Frank Dikötter, De tragiek van de bevrijding. De geschiedenis
van de Chinese Revolutie 1945 – 1957. Vertaling van: The
Tragedy of Liberation. Uitgeverij Spectrum, Houten / WPG,
Antwerpen, 2013. 480 p. + 16 pagina’s foto’s; kaart,
chronologie, bibliografie, registers. ISBN 978 90 491 0651 5; €
30.
De tragiek van de bevrijding
Frank Dikötter (°1961) is een Nederlander die doceert aan de
universiteiten van Hong Kong en Londen. Hij woont in Hong Kong.
Dit boek maakt deel uit van een trilogie : eerst verscheen
“Mao’s Great Famine”(2010), waarin Dikötter op grond van
archiefmateriaal de afgrijselijke hongersnood tijdens de Grote
Sprong (1958-1962) beschrijft. Hij spreekt daar over minstens 45
miljoen doden. Het derde deel zal gaan over de Culturele
Revolutie (1966-1976).
Inhoud
- Recensies over China
- Geschiedenis van China 1
- Geschiedenis van China 2
- Geschiedenis van China 3
- Geschiedenis van China 4
- Geschiedenis van China 5
- Geschiedenis van China 6
- Geschiedenis van China 7
- Geschiedenis van China 8
- Geschiedenis van China 9
- Geschiedenis van China 10
- Geschiedenis van China 11
- Geschiedenis van China 12
- Geschiedenis van China 13
- Geschiedenis van China 14
- Geschiedenis van China 15
- Geschiedenis van China 16
- Geschiedenis van China 17
- Geschiedenis van China 18
- Geschiedenis van China 19
- Geschiedenis van China 20
- Geschiedenis van China 21
- Geschiedenis van China 22
- Geschiedenis van China 23
- Geschiedenis van China 24
- Geschiedenis van China 25
- Geschiedenis van China 26
- Geschiedenis van China 27
- Geschiedenis van China 28
- Geschiedenis van China 29
- Geschiedenis van China 30
- Geschiedenis van China 31
- Geschiedenis van China 32
De tragiek van de bevrijding
In de periode 1949-1957 kreeg de communistische maatschappij
zijn specifieke vorm: de landbouw werd gecollectiviseerd en de
staalindustrie werd opgebouwd met de opbrengsten van de
boerderijen.
Het boek begint met de burgeroorlog van 1945-1949, in China de
periode van de bevrijding genoemd, maar door de auteur
omschreven als de verovering door uithongering.
Steden werden omsingeld en bewust afgesloten van de
graanvoorraden van het platteland. Dit leidde bij de inwoners tot het eten van gras, insecten en
boomschors en uitzonderlijk tot kannibalisme. Dikötter geeft
voorbeelden van steden in Mantsjoerije, waar 160.000 mensen
omkwamen van honger(p. 33).
Mao’s Volksbevrijdingsleger, waarin Deng Xiaoping een prominente
rol speelde, kon Beijing(31 januari 1949) en andere steden
innemen zonder één schot te lossen: de inwoners boden geen
verzet uit angst voor een langdurige uithongering. Toch deed Mao
zijn intrede in Beijing pas maanden later, in een gepantserde
Dodge limousine, die in de jaren ’30 gebouwd was voor Tsjang
Kai-sjek(53).
De inname van steden gebeurde telkens met de nodige show en met
het roepen van slogans zoals “Lang leve de Communistische
Partij” en “Lang leve voorzitter Mao” (73). Voor velen leek Mao inderdaad de verlosser van China. Elke
toespraak van hem werd onthaald op een donderend applaus.
Het platteland werd anders, maar niet zachter aangepakt: de
opgejutte boeren kregen aanvankelijk een stuk grond, in ruil
voor het aanklagen en uitmoorden van de vorige landeigenaars.
Ongeveer 2 miljoen landheren werden vermoord , levend begraven
of in stukken gesneden, hoewel ze vaak nauwelijks meer bezit
hadden dan hun arme buren. Hun kinderen ondergingen dezelfde
slachting
(127).
Tsjang vluchtte met 1 ŕ 2 miljoen nationalistische aanhangers
naar Taiwan. Drie decennia of langer hadden zij geen contact
meer met hun familie op het vasteland.
Einde 1949 werd ook Xinjiang veroverd. Dit moslimgebied is
strategisch gelegen en rijk aan grondstoffen.
Op 7 oktober 1950, terwijl de aandacht van de wereld op de
oorlog in Korea gericht was, viel het leger van Mao binnen in
Tibet en veroverde ook dat gebied.
Daarna vond de Grote Terreur plaats tegen alle overblijvende
vijanden van de partij. Mao legde de quota vast: 1 op 1000, maar
op vele plaatsen werden er twee of drie geëxecuteerd of
doodgemarteld. Ook hier waren kinderen bij (138-148).
Einde 1951 waren er twee miljoen mensen uitgemoord. Nog meer
zaten opgesloten of pleegden zelfmoord. Geweld was het wezen van
de revolutie, maar terreur zaaien en intimideren hoorden er
evenzeer bij.
Een ander aspect van de “bevrijding” was het komaf maken met de
vele buitenlanders die in China verbleven. Rond 1920 waren dat
er minstens 350.000, maar zelfs na het teruggeven van de
concessies(1918-1943) was hun aantal gegroeid tot ruim een half
miljoen. Chinese kuststeden waren even kosmopolitisch als
Europese of Amerikaanse. De communisten maakten er korte metten
mee. Hun bedrijven, culturele en liefdadige organisaties werden
in beslag genomen, ze vlogen het land uit, maar moesten alle
persoonlijke bezittingen achterlaten(163). Velen verdwenen
spoorloos. Katholieke geestelijken ondergingen de ergste
vernederingen en folteringen (168-172).
In de plaats van de Europeanen en Amerikanen, kwamen de Sovjets
massaal naar China. In oktober 1950 waren ze met 150.000 (179).
Maar in tegenstelling tot de Westerlingen, hadden zij weinig of
geen contact met de Chinese bevolking. De CCP was vanaf het
begin gefinancierd door de Komintern, hoewel Stalin vaak
(1927,1945,1949) op twee paarden wedde (174-176). Hij vernederde
Mao bij zijn eerste bezoek aan Moskou. Toch kwam het tot een
vriendschapsverdrag en wederzijdse handel en werd het Russisch
de enige vreemde taal op school, net zoals in het Oostblok(181).
De Russisch-Chinese samenwerking leidde ook tot de Korea-oorlog.
De auteur legt gedetailleerd uit hoe Stalin en Kim Il-sung de
oorlog samen voorbereidden. Maar Stalin was zo sluw om zelf geen
troepen te leveren. Daarvoor stuurde hij Kim in april 1950 naar
Mao. Die ging akkoord, want hij had de lucht- en zeemacht van
Stalin nodig om Taiwan te veroveren, wat uiteindelijk niet
gebeurd is.
Stalin leverde wel tanks en vliegtuigen aan Noord-Korea en
Russische generaals planden de aanval op 25 juni 1950. De
troepen van Zuid-Korea werden snel verjaagd. Truman liet
Amerikaanse troepen o.l.v. MacArthur uit Japan overkomen.
Vijftien VN-lidstaten voegden zich bij hen. Zij dreven de
aanvallers weer naar het Noorden, tot ze overrompeld werden door
een paar miljoen Chinezen. Voor de VSA was dit een zware
vernedering, voor Mao een grote eer.
Bij de Chinezen vroren hele eenheden dood, omdat ze niet gekleed
waren voor temperaturen van
-30°, de ijskoude wind en de vallende sneeuw.
In 1951 sloegen de Amerikanen terug, o.l.v. generaal Ridgway.
MacArthur wou nucleaire wapens inzetten, maar werd in april 1951
ontslagen door Truman.
Vanaf 1951 begonnen de onderhandelingen. Mao rekte ze, omdat
21.000 Chinese krijgsgevangenen weigerden terug te keren naar
hun land. De loopgravenoorlog ging nog twee jaar door, met veel
slachtoffers, vooral door gebrek aan voedsel en medicijnen.
Na Stalins dood volgde er een bestand. Van de 3 miljoen Chinese
soldaten waren er 400.000 omgekomen. Toch triomfeerde Mao: hij
had hij had de machtigste natie ter wereld tot een gelijkspel
gedwongen. Maar een groot deel van de Chinese bevolking en van
de wereld had drie jaar in angst geleefd voor een derde
wereldoorlog.
En China had zich blauw betaald aan de Russische
wapenleveranties. De economische kostprijs van de oorlog was
enorm : de militaire uitgaven slokten 55 % op van de totale
begroting(200).
De bevolking werd afgeperst om deze mee te betalen door 1/3° van
hun loon of van hun oogst af te staan, ook als ze straatarm
waren.
De leiding van de afpersing lag o.a. bij Deng, die in het
zuidwesten, de graanschuur van China, zoveel graan liet afpakken
van de boeren, dat ze geen zaaigoed overhielden voor het jaar
daarop. Boeren probeerden een deel van hun graan te verbergen,
maar ze werden zolang afgeranseld en gefolterd tot ze alles
afgaven. Deng werd beloond : hij werd vicepremier en lid van het
Politbureau.
Ondertussen bleef de Chinese desinformatiemachine de bevolking
wijsmaken dat Amerika een hel was voor zijn miljoenen armen en
dat het zich schuldig maakte aan biologische oorlogsvoering
(194-203). Deze campagne leidde ertoe dat de mensen zich massaal
lieten inenten, maskers gingen dragen en aangespoord werden om
de vijf plagen te doden : vliegen, muskieten, vlooien, luizen,
ratten. Zelfs honden werden uitgeroeid in de steden.
Een volgende fase (1952-1956) was de gelijkschakeling en de
omvorming tot “Nieuwe Mens”, het communistische ideaalbeeld.
Iedereen werd herschoold aan de hand van de communistische
catechismus.
Dit deel begint met de zuivering of de grote schoonmaak binnen
de partij. Hoge en lage partijfunctionarissen werden genadeloos
geëxecuteerd wegens corruptie en verduistering van geld.
Ongeveer 4 miljoen ambtenaren werden vervolgd en zwaar
mishandeld, omdat ze zich “hadden laten omkopen door de
bourgeoisie”.
Ook kleine zelfstandigen en bedrijfsleiders werden hard
aangepakt, vernederd, gefolterd en tot bekentenissen gedwongen.
Velen pleegden zelfmoord. Deze strijd tegen de “bourgeoisie
legde de handel en industrie grotendeels plat, zodat de
werkloosheid de hoogte in ging.
De “Gedachtecorrectie” dan. Intellectuelen en hoger opgeleiden
waren voor Mao verdacht en moesten omgevormd worden tot goede
communisten. Wie zich niet meteen bekeerde, werd ontslagen en
vloog naar de gevangenis of naar een heropvoedingskamp. Er kwam
een strenge censuur op kranten, boeken en uitgeverijen.
Theater, opera, film en ballet kregen een nieuwe functie : de
communistische boodschap uitdragen. Films kwamen dikwijls uit de
Sovjet-Unie in plaats van uit Shanghai. Boeddhistische kloosters
werden verwoest of omgebouwd tot kazernes, scholen, fabrieken.
Monniken werden gedood of naar een heropvoedingskamp gestuurd,
geschriften verbrand, gronden onteigend. Niemand mocht nog
intreden in een klooster.
Vóór 1949 telde China 3 miljoen katholieken en protestanten. Ze
werden soms urenlang verhoord, ze moesten hun banden met het
buitenland verbreken en hun geloof in het openbaar verloochenen.
In 1951 werd de katholieke “patriottische kerk” opgericht. Ze
predikte het woord van de staat. De protestanten die zich er
niet bij aansloten, kregen huisarrest of werkkamp. Kerken werden
leeggehaald. En in zulke kerken hingen spandoeken: “Leve Mao”,
“Leve het communisme”.
In 1954 was het aantal katholieken gehalveerd en van de 16.000
kerken bleven er slechts 3252 over.
In 1955 volgde nog eens een arrestatie van 1500 christenen.
Ook moslims werden geslagen en gelyncht. Moskeeën werden
onteigend. In Xinjiang vielen duizenden doden bij opstanden.
Honderdduizenden kolonisten werden er gevestigd . En het ergste
moest nog komen : in 1966 openden de Rode Gardisten de echte
aanval op de islam. Vele aanhangers werden toen uitgeroeid.
Een ander aspect van de revolutie was dat van de gebroken
beloften. Naar het voorbeeld van Lenin, beloofden Mao en de
zijnen aan de mensen wat ze het liefst hoorden : land voor de
boeren, zelfstandigheid voor de minderheden, vrijheid voor de
intellectuelen, eigendomsbescherming voor de zakenlieden en meer
welvaart voor de arbeiders.
Die beloften werden één na één gebroken.
De ambtenaren van Tsjang Kai-sjek , die op het postkantoor,
stadhuis of politiekantoor gebleven waren op vraag van de
communisten, werden afgedankt of gevangen gezet.
In 1952 werden bedrijfsleiders opgepakt en uitgescholden door
opgezweepte arbeiders. Samen met de landheren en de rijke
boeren, hoorden zij tot de “slechte klassen van de bevolking”.
Hele familievermogens verdwenen. 800.000 eigenaars, van kleine
winkeliers tot grote fabrikanten, werden beroofd van al hun
bezittingen.
Alleen al in Shanghai pleegden in twee maanden tijd 600
ondernemers zelfmoord. Op korte tijd veranderde deze bruisende
stad in een zieltogend verval. Duizenden fabriekjes sloten de
deuren. Winkelcentra, ook in andere steden, leken doods en
verlaten. De werkloosheid schoot omhoog. Fuzhou, recht tegenover
Taiwan, spande in 1950 de kroon met 100.000 werklozen op een
half miljoen mensen.
Het Engels, de taal van de “imperialistische uitbuiting”, werd
overal verboden.
Ook de mode veranderde snel, d.w.z. verdween. Juwelen, make-up,
ringen werden verboden.
Al snel zat iedereen in hetzelfde pak en zag er hetzelfde
uit(100-101).
Nooit waren zoveel mensen uiterlijk zo gelijk.
De onafhankelijke rechtbanken werden vervangen door
volkstribunalen van ongeschoolde arbeiders en boeren.
In datzelfde jaar verloren ook de overblijvende zelfstandige
boeren hun grond en hun vee.
Ze werden gedwongen om samen te werken en hun gereedschappen en
werkdieren aan elkaar uit te lenen. In 1955 was 14 % van de
boeren lid van een coöperatie, in 1956 was dat al meer dan 90 %.
Vanaf 1953 zorgde het staatsmonopolie op graan dat een
boerengezin nog maar recht had op 145 kilo i.p.v. 300. Dit
leidde tot hongersnood in vele gebieden.
Miljoenen Chinezen verdwenen in de “laogai”, afkorting van
laodong gaizao of verbetering door arbeid. Behalve arbeid, was
er vooral veel indoctrinatie. Het voorbeeld was de Russische
goelag. Ook de Chinese kampen lagen (en liggen)verspreid over
heel het land. De foltermethodes de vernederingen waren
gruwlelijk.
De propagandamachine werkte goed. China bazuinde zijn successen
uit, met productiecijfers die even indrukwekkend waren als de
Russische. Geselecteerde buitenlanders werden gratis rondgeleid
in modelscholen, modeldorpen, ziekenhuizen, fabrieken,
coöperaties etc. De Derde Wereld keek met respect naar het land
dat er zogezegd in slaagde al zijn inwoners dagelijks eten te
kunnen geven.
De toespraak van Chroesjtsjov (1956) had niet alleen gevolgen in
Polen en Hongarije, maar ook in China. Mao hoorde niet graag dat
Stalin onschuldigen had opgesloten en vermoord en dat hij de
landbouw kapot had gemaakt, want hij had hetzelfde gedaan. En
hij hoorde nog minder graag wat Gomulka in Polen verkondigde,
nl. dat Polen verarmd was door de Russische uitbuiting.
Naar Hongaars voorbeeld, braken ook in China stakingen en
betogingen uit van studenten en arbeiders. Mao beloofde
beterschap, hij verklaarde dat Stalin voor 70 % gelijk had en
voor 30 % ongelijk(365). Die procenten worden door de Chinese
leiders nu ook op Mao gekleefd.
Maar Mao veroordeelde krachtig de Hongaarse opstand. Hij gaf de
mensen de kans om hun mening te uiten op grote vellen papier,
maar de tijd van bloeiende bloemen was snel voorbij. Wie kritiek
uitte of deelgenomen had aan betogingen of aan stakingen, werd
zwaar gestraft.
Dikötter stelt dat tussen 1949 en 1957 minstens 5 miljoen
Chinezen het leven verloren. Dat zijn er 5 miljoen teveel, maar
vergeleken met de 45 miljoen die volgens hem omkwamen tussen
1958 en 1962, is dat niet zo’n indrukwekkend cijfer.
Hoewel de CCP ongenadig hard optrad, bleef het ledenaantal
groeien. Naast opportunisten, waren dat vooral idealisten, die
in Mao bleven geloven, ook als ze zelf naar de laogai werden
verbannen.
De propaganda die Mao de wereld in stuurde, was zo handig
verpakt, dat ook buiten China vele intellectuelen erin
geloofden, decennialang.
En helaas ook auteurs van handboeken geschiedenis in Vlaanderen
en Nederland.
Dikötter haalde zijn cijfers uit archiefmateriaal (385-389) en
uit 20 pagina’s artikels en boeken (389-409). Bij dat regionaal
archiefmateriaal zitten rapporten van de Chinese geheime dienst,
teksten van afgedwongen bekentenissen, klachtenbrieven van
gewone mensen, cijfermateriaal over slachtoffers.
Doordat er nergens één positief woord gezegd wordt, komt het
boek , net zoals The Great Famine, over als één lange klaagzang.
Willekeur en terreur maakten onlosmakelijk deel uit van het
Chinese communisme, ook vóór de fatale Grote Sprong(1958-1962)
en vóór de ontsporingen tijdens de Culturele
revolutie(1966-1976).
En behalve Mao en Deng, waren er nog heel veel andere schuldigen
aan deze wandaden.
Soms spreekt de auteur zichzelf tegen: op p. 8 en 73 zegt hij
dat het leger van Mao Beijing kon innemen zonder één schot te
lossen; op p. 16 staat dat de stad capituleerde na een beleg van
40 dagen.
Het boek is voorzien van een chronologie (15-20), een goede
administratieve landkaart van China anno 1957(22-23), foto’s
(tussen p. 212 en 213), een stevige bibliografie, veel noten en
een register van personen, plaatsnamen en zaken (469-480).
Ondertussen blijft het uitzien naar de opening van de Chinese
archieven en naar een Chinees historicus, die toegang krijgt tot
alle bronnen i.p.v. gedeeltelijke en die de periode van Mao
objectief onderzoekt en beschrijft, het collectief geheugen
wakker schudt en een verleden naar boven haalt waar velen
wellicht liever niet aan herinnerd worden.
Nu krijgen we extrapolaties naar heel China op basis van
beperkte bronnen.
De boeken van Dikötter zijn in het Chinees vertaald, maar zullen
in China nog lang op de lijst van de verboden literatuur blijven
staan.
Jef Abbeel, januari 2014