede predikant worden gekozen. De Oberkirchenrat stond er op dat de door hun voorgedragen Engelbertz gekozen werd. Als mogelijke tegenkandidaat stelden ze dominee Schultz voor. De kerkenraad van Emlichheim koos echter, eenstemmig, voor dominee Frantzen voor. Emlichheim koos eenstemmig voor Frantzen en de Oberkirchenrat voor Engelbertz. Hugenholtz koos diplomatiek voor dominee Schultz, zodat hij de Oberkirchenrat niet tegen zich in het harnas zou jagen, en ook de boeren te vriend te houden. Emlichheim tartte de Oberkirchenrat door rantzen als predikant aan te stellen, waarna deze door Hugenholtz werd bevestigd in het ambt. Tien jaar lang werden er processen gevoerd. De Oberkirchenrat schakelde zelfs de koninklijke regering in Hannover in, om Frantzen van zijn taak te ontheffen. Dit omdat hij zijn ambt uitoefende zonder toestemming van de Oberkirchenrat. Ten slotte koos de regering ten gunste van de gemeente Emlichheim. Hugenholtz en Frantzen konden goed met elkaar overweg enFrantzen is uiteindelijk meer dan 60 jaar predikant in Emlichheim geweest. Tractement Hugenholtz kreeg als predikant 150 gulden per jaar van het "Geistliche rentambt", dat de in beslag genomen goederen van de RK kerk beheerde. Tevens kreeg de 1e predikant ook een boerderij "de Wedeme" met koeien etc. tot zijn beschikking. Deze boerderij kon hij verpachten, of hij kon er een knecht laten werken. Daarnaast kreeg hij twee groentetuinen tot zijn beschikking en hadden de predikanten het alleenrecht over de toenmalige visvijver achter de kerk. Meestal waren zulke vijvers eigendom van de Graaf. Van de molen kreeg hij nog twee mut rogge. Bij elkaar kreeg hij 700 à 800 gulden, wat veel geld was in die tijd. Hij behoorde dus tot de rijke burgerij en het zal dus wel geen toeval zijn dat hij in de doopregisters de gegevens over de boeren en de hogere klasse opvallend uitgebreider beschreef dan de gegevens over de lage klasse. Zijn invloed in de Graafschap werd steeds groter omdat hij familiebanden had met veel predikanten, rijke burgers, leden van de kerkenraad (zijn schoonvader was 4 jaar kerkvoogd) en leden van de Oberkirchenrat. Ook van de boeren kreeg hij alle steun. Als deze weer eens ruzie hadden met de Oberkirchenrat, koos hij vaak voor een tussenweg, maar probeerde indirect toch de zin van de boeren er door te drukken. Hij is tot zijn dood in 1789 predikant geweest in Emlichheim. Hij werd begraven bij de kerk, maar zijn graf is waarschijnlijk geruimd in de Franse tijd. |
Diaconie
Het zijn vooral vrouwen die weduwe geworden zijn of oude
mannen die niet meer kunnen werken, die in die tijd een
beroep doen op de diaconie. Sommigen krijgen tientallen
jaren ondersteuning. Eenmaal in de financiële problemen,
is het moeilijk er weer uit te komen. Het valt op, hoe
nauwgezet de diakenen elke uitgave verantwoorden en hoe
duidelijk de Drentse inslag van hun geschrijf is. Zo
wordt jaren achtereen een vrouw ondersteund, die wordt
aangeduid als Rijk of Rijka. Ze blijkt Henderika Harms
te heten, afgekort Riekie of Rika in het Drents. En als
je dat vernederlandst kom je op Rijke of Rijka . De ene
diaken is wat uitvoeriger dan de andere. Zo schrijft
diaken Hendrik Tonnis van Boven op 21 okt 1815:
'Voor de jonge van Elsijn Geerts een Wijtel Dewelke
Bitter Nodig Zijnde tot Verschoning’ wegens Ziekte
Dezelve komt op een Somma van 1-10-0. In gedachten zie
je het zoontje van de weduwe Elsje Geerts met hoge
koorts in de bedstee liggen. Het kind moet nodig een
schoon laken op bed hebben, maar zijn moeder heeft niet
meer. Iemand uit het dorp meldt dit aan één van de
diakenen. De heren zijn het snel eens, hier moet
dadelijk iets aan gedaan worden. Blijkbaar was het in
zo’n geval mogelijk een laken te kopen, want er staat
niets over weven. Goedkoop was het niet, één gulden en
tien stuivers.
Eeuwfeest van de hervorming
Op 2 november 1817 wordt het derde eeuwfeest der
kerkhervorming gevierd.We laten die kerkvorming beginnen
met het vermeende aanslaan van Luthers 95 stellingen aan
de deur van de slotkapel in Wittenberg op 31 oktober
1517. In de morgendienst is de tekst Matteüs 4:16a
Matteüs 4:16a
Het volk dat in duisternis leefde, zag een schitterend licht, en zij die woonden in de schaduw van de dood werden door het licht beschenen. |
en ’s middags een deel van de brief aan de Efeziërs.
De schoolopziener Hendrik Westen heeft zelfs enkele
liederen voor deze gelegenheid gemaakt. Deze worden door
de meisjes van de hoogste klassen onder leiding van
meester J. Jager ten gehore gebracht. Ouderlingen op dat
moment waren Jan Meijeringh en Jan Tonnis van Boven en
de diakenen Albertus Prins en Jan Alingh.
Bezittingen van de kerk
In 1813 wordt in Gasselte een begin gemaakt met het
kadaster. Deze administratie van het grondbezit was
uiteraard bedoeld voor innen van belasting door de
overheid. De werkzaamheden begonnen op 13 maart en
werden uitgevoerd door de landmeter 1e klasse J.Eisveld.
Verder waren buiten de schulte aanwezig H.R.Hiddingh en
H.Hiddingh en een controleur der directe belastingen. De
heren gingen langs de grens der gemeente en werden op
hun tocht vergezeld door aanwijzers der aangrenzende
gemeenten. De kerk bezat al heel lang landerijen,
bijvoorbeeld op de Gasselter es. Het grondbezit omvat
ca. 15 ha. Buiten Gasselte had de kerk ook nog
landerijen en recht op pachten van bepaalde boerderijen.
Vergeleken met 1642 waren er nogal wat wijzigingen in
het bezit van de kerk en ook de namen van de landerijen
wisselden geregeld. Een stuk land, dat in 1642
crayenboom heet, heet in 1813 dreeuwakker,
waarschijnlijk was de boom omgewaaid. De heetakker uit
1642 heet in 1813 steegakker, enz.. Daar staat weer
tegenover, dat andere landerijen eeuwenlang dezelfde
naam houden. De bergakker en de groningerakker worden al
in 1362 genoemd, in 1813 zijn ze onder dezelfde benaming
nog steeds in bezit van de kerk. Dominee Hartman blijkt
nog een stukje bouwland, groot 15,70 are aan de Looweg
in bezit te hebben.
Noten
1.http://www.greetsgenealogie.nl/gezinskaart-van-omius-van-giffen-1753-1826/
2.Zie:
http://vangiffen.org/het-zilverwerk/zilverwerk/
3.Huizing, Aafke Koning Lodewijk Napoleon bezoekt 12
maart 1809 Gasselte in: op 't Spoor, 18e jaargang nr. 1,
maart 2009 ISSN 15714705.
4.Huizing A.A. en Hadders de Jonge, F. (1977). Van
Grotenend tot Lutkenend.
5.https://docplayer.nl/9225200-Drentse-kleding-van-de-achttiende-eeuw-tot-begin-1900.html
6.Provinciale Drentsche en Asser Courant, 29 december
1939.
7.Provinciale Drentsche en Asser Courant, 29 december
1939.
8.Provinciale Drentsche en Asser Courant, 29 december
1939
9.Provinciale Dentsche en Asser Courant, 29 december
1939.
10.https://www.wazamar.org/Familiewapens-in-de-Nederlanden/Familiewapens/Famwpns-NL/Hugenholtz/wapen-Hugenholtz.htm#FrederikWilhelm
Copyright Albert van der Kaap en Aafke Huizing, 2019