Recensies van boeken over de geschiedenis van China.
Geschiedenis van China
In de loop der jaren schreef Jef Abbeel een groot aantal recensies van boeken over de geschiedenis van China. Op deze pagina vindt u een overzicht.
Inhoud
- Recensies over China
- Geschiedenis van China 1
- Geschiedenis van China 2
- Geschiedenis van China 3
- Geschiedenis van China 4
- Geschiedenis van China 5
- Geschiedenis van China 6
- Geschiedenis van China 7
- Geschiedenis van China 8
- Geschiedenis van China 9
- Geschiedenis van China 10
- Geschiedenis van China 11
- Geschiedenis van China 12
- Geschiedenis van China 13
- Geschiedenis van China 14
- Geschiedenis van China 15
- Geschiedenis van China 16
- Geschiedenis van China 17
- Geschiedenis van China 18
- Geschiedenis van China 19
- Geschiedenis van China 20
- Geschiedenis van China 21
- Geschiedenis van China 22
- Geschiedenis van China 23
- Geschiedenis van China 24
- Geschiedenis van China 25
- Geschiedenis van China 26
- Geschiedenis van China 27
- Geschiedenis van China 28
- Geschiedenis van China 29
- Geschiedenis van China 30
- Geschiedenis van China 31
- Geschiedenis van China 32
China. Inzicht in zijn doorbraak
Prof. Sylvain Plasschaert, emeritus van de K.U.L. en van de U.A. , is een autoriteit op het gebied van Chinese economie. Hij wil in dit boek (1) aantonen dat de huidige Chinese successen ons niet hoeven te verwonderen, omdat China tot 1800 meer uitvindingen deed en wsch. welvarender was dan de rest van de wereld. Hij begint met een overzichtje van technische prestaties in het verleden : uitvinding van zijde (rond 2° e. v.C.), papier (2° e. n.C.), het graven van het Zuid- Noord- kanaal ( 7° e. ) waardoor de rijkere oogsten van het Yangzi -bekken ( Blauwe rivier ) naar het droge noorden gevoerd konden worden, boekdrukkunst ( 9° e. ), buskruit ( 10° e. ) , kompas ( 12° e. ). Bij Libbrecht ( 2, p. 30 -31 ) is deze lijst nog wat langer.
Vervolgens legt hij uit hoe het eeuwenoude Chinese denken ( met
universalisme, syncretisme, yang- yin, kosmos, tian, beweging,
taoïsme ) ook nu nog van invloed is op hun onderhandelingen,
waardoor een contract altijd nog veranderd kan worden.
Hij verklaart ook waarom de CCP het christendom momenteel weer
tolereert en dat de Chinese bevolking door het taoïsme de
neiging heeft zich niet aan strenge gezagsstructuren te
onderwerpen en dus niet zo onderdanig is als wij dikwijls denken
( p. 42 ). Zes pagina’s verder zegt hij dan weer dat de
meerderheid vanuit het Confucianisme een sterk gezag wel
accepteert.
Hij beschrijft ook het taoïsme, boeddhisme en confucianisme. Dit
laatste wordt door velen beschouwd als zowel de oorzaak van de
neergang in de 19° eeuw ( door zijn aanvaarding van ongelijkheid
en onderwerping ) als van de heropbloei in Oost- Azië sinds 1970
( door zijn groepsdiscipline en sober leven).
De politieke continuïteit is grotendeels te danken aan de hoge
homogeniteit van de bevolking: meer dan 90 % zijn Han-Chinezen,
die al eeuwen dezelfde geschreven taal hanteren en vanuit hun
confucianisme een sterk gezag accepteren.
De Mongolen ( 13° - 14° e. ) en de Mantsjoes ( 1644 – 1912 )
waren de enige buitenlandse dynastieën. En zoals de Romeinen de
hoogstaande cultuur van de Griekse verliezers overnamen, zo
namen ook deze volkeren de cultuur en administratie over van de
Chinezen.
In het economisch hoofdstuk stelt Plasschaert dat China tot de
12° eeuw een hoger gemiddeld inkomen had dan West-Europa en tot
in de 18° eeuw dan de wereld. Je kan dit ook anders lezen :
West-Europa heeft sinds de 13° e. een hoger gemiddeld inkomen
dan China. Elders in de wereld was er tot 1800 weinig welvaart.
Tussen 1740 en 1834 steeg de bevolking van 143 miljoen naar 400
miljoen. In 1820 had China 33 % van het mondiaal BNP, in 1950
slechts 5 % .
De natuur was eerder een nadeel : slechts 13 % van de
oppervlakte is geschikt voor landbouw. Bergen en woestijnen
overheersen grote delen van het landschap. Het noordoosten (
rond de Huanghe of Gele Rivier ) is geschikt voor tarwe en maïs,
het zuiden (van de Yangzi of Blauwe Rivier tot de Parelrivier)
levert veel rijst op. De natuurlijke rijkdommen zijn beperkt :
voor olie en aardgas is China afhankelijk van het buitenland.
Overstromingen en aardbevingen teister(d) dikwijls het land.
Een verklaring voor de economische neergang na 1800 is niet
evident : de snelle bevolkingsgroei zonder toename van de
levensmiddelen, slecht bestuur, isolationistisch conservatisme
waardoor men geen technische vernieuwingen wilde overnemen,
vanaf 1839 de bemoeiingen van Europa, de VSA, Rusland en Japan,
opstanden van verarmde boeren ( o.a. de Taiping-rebellie 1850 –
1864 en de Boksers in 1900), de door buitenlandse mogendheden
opgelegde “herstelbetalingen” van 1842, 1860, 1895, 1900, de
verspilzucht tijdens regentes Cixi ( 1861 – 1908 ).
Het zelfopgelegd isolationisme is wsch. ook de verklaring waarom
de Industriële Revolutie niet begon in China of waarom China
niet bij de kopgroep was. Een andere factor is dat China geen
Renaissance, Hervorming of Verlichting heeft gekend, die in het
Westen de grondslag legden voor experimenten met
wetenschappelijk onderzoek. En ook geen burgerij die sinds de
Middeleeuwen vrijheden afdwong van de vorst en deze bewaarde in
fiere belforten.
De afzondering werd ook in de hand gewerkt door de natuur : de
Himalaya in het zuiden, woestijnen in het westen, het gevaar van
Mongolen en Mantsjoes in het noorden. Anderzijds waren er (
trage ) zijderoutes en vooral de kust die meestal onderbenut
werd : 14.500 km met 200 zeehavens. De expedities van Zheng He
vormden een uitzondering. Plasschaert laat ze eindigen in Oost-
Afrika, met het huidige Kenia als verste punt en niet in
Amerika, zoals Gavin Menzies en andere fantasten ons proberen
wijs te maken. Plasschaert verklaart het einde van de tochten
vanuit budgettaire problemen en doordat de mandarijnen de handel
als minderwaardig beschouwden. Tegelijk beweert hij dat
veroveren of handel drijven niet het doel was, maar wel
verkrijgen dat andere volkeren eer moesten betuigen aan de
superieure keizer, de bemiddelaar met de hemel ( 68 – 70 ). De
afgewezen Britse toenaderingspogingen van 1793 en 1815 komen ook
hier aan bod.
In deel II vernemen we waarom de burgerlijke republiek van 1912
tot 1949 en het Mao-tijdperk van 1949 tot 1976 er niet in
slaagden om China er economisch bovenop te brengen en te
moderniseren. Sun Yatsen, de vader van het nieuwe China, miste
een politieke en militaire machtsbasis en organisatietalent.
Zijn schoonbroer Chiang Kaichek herenigde Centraal China, maar
door het conflict met de CCP (dat hijzelf gezocht had ) en de
invasie van Japan, mislukte hij op het vasteland en slaagde hij
enkel in de economische opbloei van Taiwan. Mao hield vast aan
zijn “permanente revolutie” ( zowat om de 7 jaar de slechte
geesten van de macht houden ) en aan zijn “massalijn” , d.w.z.
vertrouwen in de revolutionaire kracht van de massa, mits ze
gemotiveerd en gemobiliseerd wordt om terreur uit te oefenen
tegen contrarevolutionairen en andere doelgroepen of om kanalen
te graven. In 1957 onthief hij 300.000 tot 700.000
intellectuelen uit hun partijfunctie en tijdens de Culturele
Revolutie misbruikte hij de destructieve energie van opgezweepte
jongeren om zijn totalitaire macht te herbevestigen en de
intellectuelen te kneden tot echte communisten. Het waren
allemaal dingen die de economie niet vooruit hielpen.
Ook puur economisch blunderde Mao : tijdens de Grote Sprong
(1958-1960) ontredderde hij de bevolking door het economisch
beleid te decentraliseren, de landbouw snel en compleet te
collectiviseren zodat de boeren zelfs geen klein stukje grond
voor zich mochten bewerken en door een amateuristische
industrialisatie van het platteland. Deze aanpak resulteerde in
een diepe val van het BNP met 30 % , ondervoeding en 25 miljoen
hongerdoden. Nu nog is het in China taboe om deze doden toe te
schrijven aan het voluntarisme van Mao. Met de ongelooflijk
wrede Culturele Revolutie ontwrichtte de grote leider – leraar –
opperbevelhebber – roerganger niet alleen de intellectuele
bovenlaag en de top van de CCP (Peng Dehuai, Liu Shoaqi, Deng),
maar ook de economie, de gezinnen ( waar kinderen in opstand
kwamen tegen hun ouders ) en de morele grondslagen van de
maatschappij. Kortom : economisch gezien zou China veel verder
hebben gestaan als Mao 20 jaar eerder van het toneel was
verdwenen.
In zijn regeringsperiode was er wel een groei van de zware
industrie met ca. 8 % per jaar, een daling van het analfabetisme
en een vooruitgang van de volksgezondheid, maar de landbouw
faalde en de levensstandaard verbeterde weinig, mede door de
tekortkomingen die inherent zijn aan centraal geleide
bevelseconomieën.
Deel III handelt over China ’s economische metamorfose sinds
1980. De groei ( 9,5 % per jaar) was fenomenaal, maar met 1700 $
p.p.p.j. hoort China nog niet bij de 100 meest welvarende
landen. In Shenzhen, Shanghai en Beijing is de levensstandaard
al vergelijkbaar met de West-Europese middenklasse. De
statistieken uit het verleden waren niet altijd betrouwbaar,
maar werden gecorrigeerd door internationale instituten, o.a.
zelfs de CIA, waarvan China zelf soms de cijfers overnam. De
landbouw werd gedecollectiviseerd, eerst door de boeren zelf,
die het gebruiksrecht in handen namen, pas nadien door de CCP,
met als gevolg dat de productie steeg met 7,7 % per jaar en de
rurale inkomens met 4 % sinds 1990. Maar de grond bleef tot nu
toe staatsbezit en het onderwijs en de gezondheidszorg op het
platteland werden geprivatiseerd en zijn dus niet meer
toegankelijk voor de allerarmsten. Jiang Zemin en nog meer Hu
Jintao plaatsten de lotsverbetering van de rurale bevolking
bovenaan op de agenda. Ingrijpende milieumaatregelen mogen ook
niet lang meer uitblijven.
Deng, van wie we hier ook een portret krijgen, werd pas in zijn
laatste 25 jaar een groot staatsman. Hij beloofde de Chinezen
een fiets, uurwerk, radio en naaimachine. Nu staan 300 miljoen
Chinezen veel verder. Hij opende China voor buitenlandse
bedrijven, Jiang Zemin verkreeg de toetreding tot de WHO / WTO.
De graad van openheid ( p. 136 ) ligt nu met 69 % veel lager dan
België ( 185 % ) , maar veel hoger dan die van de VSA ( 19 ) of
Japan ( 22 ) en contrasteert sterk met het eeuwenlange
introverte autisme. De overzeese Chinese diaspora, zo’n 60
miljoen mensen in Zuidoost Azië, werkt actief mee aan de
opbloei, door invoer van kapitaal en uitvoer van goederen.
De politieke democratie kwam er niet. Zhao Ziyang was de enige
toppoliticus die begrip had voor de studenten op het
Tienanmenplein. Hij werd ontslagen en kreeg huisarrest tot zijn
dood in 2005, dus 16 jaar lang. De censuur op de media en op het
internet blijft ook overeind, maar de vrijheid van
meningsuiting, van beroepskeuze en de artistieke vrijheden zijn
nu veel groter dan t.t.v. Mao. De verantwoordelijken van dorpen
en stedelijke wijken worden nu door de bevolking gekozen, zonder
dat ze tot de CCP moeten behoren(164).
Maar de “ijzeren rijstkom” of de zekerheid van een loon,
medische zorg, huisvesting, onderwijs en andere sociale
voordelen aan zeer voordelige voorwaarden, zijn opgeheven.
Deel IV onderzoekt de internationale weerslag van de
transformatie. De export groeide met 40 % p.j. sinds 1980; 60 %
was te danken aan buitenlandse bedrijven : dus “Made in China”,
maar niet “Made by China”.
De EU staat als investeerder op de 4° plaats, na Hongkong, de
VSA en Japan. Hongkong geniet nog tot 2047 van een speciaal
statuut als kapitalistische regio. Opmerkelijk is dat Taiwan
niet in deze topvier staat. België zit met 500 bedrijven en
bedrijfjes in China; Bekaert is de grootste investeerder met 12
vestigingen , die vnl. staalkoord fabriceren voor autobanden.
Maar China investeert nauwelijks in België : rederij Cosco zit
voor 20 % in de Antwerp Gateway Terminal.
Nederland is veel prominenter aanwezig. Philips is koploper met
32 vestigingen. De export van beide landen naar China bedraagt
slechts 1 % van de totale uitvoer.
De delokalisatie wordt overroepen : West-Europese bedrijven
verkiezen de nieuwe EU-lidstaten, die dichterbij liggen, meer
juridische zekerheid bieden dank zij de EU - wetgeving,
ontsnappen aan douanerechten, grotere culturele en politieke
overeenkomsten vertonen en ook een ruim afzetpotentieel hebben.
Delokalisatie is ook meer gericht op nieuwe markten dan op
kostenbesparing. In dit deel overloopt de auteur ook nog de
buitenlandse politiek, m.n. t.o; de 3° Wereld, Taiwan, VSA,
Japan, Rusland, India en de E.U.
Deel V werpt een blik in de toekomst. De overbrugging van de
welvaartskloof tussen stad en morrend platteland is essentieel.
940 miljoen mensen hebben moeilijk toegang tot lager onderwijs
en medische zorg. 740 miljoen leven op het platteland, 200
miljoen werken als gastarbeider in de steden. Hun leven en dat
van het “grauwe en bitter etende China” is schrijnend
beschreven door Catherine Vuylsteke (3).
De onrendabele staatsbedrijven zijn op 20 jaar gereduceerd tot
35 % ; 65 % maakt lage winst, enkele renderen echt. Het aantal
arbeiders is er gedaald van 92 naar 68 miljoen. De werkloosheid
ligt boven 10 %. De heropbouw van de sociale zekerheid en van de
medische zorg is een werk van lange adem. De sanering van het
bankwezen is aan de gang en wordt bevorderd door de intrede van
Britse en Zwitserse banken in de staatsbanken en door de
spaarijver van de bevolking. De rijkdom aan deviezen is volgens
Plasschaert geen gevolg van het exportsurplus, maar van de
buitenlandse investeringen.
De inventiviteit blijft voorlopig beperkt tot de landbouwsector,
m.n. in de genetisch gemodificeerde rijstsoorten (265). De
bijlagen bestaan uit een chronologie van de dynastieën,
bibliografie en een selectieve index.
Enkele opmerkingen : in de bibliografie mis ik de interessante
werken van Cheng Shan-Whei (China), Julia Lovell ( Chinese
Muur), Jeanne Boden ( Essentie van China), Libbrecht ( De
geelzucht van Europa), Jung Chang ( Mao), Schulte Nordholt ( De
Chinacode ontcijferd ), Ng Sauw Tjhoi ( Made in China), de
“China Toolkit” van Marc Van Gastel e.a. , de Nederlandse
vertaling van Zhisui Li en Chris Patten.
Een woordenlijst zou handig zijn : nu moet de lezer termen zoals
danwei(arbeidsgemeenschap), dazhibaos ( muurkranten ) , hukou (
verblijfsvergunning voor een stad) ijzeren rijstkom, … zelf
onthouden.
Op de algemene kaart ( 26 ) hadden de drie rivieren moeten
staan. Nu moet je die gaan zoeken op p. 53. Op die van de SEZ (
speciale economische zones, 142 ) ontbreken Beijing, Hongkong en
Macao. Bij de onderdrukking van de Tienanmenrevolte geeft
Plasschaert de indruk dat de slachtoffers sneuvelden buiten het
plein; dat komt niet overeen met de versie dat op het plein zelf
de bebloede tegels snel vervangen werden door nieuwe. Mao had
vier vrouwen i.p.v. drie.
Marco Polo was ca. 17 jaar in China ( Libbrecht, p. 16 ) i.p.v.
2 ( 36 ). Het is aannemelijk dat China tot 1800 rijker was dan
een groot deel van de wereld, maar bij de bronnen ( 36 )
hiervoor staan Marco Polo, niet meteen een historicus en Joseph
Needham, die rond 1950 beweerde dat de Muur het enige bouwsel is
dat vanaf Mars te zien is.
Gelukkig geeft Plasschaert zelf toe ( 38 ) dat de Chinese
bouwkunst, beeldhouwkunst en schilderkunst niet de pracht en de
variëteit van stijlen vertoont die de Europese steden zo mooi
maakt. De artistieke creativiteit werd afgeremd door normen van
hogerhand, waardoor de kunstwerken eenvormig zijn. Het
taalgebruik is soms wat ouderwets en afgestemd op universitair
geschoolden. De doelgroep is een breed, maar vooral gevormd
publiek.
Ondanks deze aanmerkingen, is het een schitterend boek. Wie
China beter wil begrijpen, moet dit grondig bestuderen.
Referentie
1. Sylvain Plasschaert, China. Inzicht in zijn doorbraak.
Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 2007. 295 p. ; kaarten,
tabellen, chronologie, literatuur, register. ISBN 978 – 90 –
5826 – 455 – 8; € 18,95.
2.Ulrich Libbrecht, De geelzucht van Europa. China en het
Westen. Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 2004. 112 p. ISBN 90 –
5826 – 267 – 7; € 14,95.
3. Catherine Vuylsteke, Volksrepubliek van verlangen.
Ontmoetingen in het hedendaagse China. Uitgeverij
Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, 2007. 267 p., bibliografie,
kaart. ISBN 978 90 8542 094 1; € 18,95.
Jef Abbeel, april 2007