Recensies van boeken over de geschiedenis van China.

 

Geschiedenis van China  

In de loop der jaren schreef Jef Abbeel een groot aantal recensies van boeken over de geschiedenis van China. Op deze pagina vindt u een overzicht.

Wat denkt China?

De Britse essayist en schrijver Mark Leonard is directeur van  de European Council on Foreign Relations, een denktank die veelvuldig in contact komt met Chinese intellectuelen van uiteenlopende strekkingen, die hun autoritaire leiders informeren en een nieuwe wereldorde volgens Chinees model willen creëren. Leonard schreef eerder al  het boek “Waarom Europa de 21ste eeuw zal domineren”. Daarmee ging hij alvast in tegen de heersende opvattingen. En ook wij  hebben het gevoel dat China  ons wel eens zou kunnen overvleugelen.
In deze nieuwe, vrij moeilijke studie probeert hij zich in te leven in het denken van de Chinese elite. Hij constateert terecht dat bijna alle westerse studies over het economisch wonder van China gaan : in de aanloop naar de succesvolle Olympische Spelen legde men wegen aan met een totale lengte van vier keer de omtrek van de aarde; in de delta van de Parelrivier verrijst jaarlijks een stad ter grootte van Londen; in 30 jaar tijd heeft men 300 miljoen mensen uit de achterlijke armoede naar moderne welvaart gebracht, iets waarvoor Europa 200 jaar nodig had; in diezelfde drie decennia veroverden Chinese producten de hele wereld. 


Tegelijk merkt Leonard op dat wij bijna geen informatie krijgen over het Chinese intellectuele denken. Wanneer hij dan een bezoek brengt aan de Chinese Academie voor Sociale Wetenschappen of Chinese Academy of Social Sciences (CASS) in Beijing, krijgt hij te horen dat dit instituut 50 onderzoekscentra heeft, waaraan 4000 filosofen, sociologen, economen en andere wetenschappers dagelijks debatteren en denkwerk verrichten in 260 disciplines, meer dus dan eender welke instelling in Groot-Brittannië of in de USA. In zijn eigen denktank zijn ze met 20.


Hij vertrekt dan van “China’s Ground Zero”, de brutale vernietiging van het indrukwekkende Zomerpaleis Yuanmingyuan in Beijing door de Britten en de Fransen op het einde van de Tweede Opiumoorlog,  in 1860. Het was één van de triestige hoogtepunten in de eeuw van de vernedering (1840 – 1949 ). Victor Hugo veroordeelde de vernieling van dit wereldwonder in een scherpe open brief.
Hij voert  dan een aantal denkers ten tonele, die in het Westen weinig bekend zijn, maar die in China al 25 jaar hun stempel drukken op het beleid van de partij en op de economische hervormingen : Cai Zhiyuan, Wang Hui, Zhang Weiying, Yu Keping, Pa Wei, Zheng Bijan, Yan Xuetong. En die denken  veel minder gestroomlijnd  dan wij meestal  menen : sommigen b.v. vinden dat de Chinezen zichzelf vernietigen, door vreemde ideeën te importen. Daarbij rekenen zij ook de Amerikaanse consumptiedroom en het Westerse schoonheidsideaal, waarvoor Chinese jongeren massaal bezwijken. Zij vinden dat China, los van Westerse ideeën, een nieuwe kijk op de wereld moet ontwerpen. 


Er zijn rechtse economen, zoals Zhang Weiying,die in 1984 het twee-prijzen-beleid invoerde om de overgang te vergemakkelijken van de oude centrale planeconomie naar de markteconomie : de overheid bepaalde nog even de prijs van een aantal goederen en diensten, terwijl voor andere meteen de marktprijs gold. In de jaren ’90 triomfeerde het marktmechanisme en werd Zhang de meest geciteerde econoom. Hij had veel succes bij Deng Xiaoping en Jiang Zemin, die de superrijken alle kansen boden. Vanaf 1979 werden ook de volkscommunes en de collectieve boerderijen op het platteland opgeheven en vervangen door kleinere agrarische bedrijfjes, die gerund werden door individuele families. Deze mochten de opbrengst voor zich houden, waardoor de productiviteit enorm steeg en vele landarbeiders naar de Speciale Economische Zones zoals Shenzhen in de kustprovincies konden trekken, waar het Parelrivier-kapitalisme ontstond. 


Er zijn ook linkse intellectuelen, die pleiten voor een harmonieuzere samenleving, een sociaal vangnet en meer gelijkheid. Wang Hui, Wang Shaoguang, Hu Angang en Cai Zhiyan zijn aanhangers van “Nieuw Links”. Zij beschouwen het Tienanmen-drama van 15 april tot 4 juni 1989 vooral als een arbeidersprotest tegen corruptie, hoge inflatie en tegen neoliberalisme. Het neerslaan maakte een einde aan de roep om democratie en om gelijkheid. De corruptie en de ongelijkheid namen weer toe.
Wang Hui zat in het verliezende kamp. Hij werd hoofdredacteur van Dushu, het belangrijkste intellectuele blad in China, tot hij in 2007 door de partij ontslagen werd wegens het rapporteren van corruptie (die 15 % van China’s BNP zou bedragen,p. 53), verder wegens zijn steun aan arbeiders in hun verzet tegen illegale privatiseringen en wegens het in vraag stellen van de groei als het  hoogste doel. Hij blijft nog wel prof aan de Tsinghua universiteit. Hu Angang klaagt ook aan dat de arbeiders hun ijzeren rijstkom kwijt zijn en dat het milieu meer vervuild is dan waar ook ter wereld.


In 2002 kreeg Nieuw Links eindelijk een steuntje in de rug van Hu Jintao en Wen Jiabao. Zij voelen wel wat voor de langzame, evenwichtige en gelijkmatige groei waar Nieuw Links voor pleit en zij lijken te opteren voor een harmonieuzere samenleving met meer staatssteun voor onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid. Over democratie wordt ook nagedacht en geschreven, o.a. door Yu Keping, informeel adviseur van Hu Jintao. Hij pleit voor een geleidelijke democratisering binnen de partij en daarna in de samenleving. Hij verwijst naar Vietnam, waar in 2007 voor het eerst meerdere kandidaten waren bij de verkiezing van de partijleider. Maar zover zijn de geesten in China nog niet : de ervaring van de SU lijkt een bewijs dat democratisering in een ontwikkelingsland kan leiden tot het uiteenvallen van de staat.  


Andere democratische verworvenheden zoals vrije meningsuiting, vrijheid van vereniging en rechtsstaat hebben ook nog een lange weg af te leggen. Staken en betogen zijn in een decennium vertienvoudigd, van 8.700 in 1993 naar 87.000 in 2005. En ook het aantal deelnemers nam toe van gemiddeld 10 naar 50 en soms meer dan 10.000. De rechtsstaat komt geleidelijk van de grond : het aantal klachten tegen de overheid is in vijf jaar toegenomen van 10.000 tot 100.000 per jaar, waarbij de burgers in 40 % van de gevallen gelijk kregen.
De huidige leiders Hu Jintao en Wen Jiabao nemen hun beslissingen veel minder op eigen houtje dan Mao en Deng : zij luisteren naar hun technische experts.Ze zijn pragmatisch en geloven al lang niet meer in de dogma’s van Marx, Lenin of Mao.  Westerlingen merken daar weinig van : zij staren zich blind op het éénpartijstelsel dat overeind blijft. De explosief gestegen hoeveelheid informatie op het internet maakt het voor de overheid en de internetpolitie onmogelijk om alles nog onder controle te houden. Hun interventie beperkt zich tot taboes zoals Tibet, Taiwan, Tiananmen, Falun Gong, geheime verenigingen , religieuze sekten en kritiek op de CCP. De censuur treft minder dan 2 % (p. 103). 


In zijn buitenlandse politiek wordt China gedreven door het verlangen om conflicten uit de weg te gaan. Al sinds Sun Zi ( 544 – 496 ) en zijn “Kunst van het oorlogvoeren”  beschouwen Chinese denkers de oorlog als een strategisch falen. Ze bestudeerden veertig gevallen uit de geschiedenis en dat leerde hen dat landen die in het verleden de weg kozen van agressieve expansie, uiteindelijk het onderspit moesten delven. Het idee van het “Gele Gevaar” is Westers en komt bij Chinese denkers vreemd over. Toch sluiten de neoconservatieven of neocommunisten zoals Yan Xuetong een oorlog met Taiwan niet helemaal uit, als de vreedzame hereniging zou mislukken.
Deze “neocons” of  “neocomms” pleiten voor een leger dat even sterk is als de economie. In het najaar van 2008 stuurde China alvast een vlooteenheid naar de Somalische kusten om de koopvaardijschepen en de olietransporten te beschermen tegen piraterij. Het was hun eerste zeereis sinds Zheng He in 1421 meerdere keren  naar Mombasa in Kenia voer. En dat  ingrijpen werd en wordt wereldwijd goedgekeurd. Tegenover hen staan de liberale internationalisten , die opteren voor verzoening, multilateralisme, glimlachdiplomatie, een ommuurde wereld, dus respect voor de nationale soevereiniteit en geen inmenging, ook niet in halve schurkenstaten.


Zij willen dat China een asymmetrische supermacht wordt, die andere middelen aanwendt dan de klassieke militaire, b.v. de enorme deviezenreserves, die 35 keer zo groot zijn als die van het IMF, leningen aan de VSA, waardoor deze grote concurrent totaal van hen afhankelijk wordt, inplanting van Speciale Economische Zones in de vele ontwikkelingslanden met wie China al bevriend is. Mao reisde in totaal twee keer, telkens naar Moskou, in 1950 en 1957.


Hu Jintao komt soms in 10 landen op 1 week (p. 141). In november 2006 waren 48 Afrikaanse leiders aanwezig op een top in Beijing om te horen hoeveel hulp zij gaan krijgen en hoe China in hun landen en elders Speciale Economische Zones wil inrichten. Een ander idee is dat van de zachte macht (ruan quanli, 120). In het Westen denken we dan aan zaken zoals de American Way of Life met Coca Cola, Mac Donald’s, Levi’s, CNN, Hollywood.
China denkt dan aan Confucius - instituten om de Chinese taal en cultuur te promoten en de anderen via de Chinese cultuur, denkbeelden en invloed in internationale organisaties zover brengen dat ze zelf willen wat China wil en kopen wat China aanbiedt.  In 2007 had China al 32 instituten in 23 landen.


Het benut ook nog andere middelen : hun wereldzender CCTV9, persbureau Xinhua, het aanlokken van buitenlandse studenten naar Chinese universiteiten, het sturen van honderdduizenden Chinese studenten naar universiteiten in vele landen, waar ze o.m. Engels leren, om dan nadien een eigen bedrijf op te starten of een topfunctie te krijgen in een Westers bedrijf in China.  


Het Chinese model van economische hervormingen onder leiding van een autoritair bestuur, met respect voor de nationale soevereiniteit en culturele diversiteit,  slaat in Afrika , het Midden-Oosten en Azië meer aan dan de liberale democratie waarvoor Fukuyama in 1989 pleitte.


Helaas steunt China daarbij ook verwerpelijke regimes zoals dat in Soedan, Zimbabwe, Birma, Noord-Korea, Kazakstan, zonder enige bekommernis om de mensenrechten die daar op grove wijze geschonden worden. In veel landen is precies dat de aantrekkingskracht van China. Volgens een onderzoek van de BBC (p. 125 ) ziet al 48 % van de ondervraagden de invloed van China en zijn zachte macht in de wereld als positief tegen slechts 38% voor de VSA. De Chinese leiders wrijven ook in hun handen nu  de overheden ten gevolge van de crisis zich wereldwijd steeds meer moeien met de economie.


In 1996 sloot China met zijn buren Rusland, Kazakstan, Kirgizië, Tadzjikistan en in 2001 met Oezbekistan een multilateraal verdrag van veiligheid en samenwerking, de Shanghai Co-operation Organization of  SCO. Zij  verzetten zich ook  tegen democratisch getinte revoluties zoals in Georgië, Oekraïne, Kirgizië en Oezbekistan. Zo heeft China geen zorgen meer aan zijn 7.000 km grenzen, het heeft toegang tot de gas- en oliereserves van zijn buren en het kan de strijd tegen het terrorisme voorwenden om een sterk regime te handhaven. 


Opmerkelijk is dat bijna alle Chinese intellectuelen  democratisering gelijk stellen met chaos: de overheid mag hen en de bevolking consulteren via beperkte hoorzittingen en internetpeilingen om op de hoogte te blijven van de stemming in het land, maar moet zelf autoritair blijven beslissen. Zij verkiezen economische welvaart en zekerheden boven de vrijheid die wij zo graag hebben. Oppositiepartijen, onafhankelijke vakbonden, publieke meningsverschillen tussen toppolitici, uiteenlopende strekkingen en opinies in kranten en andere media, horen niet thuis in dit schema van verlichte overlegdictatuur. Het doemscenario van de implosie van de Sovjet-Unie mag en zal zich niet herhalen in China. En het autoritaire, schijnbaar perfect georganiseerde  systeem van China, de consulterende dictatuur,  lijkt aan te slaan in de wereld : China heeft de in 1989 door Fukuyama voorspelde veralgemening van de Westerse liberale democratie een halt toegeroepen.  


In zijn slothoofdstuk handelt Leonard over de vraag hoe de buitenwereld moet omgaan met China’s opkomst en China’s ommuurde wereld. Het Chinese model van staatskapitalisme en gesloten politiek systeem zal volgens hem de USA en de EU niet verdringen, maar het zal wel evenveel invloed verwerven op de nieuwe wereldorde.  
Enkele opmerkingen. Het kaartje vooraan had wat helderder mogen zijn. In het begin (22-23 ) doet Leonard alsof China sinds Deng heel onderdanig is aan de eisen van de USA, maar uit de rest van zijn betoog blijkt dat het land genoeg zelfvertrouwen bezit, beseft hoe zijn macht groeit en zeer handige technieken hanteert om uiteindelijk toch zijn eigen weg te bepalen, iets wat Westerse zakenlui ginds dagelijks ondervinden. De vormgeving van het boek is uiterst sober en weinig aantrekkelijk, maar de inhoud is des te degelijker.  


Het boek toont dus vooral aan dat de top van de CCP zich wel degelijk  van onderuit laat beïnvloeden en dat er in de onderzoekscentra van de CASS een pluralistisch debat  aan de gang is en  dat er meerdere stromingen bestaan binnen de verlichte, maar uiteindelijk volgzame denkers : rechtse en linkse economen, militaristen en vreedzame glimlachdiplomaten. Een register ontbreekt helaas.  

Referentie

Mark Leonard, Wat denkt China? De nieuwe wereldorde volgens Chinees model. Vertaling van : What does China think ? (2007). Uitgeverij De Arbeiderspers, A’dam / WPG, Antwerpen, 2008. 190 p. ; noten, literatuur. ISBN 978-90-295-3703-9; € 18,95.

Jef Abbeel, februari 2009.