Artikelen over het begin van de Reformatie in het Drentse
Gasselte en de eerste predikanten.
Pastorie De Weem
Van 1 juli 2018 tot haar plotselinge dood op 20 augustus 2019 was mijn vrouw Rosée van der Kaap-Busscher predikant van het Witte Kerkje in Gasselte. In die periode heb ik mij verdiept in de kerkelijke geschiedenis van Gasselte. Op deze pagina's publiceer ik af en toe resultaten van mijn onderzoek.
Inhoud
- Magazine: alle artikelen op Histoforum.
- Het begin van de Reformatie in Gasselte: Johannes Fabritius.
- Bernardus Fabritius, zoon van Johannes.
- Lodewijk Fabritius, zoon van Bernardus.
- Albertus Conradus Fabritius, broer van Lodewijk.
- Warnerus Emmen, schoonzoon van Albertus Conradus.
- Helperus Ritzema, opvolger van Warnerus Emmen.
- Lucas Schukking, opvolger van Helperus Ritzema.
- Albert Jan Hartman, opvolger van Johannes Dijck.
- Johannes Bernardus Folkerus Heersprink, opvolger van Albert Jans Hartman.
- Barend Sanders, opvolger van Johannes Heersprink.
- Roelof Klein, opvolger van Barend Sanders.
- Tammo Tammerus Heringa, opvolger van Roelof Klein.
- Fokke Christiaan Ydema, opvolger van Tammo Tammerus Heringa.
- Wessel Enno Pieter Germs, opvolger van Fokke Christiaan Ydema.
- Jelte Boonstra, Wessel Enno Pieter Germs.
- Douwe Faber, opvolger van Jelte Boonstra.
- Jacob Cornelis Anthonie Nijenhuis Ockhuijsen, opvolger van Douwe Faber.
- Gerrit Jacob Mooi, opvolger van Jacob Cornelis Anthonie Nijenhuis Ockhuijsen.
- Teunis Adrianus van der Vlies, opvolger van Gerrit Jacob Mooi.
- Jelte Oosterhuis, opvolger van Teunis Adrianus van der Vlies.
- Jan de Bruijn, opvolger van Jelte Oosterhuis.
- Hendrik Fokke Winterwerp, opvolger van Jan de Bruijn.
- Gerrit Johannes Romijn, opvolger van Hendrik Fokke Winterwerp.
- Anthony Jan Roodzant, opvolger van Gerrit Johannes Romijn.
- Johannes Luchies, opvolger van Anthony Jan Roodzant.
- Tjeerd van der Bij, opvolger van Johannes Luchies.
- Frans Don, opvolger van Tjeerd van der Bij.
- De geschiedenis van het Witte Kerkje.
- De Weem: pastorie van het Witte Kerkje.
- De Spaanse griep in Gasselte (1918).
Pastorie De Weem
Vlakbij de kerk staat de pastorie, De Weem, een neoclassicistisch landhuis met een voor die stijl kenmerkende brede middengang. De pastorie, een rijksmonument, werd in 1844 gebouwd voor de nieuwbenoemde predikant Barend Sanders die de gemeente bijna 44 jaar, tot aan zijn emeritaat, diende. Van 28 januari 2019 tot 20 augustus, de dag waarop zij stierf, werd de pastorie bewoond door de huidige predikant, Rosée van der Kaap-Busscher.
Wat eraan voorafging
Toen een visitatiecommisssie in 1633 een bezoek bracht
aan Gasselte was de pastorie er niet best aa n toe: ‘de
pastorije is een oud bouvallig huys met een olde
schure.’ De pastorie werd op dat moment bewoond door
Bernardus Fabritius, zoon van de eerste predikant van de
zelfstandige gemeente Gasselte. In 1636 werd de pastorie
afgebroken om op dezelfde plek plaa ts te maken voor een
nieuwe. Bij de ingebruikname schenken de staten van
Drenthe twee gebranschilderde ramen met het
provinciewapen. Vermoedelijk werd de pastorietuin
begrensd door een muurtje, want in 1734 klaagt Warnerus
Emmens, de laatste dominee uit de Fabritius ‘dynastie’,
dat zijn buurman Albert Dekens de stenen van de
pastoriewal heeft verplaatst. Naar de pastorie toe,
daarmee zijn eigen tuin vergrotend. Emmens eist: ‘stenen
en wal te herstellen in de staat als derselve te voren
is geweest.’
De bouw van de Weem
Toen dominee Heerspink in 1844 vertrok naar Gieten lag
er al een bouwtekening voor een nieuwe pastorie klaar.
Op deze tekening zijn de afmetingen nog aangegeven in
ellen, duimen en strepen, hoewel het metrieke stelsel al
onder Napoleon was ingevoerd. De nieuwe pastorie komt
verder naar achteren, iets verder naar het oosten en
hoger te staan. Het bestek is een lijvig document van
dertig artikelen. Er staat precies in, welk materiaal
van welke kwaliteit waar gebruikt moet worden. Het
voorste gedeelte is het woongedeelte, het achterste is
een grote schuur, met stallen voor het vee.
Volgens de planning moet de nieuwe behuizing in juli
1844 kant en klaar worden opgeleverd. De oude pastorie
uit 1636 moet eerst worden afgebroken. De nog bruikbare
materialen, stenen, plavuizen en nog bruikbaar hout
moeten worden hergebruikt. Dat gebeurt vooral in de
fundamenten, de keuken en het schuurgedeelte. Het huis
bestaat uit een middengang, met aan beide zijden twee
vertrekken, voorzien van behang op linnen. De keuken
komt in het schuurgedeelte. Behalve de keuken kan alleen
de oostelijke voorkamer worden verwarmd. De ramen hebben
blinden.
In de keuken wordt een bedstee gebouwd van oude steen
met een kast. Ook het fornuis wordt van steen gemetseld
en bekleed met witte tegels. Er bovenop komt een
vuurplaat met vijf openingen, voor vijf potten, zoals in
het bestek staat. De keuken heeft een deur naar buiten
en ramen met een uitzetraam. Links achter de keuken
wordt een bijkeuken gebouwd. In het bestek is sprake van
de schotelkamer, in het Drents zou je zeggen de geut of
de pompstraat. In dat vertrek komt de gootsteen uit de
oude pastorie, met een afvoer naar buiten en een
inpandige regenbak. Achter de keuken komt de wc, op de
vloer komen oude tegels en in de keuken nieuwe blauwe
plavuizen.
Om het hoogteverschil te overbruggen, komt onder het
voorste gedeelte een souterrain, met wijnkelder.
Waarschijnlijk werd een gedeelte gewoon als kelder
gebruikt. Het verhaal (1)
gaat dat op zeker ogenblik een Gasselter predikant een
prachtig spoorweg emplacement in de kelder had
aangelegd, waar hij samen met zijn broer treintje
speelde. Een andere dominee hield er soms feestjes,
zeker als het warm was in de zomer.
Plattegrond:
• Kamers rechts, Voorkamer met haard, 2 bedsteden en een
kast. Studeerkamer met kasten.
• Kamers links: Kamer met kasten, slaapkamer met 2
bedsteden en een kast.
• Trap naar boven, trap naar souterrain.
• Keuken: fornuis, bedstede en kast, deur naar buiten.
• Schuur rechts: koestal, kalverhok en varkenshok. Deel.
• Schuur midden: turfopslag, hooivak en paardenstal.
• Schuur links achter de keuken: schotelkamer met
regenbak en gootsteen; wc en bergplaats voor wagens.
Rechts van de voordeur zijn, bij wijze van eerste
steenlegging, de initialen van de kerkvoogden A.P. en
H.H. met het jaartal 1844 in de stenen gekrast. A.P.
waren de initialen van Albertus Prins, geboren in 1793
in Dwingelo en overleden in 1863 in Gasselte. Hij was
naast landbouwer ook lid van provinciale staten van
Drenthe. Hij was getrouwd met Arendina Rolina Coops.
H.H. staat voor Herman Hiddingh, geboren in 1795 in
Gasselte, overleden in 1868 in Gasselte. Hij was
getrouwd met Aaltien Alingh uit Ees.
Links van de voordeur staan de initialen J.A.M., F.H.P
en nogmaals H.H.. F.H.P. staat voor Frederik, Hendrik
Prins, geboren in 1798 in Dwingelo en overleden in 1867
in Gasselte. J.A.M. zijn de initialen van Jan Alberts
Meijeringh, geboren in 1809 in Gasselte, overleden in
1861 in Gasselte. Hij was getrouwd met Geessien Braams.
H.H. staat waarschijnlijk voor Hendrik Hilbing.
Tussen de pastorie en de kerk werd een voetpad
aangelegd, het domineespad. De tuin werd aangelegd in
Engels landschapsstijl (dominees slinger). De nieuwbouw
heeft de gemeente veel geld gekost. De huur kan niet
worden verhoogd, want de dominee heeft vrij wonen.
Daarom wordt het tractement van de dominee verlaagd.
Al in 1859 klaagde dominee Sanders dat er onvoldoende
slaapgelegenheid was voor zijn kinderen. In 1861 wordt
er een arkeneel (zolderkamer met uitbouw) aan de
pastorie toegevoegd. Om deze verbouwing te bekostigen
stelt de kerkenraad voor om acht stukken heidegrond en
twee stukken weiland te verkopen. Het College van
Toezicht gaat blijkbaar akkoord want in 1861 wordt met
de verbouwing begonnen.
Vlak voor Sanders op 29 april 1888 met emeritaat gaat en
de pastorie dus moet verlaten, laat hij op 24 april
publiekelijk een ‘best bruin ruinpaard, drie koeien en
een gemeste os’verkopen. Maar ook diverse
landbouwwerktuigen en huisraad gaan onder de hamer (2).
Bij de komst van de opvolger van Barend Sanders, Roelof
Klein, moeten er opnieuw aanpassingen aan de pastorie
plaats vinden. Om hiervoor geld te krijgen worden op 24
april 1888 bomen uit de pastorietuin verkocht. Men
verzoekt vervolgens aan het College van Toezicht om geld
te mogen lenen voor vertimmering van de pastorie. Die
instantie vindt dat de kerkvoogdij eerst maar eens beter
moet zorgen dat de inkomsten van de hoofdelijke omslag
binnen komen.
Kort nadat dominee Klein naar Hardegarijp is vertrokken
laat hij, op 28 februari 1891, in de pastorie in
Gasselte nog 15.000 kilo goed gewonnen gemestlandshooi
en een partijtje rogge publiekelijk verkopen (3).
Als men er in de periode 1895-1900 niet in slaagt een
predikant te vinden, staat de pastorie geruime tijd
leeg. In 1897 richt het college van kerkvoogden en
notabelen een verzoek om subsidie voor
onderhoudswerkzaamheden aan de pastorie aan het College
van Toezicht. De begroting voor deze grote opknapbeurt
bedraagt 547 gulden. De onbewoonde pastorie moet in een
zeer verwaarloosde toestand zijn. Er is bovendien sprake
van een schuld van 2000 gulden, blijkbaar is de
kerkvoogdij zelf ook danig te kort geschoten, want ze
zeggen dat ze nauwelijks geld van de verpachte
landerijen binnen krijgen. Het College van Toezicht
wijst de kerkvoogdij erop dat ze zelf meer moeten doen
om de pachtsommen binnen te krijgen. Het College is niet
bereid zonder meer in de buidel te tasten.
De Weem
Gedurende lange tijd waren predikanten in het noorden en
oosten van ons land vaak ook boeren. Waar dat het geval
was heet de pastorie de Weem. Vooral in het oosten van
Nederland werd met de Weem vaak ook een aan de kerk
behorend stuk boerenland aangeduid. Zo heet het
(voormalige) kerkhof van Vliedorp ook nu nog Ol Weem,
een plein in Meppel 'De Wheem', en een plein nabij de
oude kerk in Winterswijk 'Wheme'. Ook zijn er
verschillende achternamen ontleend aan de
pastorie-boerderij: De Weem, Weemstra, Van Weemen en
Weening. In 1611 was een Gerardus Weemhoff predikant in
Winschoten.
De ijzeren koe
Volgens een oud gebruik hoorde bij een pastorie de
‘ijzeren koe’. Als een predikant zijn intrede deed in
een gemeente kreeg hij van de kerkvoogden een bepaald
bedrag om daarvoor een of meer koeien te kopen. Dit
bedrag moest hij, of zijn erfgenamen, bij vertrek,
emeritaat of overlijden teruggeven. De merkwaardige naam
‘ijzeren koe’ heeft vermoedelijk met dit laatste te
maken. Het bedrag ging over van predikant op predikant
en het bijbehorende spreekwoord luidt dan ook ‘Eisernes
Vieh stirbt nicht’. Hoeveel geld de predikant ontving
verschilde van gemeente tot gemeente, voor Gasselte
wordt een bedrag van 400 gulden genoemd. Dit is veel als
we het vergelijken met bijvoorbeeld Borger, waar slechts
100 gulden werd betaald. Elders varieert het bedrag
tussen 80 en 120 gulden (4).
Mercurius, Venus en
Apollo
In de tuin van De Weem staan sinds de jaren dertig van
de vorige eeuw drie classicistische beelden, Apollo,
Venus en Mercurious voorstellend, die tot in de
twintigste eeuw in de tuin van het Schultehuis, de
boerderij van de familie Alingh en later Prins op de
splitsing van de Dorpsstraat in de Jan Hugeslaan en De
Brinken, hadden gestaan.
Op enig moment zijn de beelden terechtgekomen naast café
‘d Olde Hof aan de Dorpsstraat in Gasselte. Op 29
september 1933 meldde het Nieuwsblad van het Noorden dat
de ‘bekende beeldengroep’ te Gasselte, eigendom van de
familie Hadders, Pruis en Rosing, was vernield. De
beelden waren van hun hoofd beroofd terwijl ook een arm
gedeeltelijk was verbrijzeld (5).
Volgens de Provinciale Drentsche en Asser Courant in
1949 was dit het werk van een paar jongens die wat te
diep in het glaasje hadden gekeken (6).
De beelden werden vervolgens opgeslagen in de schuur van
de plaatselijke aannemer Hadderingh. Ze werden
gerestaureerd en kwamen terecht in de tuin van
Hadderingh.
Rechts aannemer Hendrik
Hadderingh en zijn vrouw Jentje Duker voor hun huis aan
de Dorpsstraat 39 in Gasselte.
Volgens het verhaal kwam Johan van Roijen, burgemeester
van Gasselte (1927-1938), op enig moment op het idee om
de beelden te plaatsten in een plantsoentje aan de
Dorpsstaart. Bij nader inzien zag men er toch maa r
vanaf omdat men bang was dat het verkeer op de
Dorpsstraat er teveel door zou worden afgeleid. Daarop
werden de beelden in de tuin van de pastorie geplaatst,
waar ze nog steeds bewonderd kunnen worden. Dat ging
echter nog niet zonder slag of stoot. Dominee Jelte
Oosterhuis (predikant van 1933-1938) zag de beelden voor
zijn huis eigenlijk niet zitten. Volgens een verhaal in
de Provinciale Drentsche en Assser Courant in 1949
ontstond toen het plan om de beelden in de kerk te
plaatsen. Hiertegen kwam, volgens de krant, echter van
‘zekere zijde’ zoveel verzet dat men er ten langen leste
toch maar van afgezien heeft (7).
Het lijkt een vreemd idee om dergelijk grote en profane
beelden in een kerk te plaatsen en het verhaal is dan
ook bezijden de waarheid. Oosterhuis stelde, volgens
Aafke Huizing, voor om de beelden op het veld ten
noorden van de kerk te plaatsen. Maar ook deze plek vond
in de ogen van de kerkenraad geen genade en zo komt het
dat de beelden nog steeds voor de pastorie zijn te
bewonderen.
In de bijlage ‘Ter Verpoozing, Populair Letterkundig
Wekelijksch Bijblad’ van het Nieuwsblad van het Noorden
van 22 februari 1936 staat een uitgebreid artikel over
de geschiedenis van Gasselte (8).
Hierin lezen we ook iets over de plek van de beelden in
1936 ‘op een terrein langs den weg’. Deze toch wat vage
aanduiding suggereert dat deze toen nog niet in de tuin
van de pastorie stonden. De scribent meldt voorts dat de
twee grootste beelden in de volksmond Adam en Eva werden
genoemd en het kleinste Petrus. Dit laatste beeld ging,
zo gaat hij verder, vroeger vergezeld van een haan,
vandaar de naam Petrus. Hij was het immers die volgens
het Bijbelverhaal Jezus tot drie keer toe loochende voor
de haan gekraaid had. Opvallend is dat hier gezegd wordt
dat de haan verdwenen was. Dit komt niet overeen met de
huidige staat van het beeld, waar de haan duidelijk
zichtbaar is aan de voet van Mercurius (Petrus). Is de
haan later weer bijgeplaatst? Volgens het artikel in de
Provinciale Drentsche en Asser Courant van 18 februari
1949 meenden de schippers overigens al dat het
voorstellingen waren uit de Bijbel, namelijk Adam, Eva
en Petrus’ (9)
Toen het Schultehuis in 1899 werd afgebroken zou voor de
beelden eerst 300 en later zelfs 1000 euro zijn geboden.
Tevergeefs, de familie Prins, op dat moment, eigenaar
van het Schultehuis, wilde de beelden niet verkopen (10).
Zo’n zestig jaar eerder, op 12 mei 1842, bij de
inventaris van de roerende goederen na de dood van Jan
Alingh (hij was in 1841 overleden) werden de beelden
samen overigens gewaardeerd op tien gulden.
Waar komen de beelden
vandaan?
Hoe deze beelden in Gasselternijveen en vervolgens in
Gasselte terecht zijn gekomen is volgens een van de
chroniqeurs van de Gasselter geschiedenis, Aafke
Huizing, een van de goed bewaarde geheimen van Gasselte.
Toen de beelden op een nacht vanuit de haven van
Gasselternijveen op platte karren en gewikkeld in stro
naar Gasselte werden gebracht waren de Gasselters, zo
vertelt Aafke, ziende blind en kraaide er geen haan.
Geen hond durfde die nacht te blaffen.
In Het geheim van de Hunzeschipper vertelt Gerard
Nijenhuis hoe turfschipper Gilles, geboren in 1764 in
een huisje aan de Hunze, op een van zijn turfvaarten
naar het westen van ons land, aan de oevers van de
Utrechtse Vecht drie beelden ziet. In het holst van de
nacht sleept hij de beelden aan boord. Eenmaal terug in
Drenthe plaatst hij de beelden ’s nachts ongezien op het
erf van een goede vriend, de boer en schulte van
Gasselte, Alingh. Waar Alingh de beelden aan verdiend
heeft is onbekend.
De vraag waar de beelden oorspronkelijk vandaan kwamen
is inderdaad niet met zekerheid te beantwoorden. De drie
podagristen, Scheer, van der Boom en Lesturgeon, die
rond 1845 een voettocht maakten door Drenthe, maakten er
een flauwe opmerking over. Zij beschouwden de beelden
(zij zagen er slechts twee) als ‘getuigen van Drenthsche
kunstzin, noemden ze een Venus en een Diana, maar
dachten daarbij aan een paar leden van de oude Gasselter
families en die, zoo zij al niet de sporen van een
scheppend genie vertoonden, dan toch in hun oog geen
onaardige vertooning maakten temiddel van zooveel
ongelijkslachtige voorwerpen als zij hier zagen’ (11).
De Provinciale Drentsche en Asser Courant besteedde in
de twintigste eeuw om de zoveel jaar aandacht aan de
beelden. Op 9 februari 1900 (12)
wordt gewag gemaakt van een ‘drietal merkwaardige
producten van beeldhouwkunst’. Volgens de krant waren
deze rond 1800 door te Gasselternijveen wonende
schippers uit Egypte aangevoerd. Dat laatste is nogal
curieus omdat het hier om beelden gaat die niet uit de
oudheid afkomstig zijn. Bovendien voeren schippers uit
Gasselternijveen niet op Egypte. Hoewel? Dezelfde krant
meldt op 18 februari 1949 dat er wordt beweerd dat de
Gasselternijveense schippers de wereldzeeën hebben
bevaren en tot in het land van de Nijl kwamen. Daar
zagen ze prachtige dingen die de ‘koene, maar eenvoudige
Drentse schippers overweldigden’. ‘Toen ze al die
exotische tempels, die vreemde bouwwerken en Oosterse
kunst zagen, kwam bij hen de behoefte op om de mensen
thuis in Drenthe, in dat schoons te laten delen en er
rijpte bij hen een plan om er iets van mee te nemen. Ze
stalen een drietal fraaie beelden en namen die mee naar
Gasselternijveen’ (13)
Mercurius.
In 1909 een artikel in dezelfde krant waarin de heer
Houwink (14) uit Meppel
meldde dat de beelden mogelijk afkomstig waren van het
buitengoed Eyckenstein. ‘(Het is) niet onmogelijk dat
deze beelden door turfschippers, die brandstof vanuit de
gemeente Gasselte naar die provincie (Utrecht) hadden
gebracht, zijn gekocht of geruild met het doel om ze te
vereeren aan den man, die hun in Drenthe zoo dikwijls
van dienst was’ (15)
Volgens de schrijver van het artikel waren de Gasselters
echter niet erg geïnteresseerd in de herkomst van de
beelden. Hij is blij dat de familie Prins, die inmiddels
in Exloo woonde, de beelden heeft laten staan op de
oorspronkelijke plek. Ze verwijzen namelijk naar een
tijdperk die hij merkwaardig voor Drenthe noemt en naar
een toestand in Utrecht in 1787 waarvan te hopen is dat
die zich in ons vaderland niet opnieuw zal voordoen. Hij
verwijst hier naar de strijd tussen de patriotten en de
aanhangers van de Oranjes.
In een artikel op 8 oktober 1919 oppert de schrijver de
mogelijkheid dat er een relatie was tussen Alingh en
Eyck (die hij hier Eykenzuil noemt). Eyck zou de beelden
dan met de turfschippers hebben meegegeven om ze te
behoeden voor vernieling in de Patriottentijd. Deze
verklaring lijkt de schrijver waarschijnlijker dan dat
deze burgemeester een geschenk zou aanvaarden, waarvan
hij weten of vermoeden kon dat het geroofd was (16).
Volgens het eerder vermelde artikel van 18 februari 1949
(17) zouden de beelden
door schippers uit Utrecht (bedoeld wordt ongetwijfeld
door schippers uit Gasselternijveen vanuit het
Utrechtse) zijn geschonken aan schulte Albert Alingh uit
erkentelijkheid voor het werk dat hij had gedaan voor de
turfverscheping. In het genoemde krantenartikel wordt
ook vermeld dat deze Alingh clandestien handel zou
drijven op Engeland, wat indruiste tegen de ‘autarkische
plannen van Napoleon’. De schippers zouden hiervan
geprofiteerd kunnen hebben (18).
Dit laatste is niet logisch, immers de beelden voor 1800
naar Gasselte gebracht toen Napoleon het in ons land nog
niet voor het zeggen had. De beelden, zo werd volgens
hem in de familie Alingh verteld, zouden afkomstig zijn
uit de tuin van een hooggeplaatste ambtenaar Eik en Zuil
geheten. Of dit zo is? De auteur van het artikel houdt
een slag om de arm. Mogelijk, zegt hij, sluimert er een
kern van waarheid in.
De redactie van de Stichting Vrienden van Eyckenstein
weet in maart 2015 ‘zeker’ dat de beelden afkomstig zijn
van het landgoed Eyckenstein op de Utrechtse Heuvelrug (19).
In de achttiende eeuw was het landgoed eigendom van de
familie Eyck. Op het eind van de achttiende eeuw was
Adriaan Hendrik Eyck, burgemeester van Utrecht. Hij was
een Patriot, een tegenstander dus van de Orangisten,
aanhangers van de stadhouders uit de familie van
Oranje-Nassau. In 1787 bleken de burgerkorpsen van de
patriotten niet langer opgewassen tegen het leger van de
Pruisische koning Frederik Willem II, die te hulp was
geroepen door de Orangisten. De Orangisten namen daarop
de macht in Utrecht in handen. Tegen Adriaan Hendrik
Eyck werd een proces gevoerd, waarbij zijn bezittingen
in beslag werden genomen. Eyck vluchtte naar Frankrijk,
terwijl zijn zuster op het landgoed bleef wonen. Zij kon
echter niet voorkomen dat het landgoed in 1791 werd
geplunderd, waarna het landgoed nog in hetzelfde jaar
werd geveild en verkocht. Na het uitbreken van de Franse
Revolutie keerde Eyck uiteindelijk terug naar Nederland,
vorderde met succes zijn landgoed terug, maar de
aangerichte schade kon uiteraard niet meer ongedaan
worden gemaakt.
Eyckenstein zoals het er vanaf
1780 zal hebben uitgezien (aquarellen uit 1799) (20).
Met Eik en Zuil moet dan ook Eyck van Zuyluchem zijn
bedoeld, wat niet onlogisch lijkt. Het feit dat de
familie Eyck zich met beelden als cultuurobjecten
bezighield en dat een tekening uit 1786 van M. Burman
(familie van Maurits Eyck van Zuylichem) ‘naadloos past
in het rijtje van de pastoriebeelden (zie afbeelding),
is echter niet heel overtuigend als argument. De familie
zal zeker niet de enige zijn geweest in die tijd met een
voorliefde voor classicistische beelden.
Een laatste keer dat een artikel aan de beelden werd
gewijd was in 1987 waarin over de wijze waarop de
schippers aan de beelden zijn gekomen wordt gezegd: ‘Het
is niet duidelijk of de Gasselternijveense schippers
zelf aan de plunderingen deelgenomen hebben of dat ze de
beelden van de plunderaars gekocht hebben’ (21).
Apollo, Venus en
Mercurius
Toen de eerder genoemde podagristen op hun voettocht
door Drenthe rond het midden van de negentiende eeuw
door Gasselte kwamen zagen zij in de tuin van Alingh
slechts twee beelden. Dat hoeft echter niet te verbazen
als we lezen dat het derde beeld iets verder weg stond,
dichter bij het schuurgedeelte van dit grote boerenhuis.
Lesturgeon, een van de drie podagristen, hielp de
Drenten overigens uit de droom wat betreft het Adam en
Eva verhaal, door te zeggen dat het om Venus en Diana
ging, wat zoals gezegd ook maar ten dele klopt.
Volgens een artikel in de Provinciale Drentsche en Asser
Courant van 1 maart 1909 stonden de beelden in de tuin
van Alingh verkeerd opgesteld. ‘In plaats van elkander
aan te zien, wenden de beide grote beelden de hoofden af
en zien zij ieder in een andere richting.’
‘Toen ik een der dragers op dit feit indachtig maakte’,
schrijft Houwink in zijn artikel in 1907,’’merkte hij
leukweg op, dat zulks zoo erg niet was en dat het
meermalen gebeurede dat man en vrouw elkander niet
bgeerden aan te zien; doch op mijn bemerking, dat de
huiselijke toneelen, die hij op het oog scheen te
hebben, in geen geval konden voorkomen bij Venus en
Apollo, de vertegenwoordigers van de godenwereld, gaf
hij mij gelijk in mijne bewering, dat de plaa tsing
allerminst kundig geschied was.’ Houwink vergist zich
overigens, niets menselijks was de Griekse goden vreemd.
Ook in de tuin van de pastorie kijken Apollo en Venus
elkaar overigens nog steeds niet aan.
Apollo en Venus.
Apollo, geboren uit oppergod Zeus en Leto (godin van de
duistere nachten) , was een veelzijdige god. Hij was
niet alleen de god van de zon en de muziek, maar ook van
de geneeskunde, poëzie en schone kunsten. Hij wordt
afgebeeld als een knappe jongeman en met wisselende
attributen. Bij dit beeld is gekozen voor de zwaan.
Zwanen omsingelden het eiland Delos tijdens de geboorte
van Apollo.
Venus (Aphrodite in het Grieks) was de godin van onder
andere de liefde, de schoonheid, de seksualiteit en de
vruchtbaarheid. Zij wordt op twee verschillende manier
afgebeeld, als de godin van de korte, vergankelijke
aardse schoonheid en als de godin van de zinnelijke
liefde, de schoonheid, de bekoorlijkheid en het genot.
De eerste heeft als attributen bij zich een duif, een
appel, een bloem of een ei en is meestal met kleding
bedekt. De tweede daarentegen is meestal geheel of
gedeeltelijk naakt, heeft een bok of een haas bij zich
en draagt dikwijls een spiegel in de hand. Het is
duidelijk dat het hier gaat om een beeld van de godin
van de aardse schoonheid met een duif als attribuut.
Mercurius was de god van de handel. Hij wordt afgebeeld
met symbolen die snelheid aangeven: gevleugelde sandalen
(talaria), een gevleugelde helm (petasus) - die beide
zichtbaar zijn op dit beeld - en een met slangen
omkronkelde gevleugelde staf (caduceus), die hier
ontbreekt. Een ander attribuut van Mercurius, de
geldbuidel, is wel zichtbaar net als de haan als symbool
van de nieuwe dag.
Noten
1. Volgens Aafke Huizing had zij deze informatie uit
betrouwbare bron.
2. 16 april 1888 Provinciale Drentsche en Asser Courant
3. 21 februari 1891 Nieuwe Veendammer Courant.
4.
Provinciale Drentsche en Asser Courant, 22 februari
1909.
5.
Nieuwsblad van het Noorden, 29 september 1933.
6. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 18 februari
1949.
7.
Provinciale Drentsche en Assser Courant, 23 augustus
1949.
8.
Nieuwblad van het Noorden, 22 februari 1936.
9.
Provinciale Drentsche en Asser Courant, 18 februari
1949.
10 .Leeuw, E. de (2018). De familie Prins en het
Schultehuis van Gasselte. In Op ’t Spoor, 28e jaargang,
nr. 4, december 2018 en De Provinciale Drentsche en
Asser Courant van 3 maart 1900.
11.
Provinciale Drentsche en Asser Courant, 22 februari
1909.
12.
Provinciale Drentsche en Asser Courant , 9 februari
1900.
13.
Provinciale Drentsche en Asser Courant, 18 februari
1949.
14. Houwink, R. (1908).'De beelden te Gasselte' in:
Nieuwe Drentse Volksalmanak (NDVA) (1908), 26, 140-150;
15.
Provinciale Drentsche en Asser Courant, 1 maart
1909.
16.
Provinciale Drentsche en Asser Courant, 8 oktober
1919.
17.
Provinciale Drentsche en Asser Courant, 18 februari 1949.
18.
Provinciale Drentsche en Asser Courant, 18 februari
1949
19.
https://cultureelerfgoed.nl/monumenten/510509
20.
http://www.eyckenstein.nl/verdieping/gebouwen/landhuis-2/
21. Nieuwsblad van het Noorden, 21 januari 1987.
22. Drie podagristen: Scheer, Dubbeld Hemsing van der,
Boom, H., Lesturgeon, A.L. (1844-1845). Drenthe in
vlugtige en losse omtrekken geschetst, Volume 2.
23.
Provinciale Drentsche en Asser Courant, 8 oktober
1919.
24.
Provinciale Drentsche en Asser Courant, 8 oktober
1919.
25. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 1 maart
1909. nak (NDVA) (1908), 26, 140-150;
Copyright Albert van der Kaap, 2019