Artikelen over het begin van de Reformatie in het Drentse Gasselte en de eerste predikanten.

Lucas Schukking (1766-1780)

Van 1 juli 2018 tot haar plotselinge dood op 20 augustus 2019 was mijn vrouw, Rosée van der Kaap-Busscher, predikant van het Witte Kerkje in Gasselte. In die periode heb ik mij verdiept in de kerkelijke geschiedenis van Gasselte. Op deze pagina's publiceer ik af en toe resultaten van mijn onderzoek.

Inhoud

  1. Magazine: alle artikelen op Histoforum.
  2. Het begin van de Reformatie in Gasselte: Johannes Fabritius.
  3. Bernardus Fabritius, zoon van Johannes.
  4. Lodewijk Fabritius, zoon van Bernardus.
  5. Albertus Conradus Fabritius, broer van Lodewijk.
  6. Warnerus Emmen, schoonzoon van Albertus Conradus.
  7. Helperus Ritzema, opvolger van Warnerus Emmen.
  8. Lucas Schukking, opvolger van Helperus Ritzema.
  9. Albert Jan Hartman, opvolger van Johannes Dijck.
  10. Johannes Bernardus Folkerus Heersprink, opvolger van Albert Jans Hartman.
  11. Barend Sanders, opvolger van Johannes Heersprink.
  12. Roelof Klein, opvolger van Barend Sanders.
  13. Tammo Tammerus Heringa, opvolger van Roelof Klein.
  14. Fokke Christiaan Ydema, opvolger van Tammo Tammerus Heringa.
  15. Wessel Enno Pieter Germs, opvolger van Fokke Christiaan Ydema.
  16. Jelte Boonstra, Wessel Enno Pieter Germs.
  17. Douwe Faber, opvolger van Jelte Boonstra.
  18. Jacob Cornelis Anthonie Nijenhuis Ockhuijsen, opvolger van Douwe Faber.
  19. Gerrit Jacob Mooi, opvolger van Jacob Cornelis Anthonie Nijenhuis Ockhuijsen.
  20. Teunis Adrianus van der Vlies, opvolger van Gerrit Jacob Mooi.
  21. Jelte Oosterhuis, opvolger van Teunis Adrianus van der Vlies.
  22. Jan de Bruijn, opvolger van Jelte Oosterhuis.
  23. Hendrik Fokke Winterwerp, opvolger van Jan de Bruijn.
  24. Gerrit Johannes Romijn, opvolger van Hendrik Fokke Winterwerp.
  25. Anthony Jan Roodzant, opvolger van Gerrit Johannes Romijn.
  26. Johannes Luchies, opvolger van Anthony Jan Roodzant.
  27. Tjeerd van der Bij, opvolger van Johannes Luchies.
  28. Frans Don, opvolger van Tjeerd van der Bij.
  29. De geschiedenis van het Witte Kerkje.
  30. De Weem: pastorie van het Witte Kerkje.
  31. De Spaanse griep in Gasselte (1918).

Lucas Schukking (1766-1780)

PDF-versie

Albert van der Kaap en Aafke Huizing


De opvolger van Helperus Ritzema als dominee in Gasselte was Lucas Schukking. Hij diende de gemeente gedurende ruim dertien jaar, van 26 oktober 1766 tot zijn dood op 20 maart 1780.


Lucas Schukking, zoon van dominee Lubbertus Schukking en diens tweede vrouw Margaretha Coops, werd op eerste paasdag, 13 april 1724, geboren en een dag later gedoopt in Beilen, waar zijn vader toen predikant was. Het predikant zijn zat de familie Schukking in het bloed. Ook zijn grootvader, Matthijs Willem Schukking, en zijn overgrootvader Anthony Schukking, waren predikant. Een zuster van zijn opa Matthijs, Machteld, was getrouwd met Albertus Conradus Fabritius die van 1674-1715 predikant was in Gasselte.


Lucas trouwde op 15 juni 1758 (ondertrouw 28 mei, proclamatie, 8 juni) in Oosterhesselen met Margaretha Harders, gedoopt op 26 september 1734 in Anreep, dochter van ette Jan Harder en Allegonda Maag. Lucas en Margaretha kregen zeven kinderen, Alegonda, Lubbertus (jong overleden), Margaretha, Catharina Vreda, Jan, Lubbertus, Jan Harders. De eerste vier kinderen zijn geboren in Oosterhesselen, Lubbertus en Jan Harders in Gasselte.


Lucas was in 1753 predikant in Nieuwleusen. Een jaar later werd hij door Jan Caspar, baron van Dongen, heer van de Klencke (een havezate bij Oosterhesselen met een vijftal boerderijen), tot predikant benoemd in Oosterhesselen in de vacature van Johannes Janssonius, die daar sinds 1743 had gestaan. (1)


Collatierecht

Jan Caspar was eigenaar van het recht om in zijn kerspel de geestelijke te benoemen (collatierecht). Omdat zijn familie alle (erfelijke) collatierechten in het kerspel bezat (staande collatie), werd hij unicus collator genoemd. Het collatierecht werd in 1922 afgeschaft met de bepaling dat de eigenaar het recht tot zijn of haar dood mocht blijven uitoefenen. Koningin Wilhelmina bezat tot haar dood in 1962 het recht van collatie in Apeldoorn.

 

Op 19 augustus 1766 stuurden de eigenerfden van Gasselte een brief, ondertekend door schulte Warmolt Alingh, naar Drost en Gedeputeerde Staten van de landschap Drenthe. Hierin verklaren zij, dat ze een beroep hebben uitgebracht op ds. Lukas Schukking, die dit beroep ook heeft aangenomen. In de brief vragen ze om goedkeuring van het beroep. Een formaliteit, de eigenerfden bezitten immers het collatierecht. Op 24 september komt de toestemming, ondertekend door J.Willinge.


Op 19 oktober 1766 werd hij bevestigd, waarna hij op 26 oktober 1766 zijn intrede deed in Gasselte.
De oudste dochter, Margaretha Schukking, werd met Pasen 1777 lidmaat. Op 10 maart 1780 werden zeven Gasselter jongelui als lidmaat aangenomen, onder wier Alegonda Schukking. Dat is niet, zoals de gewoonte is, met Pasen. Was Schukking toen misschien al ziek en wilde hij de aanneming nog graag zelf doen? Hoe het ook zij, hij sterft op 20 maart van dat jaar, zijn vrouw met vijf kinderen in de leeftijd van 7 tot 20 jaar achterlatend. Veertien dagen later, sterft ook dochter Margaretha, 20 jaar oud. Haar moeder doet op 26 april aangifte van haar nalatenschap, die vererft op haar twee broers en twee zusters, die hierover successierechten moeten betalen, de zogenaamde 30e penning. Deze bedragen, aangezien de erfenis wordt begroot op 3000 gulden, 100 gulden.
Het gezin Schukking blijft eerst nog in Gasselte wonen, want op 14 april 1781 trouwt Alegonda, 19 jaar, in de kerk van Gasselte met Gerrit Hendriks Lunshof van Gasteren, gedoopt te Anloo op 1 juni 1755, zoon van Hendrik Roelofs en Lammigje Geerts. Omdat Alegonda nog niet meerderjarig is, moeten haar voogden toestemming geven. Dat doen ze, maar ze stellen daarbij wel als eis, dat kinderen uit het huwelijk leren lezen, schrijven en rekenen. Daarbij wordt geen verschil gemaakt tussen jongens en meisjes, De familie Schukking hechtte blijkbaar aan een goede ontwikkeling.


De weduwe van dominee Schukking krijgt nog enige achterstallige bedragen. In september 1780 zelfs 100 gulden en met St. Jacob een jaar rente, á 3 stuiver. St. Jacob is de naamdag van de apostel Jacobus de Meerdere. Een weerspreuk luidt: ‘Met Sint Jacob of Sint An, is het koren in de schuur of in ban.’
Op 16 juni 1782 ontvangt ze nog achterstallige roggepacht van Geert Harms, wat haar 19 stuiver en 2 duiten oplevert. Ze sterft vier jaar later, daags voor Kerstmis, op 24 december 1784 in Beilen. Mogelijk woont ze dan bij haar zwager Lubbertus Schukking, schulte van Beilen.


De zaak Jan Meijeringe
In september 1769 arriveerde op de pastorie per koerier een brief (gedateerd 7 september 1769) van de Drost, Graaf Alexander Carel van Heiden, residerend op “Laarwoud” te Zuidlaren en de hoogste autoriteit van Drenthe. De graaf is kamerheer van Stadhouder Willem IV en vaker in Den Haag dan in Assen. Schukking haastte zich een speciale kerkenraadsvergadering te beleggen, hoge heren moet je niet laten wachten. Wat blijkt uit het schrijven? Jan Meijeringe van Gasselte heeft de jachteed overtreden en geschonden en dat zelfs meer dan eens. Deze zaak was op de Lotting van 29 november 1768 al behandeld door de Etstoel, waarvan de Drost voorzitter was. Jan kreeg toen een boete van 50 gulden en werd voor zes jaren uitgesloten van de jacht. Wat had de snoodaard op zijn kerfstok? Hij had zich in de herfst van 1767 twee maal schuldig gemaakt aan het verkopen van wild aan een soldaat Jan Sneerts genaamd. Dat was verboden en de soldaat in kwestie geeft het dan ook aan bij de autoriteiten. Je zou zeggen, dat is niet slim. Maar dat is nog maar de vraag. Volgens het reglement van de jacht kreeg de aanbrenger namelijk een derde deel van de boete. In dit geval dus zo’n zeventien gulden. Geen klein bedrag voor een eenvoudig soldaat. Jan Meijeringe protesteerde tegen dit vonnis, waarna de Etstoel de zaak nog eens tegen het licht hield. Maar het bewijs is waterdicht. De verklaring van de soldaat werd bevestigd door het dienstmeisje Hendrikje Geers. Bovendien heeft de chef van Jan Sneerts, de auditeur militair te Groningen, Jan ook nog eens stevig aan de tand gevoeld, maar deze bleef bij zijn verklaring. Jan Meijeringe moet voor de tweede keer de kosten van het proces betalen.


Je kunt je afvragen wat de kerkenraad hier mee te maken had. Mogelijk heeft de Drost gedacht dat de vonnissen van de Etstoel in het dorp niet zo strak gehandhaafd zouden worden. Misschien zou een buurman of een familielid hem stiekem toch meenemen. Om dat te voorkomen, herinnert het schrijven er aan dat elk vergrijp tegen de beslissing van de Etstoel op de goorspraak gemeld moet worden, op straffe van een boete voor het hele dorp (zie voor een uitleg over Etstoel en Goorspraak het artikel over dominee Ritzema). De kerkenraad begrijpt, dat ook van zijn kant een daad verwacht wordt en besluit Jan Meijeringe van het avondmaal uit te sluiten tot “hij zich vaardig toont bij de Kerkeraad om de gegeven ergernisse weg te nemen door eene opregte belijdenis te doen, volgens constante practijk in diergelijke gelegentheden gebruikelijk“ . O ja, wat had Jan geschoten en te gelde gemaakt? Ten eerste: een corhaan voor 2 gulden en daarna 2 patrijzen, een houtsnippe en 2 conijnen voor 1 gulden en 9 stuivers.


De diaconie
Vanaf 1766 duikt in de boeken de naam op van Machteld Emmen, dochter van dominee Warnerus Emmen, die van 1715 – 1747 in Gasselte werkzaam was. Of ze in Gasselte is blijven wonen, of later isteruggekomen, is niet te achterhalen. Machteld heeft een tweelingzus, Henderina, die voor haar onderhoud in de periode 1766 - 1768 jaarlijks 24 gulden van de diaconie ontvangt. Henderina, dagloonster, was in 1752 in Groningen getrouwd met dagloner en hovenier Harm Hendriks van Noordlaren. Mogelijk is haar man in 1766 al overleden en zien de gezusters kans om samen het hoofd boven water te houden.
Henderina hertrouwt op 25 mei 1768 in Groningen met Jan Berents Swart uit Weehe en blijkbaar heeft ze dan geen plek meer voor haar zuster. Vanaf 1769 wordt Machteld in ieder geval bij verschillende gezinnen in het dorp ondergebracht, voor 8 tot 10 gulden per half jaar. Je kunt je niet aan de indruk onttrekken, dat de familie Emmen behoorlijk aan lager wal is geraakt. Ze wordt geheel door de diaconie verzorgd, in 1770 krijgt ze een hemtijn en een schorteldoek, ter waarde van twee gulden en in 1773 een paar nieuwe schoenen voor 1 gulden en 6 stuiver. In 1775 wordt ze ziek, want dan gaat iemand naar Rolde om een drankje voor haar te halen, kosten 6 stuivers. Het mag niet baten, op 6 maart 1775 krijgt Egbert Clasens voor de doodkist van Magtelt Emmen 6 gulden van de diaconie. Ze is niet ouder dan 50 jaar geworden.


Bezetting van de kerkenraad
De kerkenraad worstelde al enige jaren met een probleem, dat in alle kleine dorpen speelde. De synode heeft namelijk bedacht dat het onwenselijk is dat meerdere mensen van één familie gelijktijdig lid van de kerkenraad zijn. Begrijpelijk, bepaalde families zouden anders wel erg veel invloed krijgen. Probleem was alleen dat met name kleine dorpen daardoor moeite hadden met het vinden van kerkenraadsleden van enig niveau. In de tien jaar tusssen 1757 en 1767 leveren slechts vier families in Gasselte kerkenraadsleden, de families Alingh, Hiddingh, Hilbingh en Meyeringh. Door steeds een Alingh te vervangen door een Alingh en deze om beurt als ouderling of diaken te benoemen, lijkt het alsof men zich aan de regels houdt, maar in werkelijkheid ging het natuurlijk wel telkens om dezelfde families. Zo nu en dan lukte het blijkbaar niet en dan wordt een Arent Weningh, Jan Buining of Roelof Martens voor één periode van twee jaar benoemd.


Lijkpreek voor Hasina Kloecks
In 1771 ontvangt dominee Schukking een bedrag van drie gulden en drie stuiver voor een lijkpreek voor Hasina Kloecks, dochter van kleermaker Jan Jansen Kloecks en Peutsjen Fabritius, kleindochter van ds. Bernhard Fabritius. Hasina trouwde op 9 december 1703 met Albert Alberts Scholten van Rolde, evenals haar vader kleermaker. Albert overleed op 6 september 1727 en Hasina hertrouwde op 24 januari 1734 met Jan Louwerens, weduwnaar van Harmtje Luichjens Brans van Gasselte. Jan wordt begraven op 11 maart 1746, na een ruime leeftijd, zoals in het begraafboek staat. Dat mogen we van Hasina ook wel zeggen, want zij is 87 geworden.
Dagelijks leven in Gasselte


Als je de goorspraken doorbladert, krijg je de indruk dat het tijdens de veertien jaar, dat Schukking predikant is, redelijk rustig is in Gasselte. Er valt wel eens een tik, en zo nu en dan komt een jonge vrouw “te vroeg in de kraam”, dat wil zeggen dat ze op de huwelijksdag al zwanger was. Maar verder valt er niet veel te melden. In 1772 en 1775 worden korven met bijen gestolen van Jan Meijeringe en Jan Alingh. Op 22 december 1775 wordt leer gestolen van schoenmaker Hendrik Jans. In maart 1776 krijgt Jacob Derks, scheper te Gasselte, het op de Gasselter Esche, bedoeld wordt waarschijnlijk het heideveld, letterlijk aan de stok met Geert Harms van Gasselte. Volgens Jacob heeft Geert de schapen verjaagd. Jacob heeft hem “met de Schupstok een gattien in het Hooft geslagen, waarvan gebloedet hadde”, staat er in het verslag van de volmachten op de Goorspraak. Het komt Jacob op een boete van een gulden en vier stuiver te staan.


Nieuwe psalmberijming
In de tijd dat Schukking predikant was in Gasselte, werd er een nieuwe psalmberijming, ter vervanging van die van Petrus Datheen, in gebruik genomen. Hoewel deze al in 1773 gereed was werd hij pas met ingang van 1 januari 1775 ingevoerd. Hoewel de meeste mensen instemden met de nieuwe berijming, was er toch ook verzet. De meeste onlusten ontstonden, doordat men met de nieuwe berijming ook een betere wijze van zingen wilde invoeren. Er waren discussies over het tempo. Allerwegen trachtte men de zogenaamde „korte zingtrant" in te voeren. Daarbij werd alleen de eerste noot van iedere regel lang, en de andere korter gezongen. Men moest, zei Josua van Iperen, niet „de Noten onnodig uitrekken, in de mond draaien, kauwen en door ettelijke verlagingen en verheffingen tussen de tanden en ''t gehemelte slangsgewijze henen slingeren en dwarrelen, ''t welk de meest algemene, doch belachelijke gewoonte was”. In Vlaardingen verwoordde men het aldus: „Het pluimgediertc zweeg, er loeide stier noch koe/En waar men haastig zong, was ''t haastig: mondjes toe". Het was de tegenstanders van de nieuwe berijming ernst. De Kralingse predikant Th. van der Groe, moet gezegd hebben: „Zij nemen de gouden vaten weg, wij hebben er zilveren voor in de plaats gekregen". Een van de belangrijkste verzetshaarden was Maassluis. Hier wilden men bloed zien. De „paskwilmakers" en al de „nieuwe Zangers" moesten vermoord worden! ''Den Voorzanger Ouboter, sloegen zij dermaaten, dat zij hem zeiven voor dood hielden". Of voegt het, dat Elkeen,/Onkundig Lid.of geen,/Het Kerkgezang koom'' dwingen?/''t Kan wezen!...''t is gebeurd!/Waar Godvrucht nog om treurt,/ Met al haar Voedsterlingen. Vlaardingen, 2 april 1775: „Ja, d'Opperzanger, lang gewoon ons oor te strelen,/ verhief op de ouden trant de nieuwe Dichtluwelen". Maar, „het talloos leger dat de ruime kerk vervulde/En op den ouden toon als jonge leeuwen brulde". Er werden klappen met psalmboeken uitgedeeld en men dreigde de dominee van de stoel af te halen en hem te vermoorden. (2) Over deze episode schreef Maarten ’t Hart in 2006 het prachtige Het psalmenoproer.


De vertegenwoordiger van de stadhouder, baron Schwartz van Ansen, deelde in de vergadering van de Drentse synode mee dat de nieuwe berijming pas op 4 december 1775 zou worden ingevoerd.

 

Noten

 

1. Benoeming in Oosterhesselen.

2. https://www.digibron.nl/search/detail/012e991bca84be43ff27490e/de-invoering-van-de-nieuwe-psalmberijming

 
 

Copyright Albert van der Kaap en Aafke Huizing, 2019 

 


  •  

    u