Artikelen over het begin van de Reformatie in het Drentse Gasselte en de eerste predikanten.

Pastorie De Weem

Van 1 juli 2018 tot haar plotselinge dood op 20 augustus 2019 was mijn vrouw Rosée van der Kaap-Busscher predikant van het Witte Kerkje in Gasselte. In die periode heb ik mij verdiept in de kerkelijke geschiedenis van Gasselte. Op deze pagina's publiceer ik af en toe resultaten van mijn onderzoek.

Inhoud

  1. Magazine: alle artikelen op Histoforum.
  2. Het begin van de Reformatie in Gasselte: Johannes Fabritius.
  3. Bernardus Fabritius, zoon van Johannes.
  4. Lodewijk Fabritius, zoon van Bernardus.
  5. Albertus Conradus Fabritius, broer van Lodewijk.
  6. Warnerus Emmen, schoonzoon van Albertus Conradus.
  7. Helperus Ritzema, opvolger van Warnerus Emmen.
  8. Lucas Schukking, opvolger van Helperus Ritzema.
  9. Albert Jan Hartman, opvolger van Johannes Dijck.
  10. Johannes Bernardus Folkerus Heersprink, opvolger van Albert Jans Hartman.
  11. Barend Sanders, opvolger van Johannes Heersprink.
  12. Roelof Klein, opvolger van Barend Sanders.
  13. Tammo Tammerus Heringa, opvolger van Roelof Klein.
  14. Fokke Christiaan Ydema, opvolger van Tammo Tammerus Heringa.
  15. Wessel Enno Pieter Germs, opvolger van Fokke Christiaan Ydema.
  16. Jelte Boonstra, Wessel Enno Pieter Germs.
  17. Douwe Faber, opvolger van Jelte Boonstra.
  18. Jacob Cornelis Anthonie Nijenhuis Ockhuijsen, opvolger van Douwe Faber.
  19. Gerrit Jacob Mooi, opvolger van Jacob Cornelis Anthonie Nijenhuis Ockhuijsen.
  20. Teunis Adrianus van der Vlies, opvolger van Gerrit Jacob Mooi.
  21. Jelte Oosterhuis, opvolger van Teunis Adrianus van der Vlies.
  22. Jan de Bruijn, opvolger van Jelte Oosterhuis.
  23. Hendrik Fokke Winterwerp, opvolger van Jan de Bruijn.
  24. Gerrit Johannes Romijn, opvolger van Hendrik Fokke Winterwerp.
  25. Anthony Jan Roodzant, opvolger van Gerrit Johannes Romijn.
  26. Johannes Luchies, opvolger van Anthony Jan Roodzant.
  27. Tjeerd van der Bij, opvolger van Johannes Luchies.
  28. Frans Don, opvolger van Tjeerd van der Bij.
  29. De geschiedenis van het Witte Kerkje.
  30. De Weem: pastorie van het Witte Kerkje.
  31. De Spaanse griep in Gasselte (1918).

Pastorie De Weem 

PDF-versie

Vlakbij de kerk staat de pastorie, De Weem, een neoclassicistisch landhuis met een voor die stijl kenmerkende brede middengang. De pastorie, een rijksmonument, werd in 1844 gebouwd voor de nieuwbenoemde predikant Barend Sanders die de gemeente bijna 44 jaar, tot aan zijn emeritaat, diende. Van 28 januari 2019 tot 20 augustus, de dag waarop zij stierf, werd de pastorie bewoond door de huidige predikant, Rosée van der Kaap-Busscher.

 



Wat eraan voorafging

Toen een visitatiecommisssie in 1633 een bezoek bracht aan Gasselte was de pastorie er niet best aa n toe: ‘de pastorije is een oud bouvallig huys met een olde schure.’ De pastorie werd op dat moment bewoond door Bernardus Fabritius, zoon van de eerste predikant van de zelfstandige gemeente Gasselte. In 1636 werd de pastorie afgebroken om op dezelfde plek plaa ts te maken voor een nieuwe. Bij de ingebruikname schenken de staten van Drenthe twee gebranschilderde ramen met het provinciewapen. Vermoedelijk werd de pastorietuin begrensd door een muurtje, want in 1734 klaagt Warnerus Emmens, de laatste dominee uit de Fabritius ‘dynastie’, dat zijn buurman Albert Dekens de stenen van de pastoriewal heeft verplaatst. Naar de pastorie toe, daarmee zijn eigen tuin vergrotend. Emmens eist: ‘stenen en wal te herstellen in de staat als derselve te voren is geweest.’

De bouw van de Weem

Toen dominee Heerspink in 1844 vertrok naar Gieten lag er al een bouwtekening voor een nieuwe pastorie klaar. Op deze tekening zijn de afmetingen nog aangegeven in ellen, duimen en strepen, hoewel het metrieke stelsel al onder Napoleon was ingevoerd. De nieuwe pastorie komt verder naar achteren, iets verder naar het oosten en hoger te staan. Het bestek is een lijvig document van dertig artikelen. Er staat precies in, welk materiaal van welke kwaliteit waar gebruikt moet worden. Het voorste gedeelte is het woongedeelte, het achterste is een grote schuur, met stallen voor het vee.
Volgens de planning moet de nieuwe behuizing in juli 1844 kant en klaar worden opgeleverd. De oude pastorie uit 1636 moet eerst worden afgebroken. De nog bruikbare materialen, stenen, plavuizen en nog bruikbaar hout moeten worden hergebruikt. Dat gebeurt vooral in de fundamenten, de keuken en het schuurgedeelte. Het huis bestaat uit een middengang, met aan beide zijden twee vertrekken, voorzien van behang op linnen. De keuken komt in het schuurgedeelte. Behalve de keuken kan alleen de oostelijke voorkamer worden verwarmd. De ramen hebben blinden.
In de keuken wordt een bedstee gebouwd van oude steen met een kast. Ook het fornuis wordt van steen gemetseld en bekleed met witte tegels. Er bovenop komt een vuurplaat met vijf openingen, voor vijf potten, zoals in het bestek staat. De keuken heeft een deur naar buiten en ramen met een uitzetraam. Links achter de keuken wordt een bijkeuken gebouwd. In het bestek is sprake van de schotelkamer, in het Drents zou je zeggen de geut of de pompstraat. In dat vertrek komt de gootsteen uit de oude pastorie, met een afvoer naar buiten en een inpandige regenbak. Achter de keuken komt de wc, op de vloer komen oude tegels en in de keuken nieuwe blauwe plavuizen.
Om het hoogteverschil te overbruggen, komt onder het voorste gedeelte een souterrain, met wijnkelder. Waarschijnlijk werd een gedeelte gewoon als kelder gebruikt. Het verhaal (1) gaat dat op zeker ogenblik een Gasselter predikant een prachtig spoorweg emplacement in de kelder had aangelegd, waar hij samen met zijn broer treintje speelde. Een andere dominee hield er soms feestjes, zeker als het warm was in de zomer.

Plattegrond:
• Kamers rechts, Voorkamer met haard, 2 bedsteden en een kast. Studeerkamer met kasten.
• Kamers links: Kamer met kasten, slaapkamer met 2 bedsteden en een kast.
• Trap naar boven, trap naar souterrain.
• Keuken: fornuis, bedstede en kast, deur naar buiten.
• Schuur rechts: koestal, kalverhok en varkenshok. Deel.
• Schuur midden: turfopslag, hooivak en paardenstal.
• Schuur links achter de keuken: schotelkamer met regenbak en gootsteen; wc en bergplaats voor wagens.
Rechts van de voordeur zijn, bij wijze van eerste steenlegging, de initialen van de kerkvoogden A.P. en H.H. met het jaartal 1844 in de stenen gekrast. A.P. waren de initialen van Albertus Prins, geboren in 1793 in Dwingelo en overleden in 1863 in Gasselte. Hij was naast landbouwer ook lid van provinciale staten van Drenthe. Hij was getrouwd met Arendina Rolina Coops. H.H. staat voor Herman Hiddingh, geboren in 1795 in Gasselte, overleden in 1868 in Gasselte. Hij was getrouwd met Aaltien Alingh uit Ees.

 



Links van de voordeur staan de initialen J.A.M., F.H.P en nogmaals H.H.. F.H.P. staat voor Frederik, Hendrik Prins, geboren in 1798 in Dwingelo en overleden in 1867 in Gasselte. J.A.M. zijn de initialen van Jan Alberts Meijeringh, geboren in 1809 in Gasselte, overleden in 1861 in Gasselte. Hij was getrouwd met Geessien Braams. H.H. staat waarschijnlijk voor Hendrik Hilbing.


Tussen de pastorie en de kerk werd een voetpad aangelegd, het domineespad. De tuin werd aangelegd in Engels landschapsstijl (dominees slinger). De nieuwbouw heeft de gemeente veel geld gekost. De huur kan niet worden verhoogd, want de dominee heeft vrij wonen. Daarom wordt het tractement van de dominee verlaagd.

Al in 1859 klaagde dominee Sanders dat er onvoldoende slaapgelegenheid was voor zijn kinderen. In 1861 wordt er een arkeneel (zolderkamer met uitbouw) aan de pastorie toegevoegd. Om deze verbouwing te bekostigen stelt de kerkenraad voor om acht stukken heidegrond en twee stukken weiland te verkopen. Het College van Toezicht gaat blijkbaar akkoord want in 1861 wordt met de verbouwing begonnen.

Vlak voor Sanders op 29 april 1888 met emeritaat gaat en de pastorie dus moet verlaten, laat hij op 24 april publiekelijk een ‘best bruin ruinpaard, drie koeien en een gemeste os’verkopen. Maar ook diverse landbouwwerktuigen en huisraad gaan onder de hamer (2).




Bij de komst van de opvolger van Barend Sanders, Roelof Klein, moeten er opnieuw aanpassingen aan de pastorie plaats vinden. Om hiervoor geld te krijgen worden op 24 april 1888 bomen uit de pastorietuin verkocht. Men verzoekt vervolgens aan het College van Toezicht om geld te mogen lenen voor vertimmering van de pastorie. Die instantie vindt dat de kerkvoogdij eerst maar eens beter moet zorgen dat de inkomsten van de hoofdelijke omslag binnen komen.

Kort nadat dominee Klein naar Hardegarijp is vertrokken laat hij, op 28 februari 1891, in de pastorie in Gasselte nog 15.000 kilo goed gewonnen gemestlandshooi en een partijtje rogge publiekelijk verkopen (3).

 



Als men er in de periode 1895-1900 niet in slaagt een predikant te vinden, staat de pastorie geruime tijd leeg. In 1897 richt het college van kerkvoogden en notabelen een verzoek om subsidie voor onderhoudswerkzaamheden aan de pastorie aan het College van Toezicht. De begroting voor deze grote opknapbeurt bedraagt 547 gulden. De onbewoonde pastorie moet in een zeer verwaarloosde toestand zijn. Er is bovendien sprake van een schuld van 2000 gulden, blijkbaar is de kerkvoogdij zelf ook danig te kort geschoten, want ze zeggen dat ze nauwelijks geld van de verpachte landerijen binnen krijgen. Het College van Toezicht wijst de kerkvoogdij erop dat ze zelf meer moeten doen om de pachtsommen binnen te krijgen. Het College is niet bereid zonder meer in de buidel te tasten.

De Weem
Gedurende lange tijd waren predikanten in het noorden en oosten van ons land vaak ook boeren. Waar dat het geval was heet de pastorie de Weem. Vooral in het oosten van Nederland werd met de Weem vaak ook een aan de kerk behorend stuk boerenland aangeduid. Zo heet het (voormalige) kerkhof van Vliedorp ook nu nog Ol Weem, een plein in Meppel 'De Wheem', en een plein nabij de oude kerk in Winterswijk 'Wheme'. Ook zijn er verschillende achternamen ontleend aan de pastorie-boerderij: De Weem, Weemstra, Van Weemen en Weening. In 1611 was een Gerardus Weemhoff predikant in Winschoten.

De ijzeren koe
Volgens een oud gebruik hoorde bij een pastorie de ‘ijzeren koe’. Als een predikant zijn intrede deed in een gemeente kreeg hij van de kerkvoogden een bepaald bedrag om daarvoor een of meer koeien te kopen. Dit bedrag moest hij, of zijn erfgenamen, bij vertrek, emeritaat of overlijden teruggeven. De merkwaardige naam ‘ijzeren koe’ heeft vermoedelijk met dit laatste te maken. Het bedrag ging over van predikant op predikant en het bijbehorende spreekwoord luidt dan ook ‘Eisernes Vieh stirbt nicht’. Hoeveel geld de predikant ontving verschilde van gemeente tot gemeente, voor Gasselte wordt een bedrag van 400 gulden genoemd. Dit is veel als we het vergelijken met bijvoorbeeld Borger, waar slechts 100 gulden werd betaald. Elders varieert het bedrag tussen 80 en 120 gulden (4).

 



Mercurius, Venus en Apollo
In de tuin van De Weem staan sinds de jaren dertig van de vorige eeuw drie classicistische beelden, Apollo, Venus en Mercurious voorstellend, die tot in de twintigste eeuw in de tuin van het Schultehuis, de boerderij van de familie Alingh en later Prins op de splitsing van de Dorpsstraat in de Jan Hugeslaan en De Brinken, hadden gestaan.

Op enig moment zijn de beelden terechtgekomen naast café ‘d Olde Hof aan de Dorpsstraat in Gasselte. Op 29 september 1933 meldde het Nieuwsblad van het Noorden dat de ‘bekende beeldengroep’ te Gasselte, eigendom van de familie Hadders, Pruis en Rosing, was vernield. De beelden waren van hun hoofd beroofd terwijl ook een arm gedeeltelijk was verbrijzeld (5). Volgens de Provinciale Drentsche en Asser Courant in 1949 was dit het werk van een paar jongens die wat te diep in het glaasje hadden gekeken (6). De beelden werden vervolgens opgeslagen in de schuur van de plaatselijke aannemer Hadderingh. Ze werden gerestaureerd en kwamen terecht in de tuin van Hadderingh.


Rechts aannemer Hendrik Hadderingh en zijn vrouw Jentje Duker voor hun huis aan de Dorpsstraat 39 in Gasselte.

Volgens het verhaal kwam Johan van Roijen, burgemeester van Gasselte (1927-1938), op enig moment op het idee om de beelden te plaatsten in een plantsoentje aan de Dorpsstaart. Bij nader inzien zag men er toch maa r vanaf omdat men bang was dat het verkeer op de Dorpsstraat er teveel door zou worden afgeleid. Daarop werden de beelden in de tuin van de pastorie geplaatst, waar ze nog steeds bewonderd kunnen worden. Dat ging echter nog niet zonder slag of stoot. Dominee Jelte Oosterhuis (predikant van 1933-1938) zag de beelden voor zijn huis eigenlijk niet zitten. Volgens een verhaal in de Provinciale Drentsche en Assser Courant in 1949 ontstond toen het plan om de beelden in de kerk te plaatsen. Hiertegen kwam, volgens de krant, echter van ‘zekere zijde’ zoveel verzet dat men er ten langen leste toch maar van afgezien heeft (7). Het lijkt een vreemd idee om dergelijk grote en profane beelden in een kerk te plaatsen en het verhaal is dan ook bezijden de waarheid. Oosterhuis stelde, volgens Aafke Huizing, voor om de beelden op het veld ten noorden van de kerk te plaatsen. Maar ook deze plek vond in de ogen van de kerkenraad geen genade en zo komt het dat de beelden nog steeds voor de pastorie zijn te bewonderen.

In de bijlage ‘Ter Verpoozing, Populair Letterkundig Wekelijksch Bijblad’ van het Nieuwsblad van het Noorden van 22 februari 1936 staat een uitgebreid artikel over de geschiedenis van Gasselte (8). Hierin lezen we ook iets over de plek van de beelden in 1936 ‘op een terrein langs den weg’. Deze toch wat vage aanduiding suggereert dat deze toen nog niet in de tuin van de pastorie stonden. De scribent meldt voorts dat de twee grootste beelden in de volksmond Adam en Eva werden genoemd en het kleinste Petrus. Dit laatste beeld ging, zo gaat hij verder, vroeger vergezeld van een haan, vandaar de naam Petrus. Hij was het immers die volgens het Bijbelverhaal Jezus tot drie keer toe loochende voor de haan gekraaid had. Opvallend is dat hier gezegd wordt dat de haan verdwenen was. Dit komt niet overeen met de huidige staat van het beeld, waar de haan duidelijk zichtbaar is aan de voet van Mercurius (Petrus). Is de haan later weer bijgeplaatst? Volgens het artikel in de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 18 februari 1949 meenden de schippers overigens al dat het voorstellingen waren uit de Bijbel, namelijk Adam, Eva en Petrus’ (9)

Toen het Schultehuis in 1899 werd afgebroken zou voor de beelden eerst 300 en later zelfs 1000 euro zijn geboden. Tevergeefs, de familie Prins, op dat moment, eigenaar van het Schultehuis, wilde de beelden niet verkopen (10). Zo’n zestig jaar eerder, op 12 mei 1842, bij de inventaris van de roerende goederen na de dood van Jan Alingh (hij was in 1841 overleden) werden de beelden samen overigens gewaardeerd op tien gulden.

Waar komen de beelden vandaan?
Hoe deze beelden in Gasselternijveen en vervolgens in Gasselte terecht zijn gekomen is volgens een van de chroniqeurs van de Gasselter geschiedenis, Aafke Huizing, een van de goed bewaarde geheimen van Gasselte. Toen de beelden op een nacht vanuit de haven van Gasselternijveen op platte karren en gewikkeld in stro naar Gasselte werden gebracht waren de Gasselters, zo vertelt Aafke, ziende blind en kraaide er geen haan. Geen hond durfde die nacht te blaffen.

In Het geheim van de Hunzeschipper vertelt Gerard Nijenhuis hoe turfschipper Gilles, geboren in 1764 in een huisje aan de Hunze, op een van zijn turfvaarten naar het westen van ons land, aan de oevers van de Utrechtse Vecht drie beelden ziet. In het holst van de nacht sleept hij de beelden aan boord. Eenmaal terug in Drenthe plaatst hij de beelden ’s nachts ongezien op het erf van een goede vriend, de boer en schulte van Gasselte, Alingh. Waar Alingh de beelden aan verdiend heeft is onbekend.

De vraag waar de beelden oorspronkelijk vandaan kwamen is inderdaad niet met zekerheid te beantwoorden. De drie podagristen, Scheer, van der Boom en Lesturgeon, die rond 1845 een voettocht maakten door Drenthe, maakten er een flauwe opmerking over. Zij beschouwden de beelden (zij zagen er slechts twee) als ‘getuigen van Drenthsche kunstzin, noemden ze een Venus en een Diana, maar dachten daarbij aan een paar leden van de oude Gasselter families en die, zoo zij al niet de sporen van een scheppend genie vertoonden, dan toch in hun oog geen onaardige vertooning maakten temiddel van zooveel ongelijkslachtige voorwerpen als zij hier zagen’ (11).

De Provinciale Drentsche en Asser Courant besteedde in de twintigste eeuw om de zoveel jaar aandacht aan de beelden. Op 9 februari 1900 (12) wordt gewag gemaakt van een ‘drietal merkwaardige producten van beeldhouwkunst’. Volgens de krant waren deze rond 1800 door te Gasselternijveen wonende schippers uit Egypte aangevoerd. Dat laatste is nogal curieus omdat het hier om beelden gaat die niet uit de oudheid afkomstig zijn. Bovendien voeren schippers uit Gasselternijveen niet op Egypte. Hoewel? Dezelfde krant meldt op 18 februari 1949 dat er wordt beweerd dat de Gasselternijveense schippers de wereldzeeën hebben bevaren en tot in het land van de Nijl kwamen. Daar zagen ze prachtige dingen die de ‘koene, maar eenvoudige Drentse schippers overweldigden’. ‘Toen ze al die exotische tempels, die vreemde bouwwerken en Oosterse kunst zagen, kwam bij hen de behoefte op om de mensen thuis in Drenthe, in dat schoons te laten delen en er rijpte bij hen een plan om er iets van mee te nemen. Ze stalen een drietal fraaie beelden en namen die mee naar Gasselternijveen’ (13)

 


Mercurius.

In 1909 een artikel in dezelfde krant waarin de heer Houwink (14) uit Meppel meldde dat de beelden mogelijk afkomstig waren van het buitengoed Eyckenstein. ‘(Het is) niet onmogelijk dat deze beelden door turfschippers, die brandstof vanuit de gemeente Gasselte naar die provincie (Utrecht) hadden gebracht, zijn gekocht of geruild met het doel om ze te vereeren aan den man, die hun in Drenthe zoo dikwijls van dienst was’ (15) Volgens de schrijver van het artikel waren de Gasselters echter niet erg geïnteresseerd in de herkomst van de beelden. Hij is blij dat de familie Prins, die inmiddels in Exloo woonde, de beelden heeft laten staan op de oorspronkelijke plek. Ze verwijzen namelijk naar een tijdperk die hij merkwaardig voor Drenthe noemt en naar een toestand in Utrecht in 1787 waarvan te hopen is dat die zich in ons vaderland niet opnieuw zal voordoen. Hij verwijst hier naar de strijd tussen de patriotten en de aanhangers van de Oranjes.

In een artikel op 8 oktober 1919 oppert de schrijver de mogelijkheid dat er een relatie was tussen Alingh en Eyck (die hij hier Eykenzuil noemt). Eyck zou de beelden dan met de turfschippers hebben meegegeven om ze te behoeden voor vernieling in de Patriottentijd. Deze verklaring lijkt de schrijver waarschijnlijker dan dat deze burgemeester een geschenk zou aanvaarden, waarvan hij weten of vermoeden kon dat het geroofd was (16).

Volgens het eerder vermelde artikel van 18 februari 1949 (17) zouden de beelden door schippers uit Utrecht (bedoeld wordt ongetwijfeld door schippers uit Gasselternijveen vanuit het Utrechtse) zijn geschonken aan schulte Albert Alingh uit erkentelijkheid voor het werk dat hij had gedaan voor de turfverscheping. In het genoemde krantenartikel wordt ook vermeld dat deze Alingh clandestien handel zou drijven op Engeland, wat indruiste tegen de ‘autarkische plannen van Napoleon’. De schippers zouden hiervan geprofiteerd kunnen hebben (18). Dit laatste is niet logisch, immers de beelden voor 1800 naar Gasselte gebracht toen Napoleon het in ons land nog niet voor het zeggen had. De beelden, zo werd volgens hem in de familie Alingh verteld, zouden afkomstig zijn uit de tuin van een hooggeplaatste ambtenaar Eik en Zuil geheten. Of dit zo is? De auteur van het artikel houdt een slag om de arm. Mogelijk, zegt hij, sluimert er een kern van waarheid in.

De redactie van de Stichting Vrienden van Eyckenstein weet in maart 2015 ‘zeker’ dat de beelden afkomstig zijn van het landgoed Eyckenstein op de Utrechtse Heuvelrug (19). In de achttiende eeuw was het landgoed eigendom van de familie Eyck. Op het eind van de achttiende eeuw was Adriaan Hendrik Eyck, burgemeester van Utrecht. Hij was een Patriot, een tegenstander dus van de Orangisten, aanhangers van de stadhouders uit de familie van Oranje-Nassau. In 1787 bleken de burgerkorpsen van de patriotten niet langer opgewassen tegen het leger van de Pruisische koning Frederik Willem II, die te hulp was geroepen door de Orangisten. De Orangisten namen daarop de macht in Utrecht in handen. Tegen Adriaan Hendrik Eyck werd een proces gevoerd, waarbij zijn bezittingen in beslag werden genomen. Eyck vluchtte naar Frankrijk, terwijl zijn zuster op het landgoed bleef wonen. Zij kon echter niet voorkomen dat het landgoed in 1791 werd geplunderd, waarna het landgoed nog in hetzelfde jaar werd geveild en verkocht. Na het uitbreken van de Franse Revolutie keerde Eyck uiteindelijk terug naar Nederland, vorderde met succes zijn landgoed terug, maar de aangerichte schade kon uiteraard niet meer ongedaan worden gemaakt.


Eyckenstein zoals het er vanaf 1780 zal hebben uitgezien (aquarellen uit 1799) (20).

Met Eik en Zuil moet dan ook Eyck van Zuyluchem zijn bedoeld, wat niet onlogisch lijkt. Het feit dat de familie Eyck zich met beelden als cultuurobjecten bezighield en dat een tekening uit 1786 van M. Burman (familie van Maurits Eyck van Zuylichem) ‘naadloos past in het rijtje van de pastoriebeelden (zie afbeelding), is echter niet heel overtuigend als argument. De familie zal zeker niet de enige zijn geweest in die tijd met een voorliefde voor classicistische beelden.



Een laatste keer dat een artikel aan de beelden werd gewijd was in 1987 waarin over de wijze waarop de schippers aan de beelden zijn gekomen wordt gezegd: ‘Het is niet duidelijk of de Gasselternijveense schippers zelf aan de plunderingen deelgenomen hebben of dat ze de beelden van de plunderaars gekocht hebben’ (21).

Apollo, Venus en Mercurius
Toen de eerder genoemde podagristen op hun voettocht door Drenthe rond het midden van de negentiende eeuw door Gasselte kwamen zagen zij in de tuin van Alingh slechts twee beelden. Dat hoeft echter niet te verbazen als we lezen dat het derde beeld iets verder weg stond, dichter bij het schuurgedeelte van dit grote boerenhuis. Lesturgeon, een van de drie podagristen, hielp de Drenten overigens uit de droom wat betreft het Adam en Eva verhaal, door te zeggen dat het om Venus en Diana ging, wat zoals gezegd ook maar ten dele klopt.

Volgens een artikel in de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 1 maart 1909 stonden de beelden in de tuin van Alingh verkeerd opgesteld. ‘In plaats van elkander aan te zien, wenden de beide grote beelden de hoofden af en zien zij ieder in een andere richting.’
‘Toen ik een der dragers op dit feit indachtig maakte’, schrijft Houwink in zijn artikel in 1907,’’merkte hij leukweg op, dat zulks zoo erg niet was en dat het meermalen gebeurede dat man en vrouw elkander niet bgeerden aan te zien; doch op mijn bemerking, dat de huiselijke toneelen, die hij op het oog scheen te hebben, in geen geval konden voorkomen bij Venus en Apollo, de vertegenwoordigers van de godenwereld, gaf hij mij gelijk in mijne bewering, dat de plaa tsing allerminst kundig geschied was.’ Houwink vergist zich overigens, niets menselijks was de Griekse goden vreemd. Ook in de tuin van de pastorie kijken Apollo en Venus elkaar overigens nog steeds niet aan.


Apollo en Venus.

Apollo, geboren uit oppergod Zeus en Leto (godin van de duistere nachten) , was een veelzijdige god. Hij was niet alleen de god van de zon en de muziek, maar ook van de geneeskunde, poëzie en schone kunsten. Hij wordt afgebeeld als een knappe jongeman en met wisselende attributen. Bij dit beeld is gekozen voor de zwaan. Zwanen omsingelden het eiland Delos tijdens de geboorte van Apollo.
Venus (Aphrodite in het Grieks) was de godin van onder andere de liefde, de schoonheid, de seksualiteit en de vruchtbaarheid. Zij wordt op twee verschillende manier afgebeeld, als de godin van de korte, vergankelijke aardse schoonheid en als de godin van de zinnelijke liefde, de schoonheid, de bekoorlijkheid en het genot. De eerste heeft als attributen bij zich een duif, een appel, een bloem of een ei en is meestal met kleding bedekt. De tweede daarentegen is meestal geheel of gedeeltelijk naakt, heeft een bok of een haas bij zich en draagt dikwijls een spiegel in de hand. Het is duidelijk dat het hier gaat om een beeld van de godin van de aardse schoonheid met een duif als attribuut.
Mercurius was de god van de handel. Hij wordt afgebeeld met symbolen die snelheid aangeven: gevleugelde sandalen (talaria), een gevleugelde helm (petasus) - die beide zichtbaar zijn op dit beeld - en een met slangen omkronkelde gevleugelde staf (caduceus), die hier ontbreekt. Een ander attribuut van Mercurius, de geldbuidel, is wel zichtbaar net als de haan als symbool van de nieuwe dag.  

 

Noten

 

1. Volgens Aafke Huizing had zij deze informatie uit betrouwbare bron.
2. 16 april 1888 Provinciale Drentsche en Asser Courant
3. 21 februari 1891 Nieuwe Veendammer Courant.
4. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 22 februari 1909.
5. Nieuwsblad van het Noorden, 29 september 1933.
6. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 18 februari 1949.
7. Provinciale Drentsche en Assser Courant, 23 augustus 1949.  
8. Nieuwblad van het Noorden, 22 februari 1936.
9. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 18 februari 1949.
10 .Leeuw, E. de (2018). De familie Prins en het Schultehuis van Gasselte. In Op ’t Spoor, 28e jaargang, nr. 4, december 2018 en De Provinciale Drentsche en Asser Courant van 3 maart 1900.
11. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 22 februari 1909.
12. Provinciale Drentsche en Asser Courant , 9 februari 1900.
13. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 18 februari 1949.
14. Houwink, R. (1908).'De beelden te Gasselte' in: Nieuwe Drentse Volksalmanak (NDVA) (1908), 26, 140-150;
15. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 1 maart 1909.
16. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 8 oktober 1919.
17. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 18 februari 1949.
18. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 18 februari 1949
19. https://cultureelerfgoed.nl/monumenten/510509 
20. http://www.eyckenstein.nl/verdieping/gebouwen/landhuis-2/ 
21. Nieuwsblad van het Noorden, 21 januari 1987.
22. Drie podagristen: Scheer, Dubbeld Hemsing van der, Boom, H., Lesturgeon, A.L. (1844-1845). Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst, Volume 2.
23. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 8 oktober 1919.
24. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 8 oktober 1919.
25. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 1 maart 1909. nak (NDVA) (1908), 26, 140-150;
 

Copyright Albert van der Kaap, 2019 

 


  •  

    u