Recensies van boeken over de geschiedenis van China.
Geschiedenis van China
In de loop der jaren schreef Jef Abbeel een groot aantal recensies van boeken over de geschiedenis van China. Op deze pagina vindt u een overzicht.
Inhoud
- Recensies over China
- Geschiedenis van China 1
- Geschiedenis van China 2
- Geschiedenis van China 3
- Geschiedenis van China 4
- Geschiedenis van China 5
- Geschiedenis van China 6
- Geschiedenis van China 7
- Geschiedenis van China 8
- Geschiedenis van China 9
- Geschiedenis van China 10
- Geschiedenis van China 11
- Geschiedenis van China 12
- Geschiedenis van China 13
- Geschiedenis van China 14
- Geschiedenis van China 15
- Geschiedenis van China 16
- Geschiedenis van China 17
- Geschiedenis van China 18
- Geschiedenis van China 19
- Geschiedenis van China 20
- Geschiedenis van China 21
- Geschiedenis van China 22
- Geschiedenis van China 23
- Geschiedenis van China 24
- Geschiedenis van China 25
- Geschiedenis van China 26
- Geschiedenis van China 27
- Geschiedenis van China 28
- Geschiedenis van China 29
- Geschiedenis van China 30
- Geschiedenis van China 31
- Geschiedenis van China 32
China in woord en beeld
De Chinese economie beroert heel de wereld, de Olympische
Spelen komen er aan, de Chinezen laten ze beginnen op een voor hen magische dag
( 8.8.8), het zijn fenomenen waar de uitgevers op inspelen. Hier volgt een
selectief overzicht van wat ze recentelijk publiceerden. We volgen de
chronologische lijn.
Het Chinese schrift is een paar duizend jaar oud en al die tijd hetzelfde
gebleven. De oudste bekende inscripties staan op de zogenaamde orakelbeenderen :
op botten en op schildpadschilden. Het boek van Peter Hessler (1), Amerikaans
journalist voor The New Yorker en voor National Geographic en docent Engels in
de provincie Sichuan, gaat over vele aspecten van het Chinese verleden en heden.
Een ervan is zijn fascinatie voor het Chinese karakterschrift.
Een citaat om dat te staven: “Het Chinese schrift is een
instrument om ons volk bijeen te houden. Alleen doordat de
Chinese karakters ons bijeen hebben gehouden, zijn we erin
geslaagd één volk te blijven” (492). Ongetwijfeld hebben nog
andere factoren hierin een rol gespeeld.
Hessler dwaalt vlug af van dit onderwerp en verzeilt o.m. bij
een Chinese deskundige in orakelbeenderen, die zelfmoord pleegde
tijdens de Culturele Revolutie. Hij blijft verbijsterd staan
over alles wat voor hem nieuw en anders is, maar hij gaat
daarbij van het ene naar het andere verhaal, zonder samenhang,
zonder rode draad. De anti-Amerikaanse betogingen tegen een bom
op de Chinese ambassade in Belgrado in 1999 krijgen te veel
aandacht. Maar hij slaagt er niet in om dat incident in zijn
historische context te plaatsen.
Zijn boek munt uit door een vlotte schrijfstijl, maar het valt
vooral op door de vele oppervlakkige details en door het
ontbreken van verklaringen voor wat hij ervaart en ziet als
docent en journalist in China.
Gelukkig is er net een briljant boek verschenen over het
Chinese schrift (2). De Zweedse sinologe Cecilia Lindqvist
(°1932 ) schreef het al in 1989, maar het is nu pas vertaald in
het Nederlands. Het is een pareltje, zowel vormelijk als
inhoudelijk.
De schrijfster ontleedt eerst het schrift van de bijna
prehistorische orakelbeenderen van ca. 110 v.C. en van de oude
bronzen voorwerpen.
Dan gaat ze thematisch te werk: ze verklaart de oorsprong van de
karakters vanuit de Chinese leefwereld en vanuit de verhalen
eromheen. Waarom zien de Chinese karakters er zo uit ?
Ze toont primitieve beelden van mensen, rivieren en bergen en
zet daar het letterteken naast. Idem voor vissen, vogels,
schildpadden, wilde dieren, instrumenten voor de jacht, draken,
huisdieren, boerderijdieren.
Dan volgen agrarische en militaire vervoersmiddelen, simpele
kruiwagens, chiquere riksja’s, boten, akkerbouw, graangewassen,
rijst, wijn, kruiken, hennep, papier ( uit hennep) , zijde,
spin- en weefgetouwen, bamboe ( eetstokjes, draagstokken,
manden, gebouwen, scheuten om te eten), bomen en hun vruchten,
pijl en boog, gereedschappen en wapens, daken en huizen,
grotwoningen, boeken en muziekinstrumenten, cijfers en andere
tekens. Ze eindigt met schrijfoefeningen en voorbeelden. Via het
schrift krijgt de lezer ook inzicht in de Chinese cultuur,
natuur en de dagelijkse leefwereld van zovele eeuwen. Hij leert
ook dat de tekens 3.000 à 4.000 jaar lang van generatie op
generatie overgedragen zijn en dat ze dus al bijna 4.000 jaar
dezelfde zijn gebleven. Lindqvist pleit ook voor het behoud van
deze tekens, om de oude beschaving en de eigenheid te bewaren.
Ze wil dus niet dat ze vervangen worden door letters die beter
passen bij de internationalisering van de cultuur en van de
berichtgeving.
Lindqvist vertelt ook dat de Chinezen al in de 2° e. v.C. papier
konden maken uit hennep. Hanzhong, de stad die pretendeert dat
het papier daar uitgevonden werd, staat er niet bij vermeld.
In 751 n.C. versloegen de Arabieren het Chinese leger bij de
Talas ( riviertje in het zuiden van het huidige Kazachstan).
Lindqvist noemt dit één van de belangrijkste veldslagen uit de
wereldgeschiedenis : hier begon de neergang van de Tangdynastie
( 618 – 906 ), de eeuwenoude contacten met het Westen werden
verbroken en China raakte geïsoleerd achter zijn natuurlijke
barrières van woestijnen en bergen (215).
Chinese krijgsgevangenen leerden de Arabieren hoe ze papier
moesten bereiden en Samarkand ( nu Oezbekistan) werd het grote
centrum ervan. In 1150 bereikte de techniek Spanje, later de
rest van Europa.
Bij alle thema’s staan mooie afbeeldingen, die met zorg gekozen
zijn en van trefzekere commentaren voorzien zijn.
De schrijfster combineert diepgaand onderzoek en grondige
kennis van de Chinese archeologie, kunst, geschiedenis,
kalligrafie en leefwereld met een meeslepende en krachtige
vertelkunst, didactisch talent en scherp observatievermogen.
Via het schrift leert ze China, het rijk van de tekens, kennen
en haalt ze ook persoonlijke herinneringen op aan haar vele
verblijven in China. Ze werkte vijftien jaar aan boek.
Vele prachtige gebouwen, zoals de Hal de Harmonie in de Verboden
Stad en de pagode van Yingxian ( 279 ), zijn in een mat
zwart-wit afgebeeld :dat is een gemiste kans. Zo komen ze niet
tot hun recht. Dat geldt ook voor een aantal prenten uit de
natuur en voor vele archeologische vondsten.
Een ander nadeel is dat bij de uitspraak ontbreekt bij de
tekens. Voor de lezer is het onmogelijk om die zelf op te
zoeken. De schrijfster wil het Chinese alfabet aanleren, niet
door het eindeloze herhalen zoals dat in China de gewoonte is,
maar door elk teken te voorzien van zijn historische en
archeologische samenhang. Zo krijg je inzicht in de tekening.
Haar methode is zo goed dat ze in een aantal Chinese en
Taiwanese scholen gebruikt wordt, maar dan is er een leraar bij
die de uitspraak kent. In andere Chinese handboeken worden
ongegeneerd passages uit haar boek gekopieerd, zonder
bronvermelding. Maar ze is al blij dat de Chinezen accepteren
dat een vreemdeling hun taal goed uitlegt. Het siert de auteur.
Die uitspraakles krijgen we wel van Jan Van Meenen ( 3 ). De
vreemde titel “China voor Vlamingen” verwijst naar de eeuwenoude
Vlaams-Chinese vriendschapsbanden. Die droegen van de 13° eeuw
tot ca. 1950 een sterk christelijke stempel.
Willem van Rubroeck bezocht al in 1253, net vóór Marco Polo,
Mongolië, toen heerser over China. Ferdinand Verbiest was rond
1670 astronoom en veelzijdig adviseur van de keizer. In 1862
werd de missieorde van Scheut ( Anderlecht ) gesticht. 679
Vlaamse, Nederlandse en ook enkele Waalse Scheutisten trokken
tussen 1865 en 1949 naar onherbergzame streken in China en
Mongolië. China telde toen al ca. 500 miljoen inwoners ( p.
22).
De Scheutisten leerden meteen de taal, ze woonden onder het
gewone volk, daarom voelden ze ook zo goed aan wat er bij het
volk leefde. Hun brieven naar het thuisfront toonden hun grote
sociale bekommernis, niet enkel verbaal, maar ook metterdaad :
ze legden irrigatiekanalen aan voor de boeren, bouwden medische
centra en scholen. Hun parochies waren zo groot als Frankrijk.
De meesten stierven al na enkele jaren.
Van Meenen mocht de privé-correspondentie van twee Nederlandse
Scheutisten inkijken en ook de interviews die in de jaren ’80
afgenomen werden van de laatste nog levende missionarissen. In
1955 waren ze door Mao uit het land gezet. De auteur legde zelf
30.000 km af in China en had persoonlijke contacten met 386
Chinezen.
Thema’s die opvallen zijn: het gering aantal bekeringen, het
vroege overlijden van de missionarissen ( soms al na 3 jaar,
door tyfus, cholera, dysenterie of pokken, p. 62), hun
geldgebrek, de Chinese nieuwjaarswens “Vergaar rijkdom”, een
kleine eeuw vóór Deng Xiao Ping dus.
Verder de grote aandacht voor de fysieke kenmerken van de
Chinese mannen en vrouwen, de vrouwenvoetjes van slechts 10 cm
lang en de martelmethodes die men daarvoor hanteerde tot
theoretisch 1949, de facto tot 1998 ( 49-50). Gevolg: vele
vrouwen konden niet fatsoenlijk gaan en moesten op de knieën
kruipen om hun werk te doen.
Het statuut van de vrouw: vreemdeling en bijna slavin in de
familie van haar man. De lengte van de Chinezen nu : 1 m 66 – 1
m 69, met uitzonderingen tot 2 m 36; minimum 1 m 70 voor
internationale functies (p. 57). Afgrijselijke medicijnen, met
urine en insecten.
De opiumverslaving bij 100 miljoen Chinezen ( dus bij 1 op 5!).
De vernederende verdragen van Nanjing ( 1842), Tianjin ( 1858 ),
Peking ( 1860).
Terloops vernemen we dat Lord Elgin, zoon van de “verzamelaar”
of “redder” van de Londense sculpturen van het Parthenon en van
de Kariatide van het Erechteion, in 1860 Peking innam, het
keizerlijk Zomerpaleis voor 90 % leeg plunderde en dan plat
brandde. Zijn rooftocht introduceerde de Chinese kunst in het
Westen : Chinese vazen werden populair.
Het opiumverhaal doet Van Meenen uitvoerig uitweiden over de
hedendaagse Chinese geneeskunde en lichaamskenmerken ( 68 –
100). Hier staan gewaagde uitspraken bij, die hij beter aan de
medische wereld zou overlaten. De Aziatische bijziendheid
verklaart hij vanuit hun voeding (85). Op de lagere scholen doet
men trouwens oefeningen om deze kwaal te voorkomen. Maar
Koreanen zijn niet bijziend dank zij hun taal en alfabet (87).
In het volgende hoofdstuk gaat het over de wrede Boksersopstand
en de harde onderdrukking ervan. Tegelijk gaat het over respect
en relaties. Het verband is niet altijd duidelijk.
Dan maakt hij een sprong terug naar keizer Qin (221 – 206). Die
liet 460 intellectuelen doden en de meeste boeken verbranden,
omdat de intellectuelen te veel het verleden bestudeerden om er
zijn autoritair regime mee te kritiseren. Hij werd de favoriete
keizer van Mao. Deze bestempelde intellectuelen als stinkende
profiteurs, net zoals rijke boeren.
Het staatsexamen ( keju ) bestond al ten tijde van Confucius (
5° eeuw v.C.). Het stond open voor mannen uit heel China en
bevorderde zo de eenheid. De nadruk lag op veel Chinese
literatuur van buiten leren. Creativiteit of logisch redeneren
telden niet mee. In 1905 werd het officieel afgeschaft, maar de
meeste ministers hebben wel een universitair diploma. Dat brengt
de auteur tot de hoge intelligentie van de Aziaten. Hij reikt
ook verklaringen aan (120 – 124). Een ervan is hun werklust. En
het oefenen met cijfers. Die zijn prominent aanwezig in de
naamgeving : maandag heet dag nummer één, januari maand nummer
één en de kinderen “2° zoon” of “68”, de leeftijd van de
grootvader (125).
Hoofdstuk IV is voorzien van foto’s, die gelukkig allemaal
voorzien zijn van degelijke commentaar. Verwijzingen naar de
tekst ontbreken. Andere items : de ongenadige vervolging van
missionarissen door Mao; de geboortebeperking. Deze bestaat al
2000 jaar en viel altijd uit in het nadeel van de meisjes. Een
Scheutist getuigt (199 – 200 ) : 61 meisjes tegen 138 jongens,
al in 1913, dus 66 jaar vóór de door Deng gelanceerde
één-kind-politiek. Toen was het dus nog erger, want nu is de
verhouding ca. 100 – 120 (204) en 100 – 135 in armere
provincies.
De Chinese vrouw speelt nog altijd een ondergeschikte rol, maar
dat neemt af in de steden. Het gearrangeerde huwelijk, dat
destijds ontstond na onderhandelingen tussen families met
dezelfde welvaart, is ook sterk afgenomen. Spreken over seks en
homoseksualiteit mag dan taboe zijn, de auteur vertelt er genoeg
over. Het aantal scheidingen ligt laag. Naamgeving en onderwijs
komen hier opnieuw ter sprake.
In het onderwijs komt enige beweging : scholen kregen
recentelijk de plicht om ook Westers gedrag aan te leren :
assertiviteit en uitkomen voor eigen mening. Het lager onderwijs
blijft gratis, het middelbaar en zeker het universitair
onderricht zijn duur. Leraren worden schromelijk onderbetaald.
Er is dan ook een tekort van één miljoen (270).De druk van de
moeder op de leerling is zeer groot. Er zijn speciale scholen
voor getalenteerden in wiskunde, muziek etc. Wie veel geld
heeft, kan helaas een diploma kopen.
Het laatste hoofdstuk gaat over de katholieken in China, over
eten en drinken, mode en verhuizen: weer vier zeer uiteenlopende
thema’s die met elkaar niets te maken hebben. De relaties tussen
Peking en het Vaticaan zijn aan de beterhand, zoals ook uit
krantenberichten blijkt.
Bij het onderwerp drinken staat weer een wonderlijke uitspraak :
Chinezen en Aziaten raken sneller dronken, omdat de lever bij de
helft van hen niet beschikt over het enzym aldehyde
dehydrogenase. Jet is me niet duidelijk waarom ze de Westerse
onderhandelaars dan met heel sterke drank proberen klein te
krijgen.
Roken is enorm populair, zeker bij de communistische top. Mao,
Deng en anderen waren / zijn kettingrokers. Het grootste
tabaksmuseum ter wereld ligt in Shanghai. 300 miljoen mannen en
20 miljoen vrouwen roken 1/3° van de sigaretten van de wereld en
besteden er ¼° van hun budget aan. Een pakje Marlboro kost een
gemiddeld dagloon. Op tv en in films wordt roken ongeremd
verheerlijkt. Er is nog lang geen sprake van een
antirookcampagne.
De auteur heeft weer een medische verklaring waarom Chinezen
toch minder longkanker krijgen dan Westerlingen ( 298) :
Chinezen breken nicotine trager af in hun lichaam. De effecten
blijven dus langer aanwezig. Daardoor hebben ze minder snel
behoefte aan een nieuwe sigaret en roken ze een kleiner aantal.
De eetcultuur dan. Die is zo belangrijk dat men vaak een gesprek
begint met de vraag : heb je al gegeten? Plastische chirurgie is
in de mode en dient om er mooier ( Westerser ) uit te zien en zo
meer succes te hebben op het werk. De auteur spreekt over
duizend plastische chirurgen (309). Elders heb ik al veel hogere
cijfers gelezen ( 8.000 en meer).
Verhuizen is in China geen recht. Men moet er een aanvraag voor
indienen. Er is een geregistreerd verblijfssysteem ( hukoe, p.
313) en op basis daarvan geniet men van gezondheidszorg en
toelating tot degelijk onderwijs. De 100 à 200 miljoen interne
migranten vallen uit de boot.
Van Meenen eindigt met een genuanceerd , overwegend positief
oordeel over het werk van de missionarissen, een handig
overzicht van de keizersdynastieën, alweer met de uitspraak
erbij, dan nog eens 12 pagina’s zeer nuttige uitspraaktabellen,
alfabetisch geordend en een literatuurlijst met veel originele
documenten uit archieven van Scheut en van KADOC in Leuven.
Eén detail bij deze lijst: voor de sport verwijst hij naar één
artikel (p. 354 ), terwijl er een heel boek over bestaat: James
Riordan, Sport and physical education in China. Routledge,
Londen, 1999.
Enkele opmerkingen: op p. 49 zegt hij dat men de voetjes al
inbond zodra het meisje enkele maanden oud was, op p. 55 wanneer
ze 3 à 5 jaar was. Bij sommige medische uitspraken frons je even
de wenkbrauwen : onze neuzen zouden groter zijn, omdat we meer
koude lucht moeten opwarmen ( 53 ). Dan zou men in veel koudere
gebieden nog veel grotere neuzen moeten hebben. Rijst bevat niet
enorm veel calcium ( 77) : het levert slechts 20 mg per 100
gram. Chinezen verteren geen melk (77 – 78 ,162), maar onze
melkplas is opgedroogd door de grotere vraag uit China. De
Chinese overheid promoot rek- en strekoefeningen voor ouderen,
“omdat deze oefeningen het evenwichtsgevoel verbeteren, waardoor
ze minder vaak vallen” ( 163). Die oefeningen zijn zeker gezond,
maar ik betwijfel of ze specifieke invloed hebben op het
evenwicht.
In al de vijf hoofdstukken staan wel vijf à tien zeer
uiteenlopende onderwerpen, waarvan slechts enkele verband houden
met de titel.
Het boek mist structuur, maar doordat alle verhaaltjes,
anekdotes en details zo interessant zijn, kun je het niet
diagonaal doorlezen en neem je het door van a tot z. Een
register ontbreekt helaas.
Bij elk Chinees woord zet hij consequent de uitspraak. Dat is
lovenswaardig, de tabel achteraan (334 – 345 ) met de Chinese
karakters, vertaling en verklaring nog meer. Als
introductiecursus is het dus een goede aanvulling bij het boek
van Lindqvist (2).
Van Meenen vergelijkt telkens getuigenissen over de Chinese
maatschappij, mentaliteit en gewoontes van ca. 1900 met de
huidige. Dat levert een origineel en boeiend spectrum op en
wijst er dikwijls op dat sommige veranderingen niet zo
fundamenteel zijn.
De literatuurlijst is vooral indrukwekkend, omdat er veel boeken
in staan die quasi uniek zijn en die enkel te vinden zijn in
gespecialiseerde bibliotheken of archieven zoals die van KADOC
en Scheut.
De schaduwzijden van het Chinese mirakel treffen we vooral aan
bij Catherine Vuylsteke (4), China-specialist van De Morgen. Zij
is zeker niet onder de indruk van het “boomende” China. Ze ziet
de kloof tussen arm en rijk, binnenland en kust, interne migrant
en lokale arbeider groeien in het nadeel van de zwakste.
De titel slaat op het allesoverheersende verlangen naar meer
welvaart, een fenomeen dat rond 1900 ook al bestond, maar dan in
mindere mate. Verlangen is synoniem voor alles wat materieel is
: vroeger een fiets, nu een auto, huis met centrale verwarming
en badkamer, schoonheidsartikelen, zaken die ons ook niet vreemd
zijn en die je op veel plaatsen in de wereld aantreft. Ze
vergeet dit fenomeen in een ruimer perspectief te plaatsen.
Maar in China, “het rijk der hebzucht” (p. 191), kunnen velen
blijkbaar geen maat meer houden. We citeren een tiener : “Ik
probeer veel geld te verdienen. Geld is bijna alles. Als je er
geen hebt, dan heb je niets”(24). Zulke bekentenissen zou ik ook
de mond van sommige van mijn leerlingen kunnen horen.
In China lijkt het een reactie op 30 jaar maoïstische waanzin
(13), waarin luxe en comfort verwerpelijke zwakheden waren en
waarin China een gigantische achterstand opliep vergeleken met
de westerse wereld en nog meer met zijn directe concurrenten :
Japan, Taiwan, Zuid-Korea. Er was wel een sobere “ijzeren
rijstkom”, maar tegelijk stagnatie en alle initiatief werd
gefnuikt.
Nu daarentegen zijn de elementaire zekerheden verdwenen,
iedereen moet voor zichzelf zorgen, nu regeert de haast om die
achterstand heel snel in te halen, het verlangen om weer een
machtig wereldrijk te worden en zelf rijkdom te vergaren.
De schrijfster somt groepen op die in haar ogen het slachtoffer
zijn van de nieuwe constellatie. Op de eerste plaats de 150
miljoen rurale migranten, de dagongzai.
Ze hebben hun dorp verlaten, ze slopen, bouwen, torsen, koken,
serveren, hoereren.
Ze worden verkracht en verhandeld. Ze produceren alles wat wij
dragen : kleren, schoenen, speelgoed. Hun overkomt 90 % van de
beroepsziekten en arbeidsongevallen. Rond de tijd van het
Chinese Nieuwjaar keren ze even terug naar hun dorp en hun
familie. Zo zorgen ze jaarlijks voor de grootste volksverhuizing
ter wereld.
Een tweede groep zijn de boeren. Zij krijgen slechts één
parlementslid per miljoen inwoners, terwijl de stedelingen er
één hebben per 250.000; hun kinderen hebben veel minder
onderwijskansen, ze wonen eindeloos ver van alle voorzieningen
(38). 54.000 dorpen zijn quasi onbereikbaar, omdat er geen wegen
naartoe leiden(93).
Een derde en groeiende groep is het vrouwelijke huispersoneel.
Ze komen van het platteland, ze passen op kinderen en oudjes van
de groeiende groep tweeverdieners, maar ze vinden moeilijk een
man en evenmin een verblijfsvergunning in de stad. Dit klinkt me
een beetje vreemd, in een maatschappij waar een mannenoverschot
is.
Ook te beklagen zijn de islamitische, Turkssprekende Oeigoeren
in Xinjiang : ze zijn met 8,5 miljoen, maar Mao heeft er tussen
1950 en 1976 drie miljoen Han-Chinezen gevestigd. Die zijn nu
met 7 miljoen, ze hebben blijkbaar geen last van het
één-kind-beleid, ze hebben de politieke en economische macht, ze
beschikken over eigen boerderijen,fabrieken, scholen,
universiteiten, rechtbanken, zelfs gevangenissen. In Xinjiang
werden tussen 1964 en 1996 44 kernproeven uitgevoerd. Het is me
niet duidelijk hoe enkel de Oeigoeren en niet de Han-Chinezen
daar nadelen van ondervinden.
De auteur maakt zich ook zorgen over de homo’s en lesbiennes,
die nauwelijks getolereerd worden. Maar er is vooruitgang :
tijdens de Culturele Revolutie werden ze naar werkkampen
verbannen.
Terug naar het platteland. Ondanks de uitbreiding van het
wegennet van 147 km snelweg in 1988 naar 25.130 km in 2002,
blijven dus 54.000 dorpen onbereikbaar. Het inkomen bedraagt er
1/5° tot 1/25° van de stad en voor onderwijs en gezondheidszorg
moet betaald worden. De kloof is groter dan in India of in de
VSA (95). Het is dan ook nier verwonderlijk dat de jeugd er
massaal wegtrekt. De situatie is schrijnend in de ziekenhuizen :
dagelijks moet de rekening vereffend worden. Als de centen op
zijn, moet de patiënt naar huis ( 166). Vuylsteke beweert dat
een dag 333 € kan kosten, meer dan een jaarinkomen(107). En ze
citeert een extreem geval van 500.000 € voor 56 dagen hospitaal
(109). Vele boeren zijn nog altijd overgeleverd aan de “blote
voetendokters”, minimaal opgeleiden die grof geld durven vragen
en nepmedicijnen afleveren ( 107). In de jaren ’60 – ’70 werden
ze door westerse intellectuelen als voorbeeld gesteld. Slechts
één plattelandsarts op vijf heeft een universitair diploma. De
overheid belooft beterschap.
De geboortebeperking mag op het platteland dan al wat soepeler
zijn; 100 € boete voor een 2° of 3° kind is een pak geld, zeker
in Tibet (116). En wie in Tibet kritiek durft te uiten op een
halve eeuw Chinese bezetting, verdwijnt in een werkkamp(118).
Een vrolijker hoofdstuk is dat over de Chinese moderne kunst.
Die heeft zich losgemaakt uit het keurslijf van het
socialistisch realisme, ze krijgt steeds meer ademruimte, omdat
ze een winstgevend exportproduct is geworden, dat status
verleent aan China. Centra zijn o.a. Shanghai en Beijing. In
deze laatste stad ( en in Gent, MCAF) ) heeft Frank Uytterhaegen
één van de belangrijkste verzamelingen van moderne Chinese kunst
ter wereld.
Na het verschijnen van dit boek heeft Guy Ullens de Schooten (
van de Tiense suiker ) op 2 november 2007 in dezelfde kunstbuurt
rond Fabriek 798 een nog groter UCCA geopend : Ullens Center for
Contemporary Arts, met momenteel 1500 werken. De gemiddeld prijs
steeg op korte tijd van ca. 3.000 $ naar 1 miljoen $ per stuk (
DS en DM, 02.11.07).
Mogen nog niet afgebeeld worden : het Tiananmen-bloedbad ,
kritiek op Mao en op de partij.
De urbanisatie. Het lijkt wel een manie. Dure westerse
architecten werden erbij gehaald om het prestige te verhogen. 40
miljoen mensen moesten al verhuizen om grootschalige projecten
zoals de Olympische Spelen, de tv-toren, etc. mogelijk te
maken(135-138). Na een schriftelijk bevel, kregen ze knokploegen
en bouwvakkers over de vloer om hen te verdrijven. Beijing kreeg
zes ringwegen, maar ze kunnen de files niet meer aan. Chongqing
werd omgedoopt tot het ontwakende Hongkong aan de Yangtze. De
beelden staan in de boeken die we straks bespreken.
De verslaafden staan daar niet in. Ze zijn met 1 à 5 miljoen,
naargelang de bron. Tolerantie tegenover drugs is onbestaande.
En daar is een historische reden voor : ze herinneren China aan
de pijnlijkste en meest vernederende periode in zijn
geschiedenis, nl. de opiumoorlogen van 1832-1842 en 1856 – 1860
en de ongelijke verdragen van 1842, 1858 en 1860 die eruit
voort vloeiden.
Wie een drugsgebruiker verklikt, krijgt 8 à 30 €, voor een
dealer is dat 3.000 € ; de schuldige krijgt een nekschot (149).
Verslaafden worden verplicht te ontwennen in een
afkickgevangenis of werkkamp.
Een andere groep die steeds talrijker wordt, zijn de hoeren.
Hoewel prostitutie illegaal is, zijn ze met miljoenen. De boetes
voor wie betrapt wordt, bedragen 200 tot 500 €, wat overeenkomt
met 5 tot 8 maandlonen of soms 3 maanden cel. Sommige meisjes
worden rijk met dat beroep, anderen sturen geld naar hun familie
in de dorpen. Als lezer heb je er weinig aan te vernemen dat de
schrijfster in 1986 als student in Shanghai nog een centje
bijverdiende als hoer in een film.
Het lijdensverhaal van een Tibetaanse non is zeer treurig en
aangrijpend. De meeste Chinezen hebben op school nooit geleerd
hoeveel onrecht de Tibetanen is aangedaan en hoeveel de
bezettende overheid hen nog aandoet met haar repressie en
folteringen.
Over naar het rijk van de consumptie. China zal in 2010 7 van de
10 grootste winkelcentra op aarde tellen. Dongguan is zo’n
voorbeeld : 120 voetbalvelden groot, 20.000 werknemers rekenen
er dagelijks af met een half miljoen klanten. Het motto is : ik
geef uit, dus ik ben. De schrijfster ergert zich mateloos aan
het arrogante gedrag van de 250.000 Chinese miljonairs en de
tien of meer miljardairs. De 100 rijksten verdienen 30.000 keer
het gemiddelde loon.
Het één kindbeleid blijkt ook zijn nadelen te hebben. Het aantal
actieven zal in 2040 nog maar de helft zijn van het aantal
ouderen, van wie 2/3 geen pensioen heeft. De “controle van de
baarmoeders” kost veel geld : 300.000 ambtenaren en 92 miljoen
leden van de Familieplanningsvereniging houden er zich mee
bezig. Sommige ambtenaren zijn overijverig en ongenadig in het
halen van het quotum. De centrale overheid verliest soms de
controle : de bergen zijn hoog en de keizer is ver. Hij hoort
het weeklagen van de vrouwen niet. Miljoenen geboortes worden
niet geregistreerd. En op de enige kinderen of “kleine keizers”
rust een enorme prestatiedruk, vooral van de moeder. Maar eens
ze groter zijn, gedragen ze zich wel zoals de anderen.
Seropositieven en aidspatiënten worden door de overheid en de
werkgevers gestigmatiseerd. Dat geldt ook voor de Oeigoeren, 8
miljoen moslims die een nepautonomie hebben. Onderwijs in het
Oeigoers is verboden. Chinese kernproeven veroorzaken misvormde
baby’s. Oeigoerse intellectuelen riskeren voor het minst
gearresteerd te worden.
Een ander pijnlijk punt is de toenemende corruptie in vele
sectoren : bouw, landonteigening, staatsbedrijven, ambtenarij.
Vuylsteke eindigt als volgt: succesvol is het China van de
superlatieven: hoogst, meest, best, duurst. Maar daarmee vul je
geen spirituele leemt op, die aangericht is door Mao’s
totalitair regime, dat het triumviraat van confucianisme,
taoïsme en boeddhisme heeft gesloopt. Falun Gong ging op zoek
naar zingeving, maar de overheid pakt hen zo streng aan, dat de
volgelingen meer in het buitenland leven dan in China. Het
christendom is niet verboden, men spreekt van 50 miljoen
protestanten en 60 tot 100 miljoen christenen in het totaal,
maar ze zijn onderworpen aan strenge beperkingen : ze mogen geen
leden aannemen onder 18 jaar en niet openlijk evangeliseren. Een
echt samenvattend besluit ontbreekt.
Enkele opmerkingen: de auteur schrijft met veel overtuiging en
met een hart voor de vele Chinezen die ze ontmoet heeft. Soms is
ze zo ongenadig kritisch, dat ik me afvraag of ze een visum zal
blijven krijgen. Bij enkele onderdelen heb ik het gevoel dat ze
onbewust het standpunt vertolkt van de welgestelde en
vrijgevochten westerse intellectueel, die niet begrijpt dat de
Chinezen ook massaal verlangen naar welvaart en een
comfortabeler bestaan. Ze lijkt te vergeten dat in de 19° eeuw
meer dan 100.00 Vlamingen ook als rurale migranten naar de
Waalse mijnen en staalindustrie trokken, om daar in abominabele
omstandigheden iets meer te verdienen dan op het verpauperde
platteland. Het boek “Made in China” ( 5 ) laat ook Chinese
gesprekspartners uit bijna alle bevolkingsgroepen aan het woord
en enkele westerlingen die al lang daar zitten. Die zijn trots
op de vooruitgang en op het feit dat China in korte tijd ca. 250
miljoen mensen uit de armoede heeft gehaald. Zij zien de
toekomst wel hoopvol tegemoet.
De kaart achteraan is goed bedoeld, maar niet duidelijk en mist
de grote rivieren, waarlangs de Chinese beschaving ontstond en
de grote steden liggen. Een register van personen en zaken
ontbreekt. Het is ook jammer dat er geen alfabetisch lijstje
opgesteld is met de vele Chinese woorden ( bingtuans,
dagongzai, hukou, … ) , hun betekenis en uitspraak. Je vindt de
vertaling één keer in de tekst en dan moet je ze maar onthouden
tot het einde.
Van de eindeloos vele foto’s die tijdens haar reizen in 2005 en
2006 werden gemaakt, staat er geen enkele in het boek. Daarvoor
moesten we naar een aparte tentoonstelling in het Chinees
paviljoen in Brussel.
Die lacune wordt ruimschoots gecompenseerd door de volgende
boeken.
Jonathan Fenby (6) is historicus en sinoloog. Samen met 31
anderen, o.a. Mathieu Torck van de Universiteit Gent en Frances
Wood van de British Library, stelde hij een album samen rond 70
thema’s, verdeeld over 7 grotere gehelen: natuurwonderen ,
mensen, steden , monumenten, kunst , uitvindingen, groter China.
Elk van de 70 hoofdstukken wordt ingeleid door een mooi en
toepasselijk citaat uit het verre verleden. Voor de landbouw
dateert de vers over ploegscharen en granen uit de 10° tot 7°
eeuw v.C. ( p. 89).
Bij natuur krijgen we beelden en uitleg over de Yangtze of Lange
rivier, de Gele rivier, de woestijnen, zijderoutes, dieren en
planten; Bij mensen krijgen we een introductie in het
Confucianisme, het keizerlijk examen, de Chinese filosofische
richtingen, godsdiensten of levensbeschouwingen, gevechtskunst.
De minderheden vormen wel heel kleine groepen vergeleken met de
Han-Chinezen : 6 miljoen Mongolen, 11 miljoen Mantsjoes, 5,5
miljoen Tibetanen, 8,5 miljoen Oeigoeren ( hier “Uyguren”), 10
miljoen Hui. Ze worden hier in hun mooiste folkloristische
kledij gepresenteerd, maar Fenby zegt er wel bij dat ze allemaal
tweederangsburgers zijn (83).
Het hoofdstuk over de landbouw legt uit hoe belangrijk deze
activiteit was en nog is voor de Chinezen. Er zijn al sporen van
nomadische landbouw rond 7.500 v.C. en op permanente velden
vanaf de 7° eeuw. Landbouw speelde een grote rol in de
bevolkingsgroei. Sinds 1978 is de bijdrage van deze sector aan
het BNP wel gedaald van 28 % naar 12 %, maar voor het blijft een
onmisbare schakel in de economie : “zonder landbouw is er geen
stabiliteit, zonder graan komt er chaos” (92). De Chinese keuken
haalt een veelheid aan gerechten en dranken uit de land- en
tuinbouw, mede dank zij de verschillende klimaatzones.
Bij de steden geniet Beijing veruit de meeste aandacht : vijf
hoofdstukken (22-26). Frances Wood beschrijft en toont de
geschiedenis, de Verboden Stad, het Zomerpaleis, de Hemeltempel
( de keizer was de Tianzi, de zoon van de Hemel). Westerse
vernieuwingen zoals telefoon, badkuip en fiets deden hun intrede
tijdens de laatste keizer Puyi (1909 – 1911), die sterk
beïnvloed werd door zijn Schotse leraar Reginald Johnston.
Het hedendaags Beijing ondergaat een genadeloze
gedaanteverandering met het oog op de Olympische Spelen en door
de onstuitbare economische groei. Deze modernisering gaat ten
koste van de lokale bevolking in de traditionele hutongsteegjes.
Het album toont pronkstukken van dure westerse architecten : de
futuristische tv-toren, het grandioze opera- en theatercomplex,
het watersportcentrum in de vorm van een kubus.
Van Shanghai, Hangzhou, Suzhou, Xi’an, Nanjing en Shenyang
krijgen we ook de recente geschiedenis (19° - 20° eeuw) en
foto’s met historische attracties en de meest imposante
hedendaagse monumenten. Voor Xi’an (“Westelijke vred”) gaat de
geschiedenis terug tot de tijd dat het de hoofdstad was : 11°
eeuw v.C. tot 10° eeuw n.C. , met de Qin, Han en Tang
dynastieën.
Na deze grote steden volgen de bekendste nationale en religieuze
monumenten en gebouwen. Hierbij horen de wereldberoemde
terracotta’s, waarvan men er nog vele hoopt bij te vinden; de
Grote Muur, de Ming-tombes, grote Boeddha, heet Geelkapklooster
van Labrang, het Potalapaleis en andere Tibetaanse gebouwen,
voor zover ze de rampzalige Culturele Revolutie overleefd
hebben, de Drieklovendam en andere moderne bouwwerken.
Het hoofdstuk kunst toont een grote verscheidenheid aan
traditionele en hedendaagse prestaties: mooie voorwerpen in
brons en jade, kalligrafie, literatuur, muziek, opera,
schilderkunst, porselein, lakwerk, zijdewerk, meubilair, tuinen.
Geregeld tonen de auteurs de wisselwerking tussen de Europese en
de Chinese kunst.
De uitvindingen en successen vonden vooral plaats in het
verleden : thee ( 1.000 v.C. en eeuwenlang het voornaamste
exportproduct ), kruiwagen en telraam (1° eeuw v.C.), papier (
105 n.C., volgens andere bronnen 2° eeuw v.C. of 8° eeuw n.C.) ,
astrologie en astronomie, eetstokje, vishengel, paraplu (4° e.
n.C.), geneesmethodes, boekdrukkunst ( 863 n.C.), lucifers,
speelkaarten, buskruit ( 907 à 919 n.C.), krijgskunst, bruggen.
Dit laatste is samen met het elementaire decimaal stelsel (
1450 ) de minst bekende Chinese vernieuwing.
Andere vondsten speelden een grote rol in de Europese
ontdekkingen : het kompas en de navigatiemethodes. Bij de
expedities van Zheng He spreekt Mathieu Torck over Oost-Afrika
als eindpunt en gelukkig niet over heel de wereld, zoals Gavin
Menzies in zijn bestseller fantaseert.
Het boek eindigt met Hongkong, Macau, Taiwan ( prachtig !) en de
Chinese diaspora over heel de wereld. Bij elk “wonder” staan
prachtige en tegelijk functionele illustraties, 370 in totaal.
Ze vormen een genot voor het oog. Wie nog niet in China geweest
is, krijgt hier al een vrij goed beeld van het verleden en
heden.
De kaart vooraan is heel degelijk : provincies, bekende steden
en rivieren staan er allemaal op. En bij de chronologische tabel
(12) staan ook nog eens aparte kaarten van de strijdende staten
( 476 – 221 v.C.), het Mongoolse rijk (1280) en het Ming rijk
(1368 – 1644).
De literatuurlijst is zeer uitgebreid, tamelijk up-to-date en
aangevuld met boeken in het Nederlands. Bij de Grote Muur staat
de schitterende cultuurhistorische studie van Julie Lovell, maar
bij de Zijderoute ontbreken de reisverslagen van Marc Helsen ( 7
a met veel tekst, 7 b met vooral foto’s ) en bij de Olympische
Spelen het boek van Riordan over sport in China.
Het register omvat personen, plaatsen en begrippen.
Nog meer beeldmateriaal krijgen we in het luxe-album op groot
formaat van schrijver en fotograaf Basil PAO (8). Hij werd
geboren in Hongkong (1953 ), leefde jarenlang inde VSA, leverde
foto’s voor Bertolucci’s films The last Emperor en Little
Buddha.
Hij bezocht iedere provincie en elke autonome regio van het land
waarmee hij soms een moeilijke relatie had. Hij noemt dit dan
ook het meest ambitieuze project dat hij ooit ondernomen heeft.
Zijn reis duurde van februari 2005 tot januari 2006. Ze is
weergegeven op twee kaarten : een satellietfoto met rivieren,
woestijnen, bergen, vruchtbare gronden (p. 8-9) en een
administratieve kaart met de bezochte gebieden en steden
(28-29).
De volgorde is voor ons niet zo logisch : Pao trekt niet van
west naar oost of van noord naar zuid of omgekeerd, maar bezoekt
eerst het “middenrijk” ( een gebied in het zuidoosten, zonder de
kust ), dan “de Zijderoute” met veel woestijngebied in het
noordwesten, vervolgens het noorden en noordoosten (Mongolië,
Mantsjoerije), dan de rijkere kustgebieden met de bekendste
steden, daarna de bergvolkeren ten noorden van Indochina ( boven
Cambodja, Laos, Vietnam) .
Hij begint met een lang en kritisch egodocument, een soms
emotioneel getuigenis. Daarin vertelt hij o.m. over de
“utopistische waanzin” van “De Grote Sprong Voorwaarts”, die
tussen 1958 en 1962 tot de dood van minstens 30 miljoen mensen
heeft geleid ( p. 16-17). Ook de Culturele Revolutie (1966 –
1976) moet het ontgelden. Hij omschrijft ze als de revolutie van
“laten we alles kapot maken, inclusief de mensen” (20).
Historische monumenten, cultureel erfgoed, miljoenen antieke
geschriften en kostbare boeken gingen in vlammen op. In mei 1967
sloeg de revolte over naar Hongkong. Basil Pao en zijn broer
werden door hun bezorgde ouders naar Engeland gebracht. Hij werd
er toegelaten tot een methodistenschool in Bath. Daarna belandde
hij in New York en Los Angeles, waar hij toegelaten werd tot het
Art Center College of Design. Het was geen onverdeeld succes :
hij voelde zich wanhopig eenzaam, verzeilde in de golven van
seks, drugs en rock-and-roll, kortom : zijn American Dream was
vlug voorbij.
In 1980 keerde hij terug naar Hongkong, zonder centen en
diepbedroefd. Hij stortte zich op de studie van de Chinese
klassieken, op geschiedenis en filosofie, op architectuur.
In 1986 was hij er volledig bovenop en mocht hij in Beijing
meewerken aan “The last Emperor” van Bertolucci. Maar op 4 juni
1989 werd ook zijn Chinese droom aan diggelen geslagen : hij zag
het drama van Tiananmen, de draak sloeg toe, ongenadig. In zijn
woede en onmacht zwoer hij China weer af en verbood hij zijn
dochter Sonia zelfs Chinees te leren, wat hij later weer
betreurde. Pas in 1996 keerde hij terug naar China voor een
tv-serie.
In 2003 ging een levenslange droom in vervulling : hij mocht in
Tibet filmen en werd ontvangen door de Dalai Lama in zijn
Indische verblijfplaats Dharamsala. Deze man overtuigde hem om
terug naar China te gaan : “Onderwijs je broeders en zusters,
want ze zijn erg kleingeestig. Vertel ze over de rest van de
wereld”.
Hij presenteert zijn reis als een verzoeningsreis, waarin hij
probeert vast te leggen wat er rest van het authentieke China,
voordat de globalisatie de laatste sporen zal verwijderen.
Wellicht zullen de Chinese industriële revolutie en de
bouwmanie hier een grotere rol in spelen dan de globalisatie.
Hij hoopt dat zijn dochter door dit boek weer interesse zal
krijgen voor de cultuur en het erfgoed die hij haar op zo’n
dwaze wijze ontnomen heeft.
Na deze introductie begint de fotoreportage. Elke provincie of
regio krijgt een inleiding, mooi en emotioneel geschreven, en
een zakelijke steekkaart : oppervlakte, geografie, klimaat,
bevolking, grote steden, landbouw, industrie, inkomen,
historische bezienswaardigheden, keuken. Bij de
bezienswaardigheden staan er opvallend veel die door de UNESCO
erkend zijn als werelderfgoed : rotsgraveringen, Boeddha’s en
Boeddhagrotten, terracottasoldaten, tombes, “brandende bergen”,
de Grote Muur, de Verboden Stad, tijgerparken,
tijgerbekterrassen, paleizen. Verder een veelheid aan rivieren,
bergketens, woestijnen, delen van de Zijderoute, mensen die druk
bezig zijn met zware beroepen en die zware lasten slepen,
waarvoor wij al lang tractoren en andere machines hebben,
talloze portretten van en monumentale monumenten voor Mao,
pandabeertjes, industriële sites, hydro-elektrische projecten,
bouwwerven, stadspleinen, gebouwen, poorten, markten,
straatscènes, kerken die de Culturele Revolutie overleefden,
heel primitieve boerendorpjes en even primitieve
transporttechnieken te land en te water, watersteden, casino’s,
folkloristische feesten, groepen sportende mensen, ook een
aantal nietszeggende en weinig functionele gezichten en scènes.
De vele minderheden krijgen bewust een plekje in dit album.
Het eindigt met een zeer didactische, vergelijkende tijdslijn
van 6 ( niet genummerde ) pagina’s ( 376 – 381) : ze gaat van
9.000 v.C. tot 2008 n.C. en ze vergelijkt China met de rest van
Azië, Europa en andere werelddelen. In deze tijdslijn staan ook
een aantal Chinese uitvindingen. Enkele voorbeelden : papier,
150 n.C. ( elders 105 ), magnetisch kompas ( 300 n.C.), buskruit
en vuurwapens ( 700), boekdrukkunst ( 868).
De zeven reizen van Zheng He ( 1405 – 1433 ) eindigen volgens
Pao in Oost-Afrika en niet in Europa of Amerika. Terecht
trouwens. En bij de Koreaanse oorlog van 1950 – 1953 erkent hij
dat China hulp bood aan Noord-Korea. Hij eindigt met de bemande
ruimtevluchten van 2003 en 2005 en de Olympische Spelen van
2008. Voor de ruimtevaarders hanteert hij het Amerikaanse woord
astronauten i.p.v. het Chinese taikonauten.
Dit bijna allesomvattend album mist helaas een register en een
verklarende lijst van Chinese woorden. En nogal wat pagina’s ,
zowel in het begin als op het einde, zijn niet genummerd.
We sluiten de fotogalerij af met een album van National
Geographic ( 9 ), dat uitpakt met beroemde fotografen zoals
Henri Cartier-Bresson, Michael Wolf , Li Zhensheng en vele
anderen.
Het bestaat uit een inleiding van Jonathan
Spence en dan vijf grote hoofdstukken : Landschap (20-67),
Geschiedenis (68 -119), Traditie (120 – 165 ), Werk (166 – 221
), Modernisering (222-269).
Vooraan staat een duidelijke kaart, met alle buurlanden,
betwiste grensgebieden, regio’s, provincies, bergketens,
woestijnen, rivieren, grote steden. Enkele steden en rivieren
staan er met 2 namen op : Tianjin / Tientsin, Huang / Gele
Rivier, Chang Jiang / Yangtze (Blauwe rivier) , Zhu /
Parelrivier, Tibet / Xizang, Hongkong / Xianggang.
Ook de geografische termen pendi ( bekken), shamo (woestijn),
shan ( gebergte) worden meteen toegelicht.
De essays bij elk hoofdstuk zijn geschreven door deskundigen;
ze zijn kort , maar krachtig. De klemtoon ligt dus op het
visuele, het waarnemen en genieten met de ogen. En wie goed
kijkt, ervaart dat vele foto’s niet vrijblijvend illustratief
zijn, maar ook functioneel, ze dragen een boodschap uit, ze
geven ontwikkelingen en veranderingen weer.
In deel I bespreekt Elizabeth Economy het landschap. Ze doet dat
met grote deskundigheid en even grote kritische zin. Ze
benadrukt de geografische en klimatologische diversiteit, de
permanente veranderingen door dikwijls ondoordachte ingrepen van
de mens.
In de Oudheid was China bosrijk en vruchtbaar, in de loop van de
geschiedenis werden veel bossen gekapt. Nu beslaan ze nog maar
20 % van de oppervlakte. De woestijnen daarentegen rukken op en
nemen al meer dan 25 % in. Ze lijken onverzadigbaar. De
Gobiwoestijn ligt nog maar 200 km van Beijing.
Mao voerde een ongenadige oorlog tegen de natuur, om het
kapitalistische westen voorbij te streven. Hij deed dat zonder
enige kennis van zaken en met zeer twijfelachtige
landbouwtechnieken. Zijn Grote Sprong verwoestte 10 % van de
bossen en moerassen en leidde tot 10 miljoen doden ( p. 23 ).
Elders hierboven en hieronder lees je 30 miljoen. De bossen
werden gekapt om de smeltovens en zeer inefficiënte oventjes
brandend te houden.
Met zijn Derde Front-plan wou hij een invasie uit het westen
opvangen. Die invasie kwam er niet. Mao verplaatste de
strategische en zware industrie naar ongerepte natuurgebieden in
het binnenland. Hij veroorzaakte ook een gigantische
luchtvervuiling, o.a. door in Beijing 700 fabrieken en 2000
hoogovens te bouwen, die hun roet de lucht in spuiten.
Na Mao is de ingrijpende transformatie van het landschap
onverminderd verder gegaan : heuvels werden en worden
afgegraven, rivieren omgeleid, dammen gebouwd, deels uit
prestigemotieven, deels om te voldoen aan de stijgende vraag
naar voedsel en water en aan het verstedelijkingsproces, dat
tussen 2000 en 2020 ca. 300 miljoen mensen ( of de hele
bevolking van de VSA ) naar de wolkenkrabbers van de steden zal
brengen.
Drie kanalen zullen het water van de zuidelijke Yangtze afleiden
naar noordelijke steden Beijing, Tianjin en Hebei.
Elk jaar worden duizenden kilometers wegen en spoorwegen door
het landschap getrokken, volgens de schrijfster om de politieke
en economische banden tussen de sterk van elkaar verschillende
en met elkaar concurrerende provincies aan te halen en de meest
afgelegen regio’ met elkaar en met Beijing te verbinden. Een
bekend voorbeeld is de spoorweg naar Tibet, dwars door het
bergland heen.
De gevolgen van al deze projecten zijn rampzalig voor de natuur
: de watervoorraden raken uitgeput, alleen al in de regio
Qinghai, die 50 % van het water van de Gele Rivier en 25 % van
de Yangtze levert, zijn in de afgelopen decennia meer dan 2.000
meren opgedroogd. En vele bedrijven en bedrijfjes lozen hun
afvalwater ongestraft in de rivieren. De helft van de bevolking
drinkt vervuild water. Als gevolg van de klimaatverandering zal
de zeespiegel stijgen, wat dan weer tot nog meer overstromingen
zal leiden in de dichtst bevolkte delta’s van de Gele, Blauwe en
Parelrivier.
Na deze krachtige en alarmerende uiteenzetting, volgen de
panoramische foto’s. Die geven veel mooie zaken weer die
behouden zijn : de Grote Muur, het Zomerpaleis, besneeuwde
bergketens. Maar ze ontwijken de schaduwzijden niet :
arbeidsmigranten, vervuilde industriegebieden, huizen die
gesloopt worden.
Bij vele foto’s is uitleg bijna overbodig, bij andere des te
meer gewenst, o.m. bij de Drieklovendam, de grootste ter wereld
(51-53). De schrijfster toont zich weer bijzonder kritisch. Zo
ook bij de ( technisch vernuftige ) spoorverbinding met Tibet
(56-57) en bij de woestijnvorming (62-64). We krijgen ook
zeldzame beelden van de Yalu-river, die de bewaakte grens vormt
met Noord-Korea.
Deel II is historisch. Hoewel het begint met beelden van de
terracottakrijgers, gaat de introductie niet verder terug dan
tot 1895, toen China een vernederend verdrag met Japan moest
ondertekenen. Dit gaf aanleiding tot de protestbeweging van Kang
Youwei. Het duurde even voordat de rust weerkeerde : Sun
Yat-sen, Tsjang Kai-sjek, Mao namen het roer over.
Bij de Grote Sprong spreekt deze auteur ( Joseph Fewsmith) over
30 miljoen doden (72). Blijkbaar heeft er geen overleg plaats
gevonden met Elizabeth Economy, die het bij 10 miljoen hield
(23).
Het oordeel van Fewsmith over de Culturele Revolutie is
vernietigend. Deng daarentegen krijgt een positieve evaluatie.
Over Jiang Zemin en Hu Jintao zegt hij helaas niets.
Een groot deel van deze foto’s zijn een kleine eeuw oud en in
zwart-wit : de Grote Muur ( voor 1900), straattaferelen, Sun Yat
– sen (1920), een hongersnood (1930), Tsjang Kai-sjek (1933 –
1936), Zhou Enlai en Mao (1937). De volgorde is helaas niet
chronologisch.
Uit de communistische periode krijgen we foto’s van de Grote
Sprong, de Culturele Revolutie, Nixon en Deng (1938 en 1979).
Tien-an-men 1989 kan natuurlijk ook niet ontbreken.
Deel III heet “Traditie”. In tegenstelling met de andere
Aziatische landen, heeft China geen “nationale klederdracht”.
Auteur James Watt meent dat dit te wijten is aan de Mantsjoes,
die in de 17° eeuw de Chinezen verplichtten het tenue van de
Mantsjoes te dragen, inbegrepen de paardenstaart.
Na de revolutie van 1911 verving Sun Yat Sen dit tenue door een
jasje, dat door Mao overgenomen werd en wereldwijd de naam
Mao-jasje kreeg. In de jaren ’80 maakte dat plaats voor westerse
kledij.
Alleen Boeddhistische monniken dragen nog traditionele kleren,
ook als ze in luxueuze hotels komen, want de welvaart is ook bij
hen doorgedrongen.
Verder vertelt Watt over thee, eetcultuur, kraampjes op straat,
het kopiëren van westerse merkartikelen.
De foto’s dan: minderheden die wel traditionele kleding dragen,
opera, onderwijs, primitieve acrobatie ( een traditie in de
provincie Hebei, ten zuiden van Beijing), kung fu-training, de
ijsstad Harbin, protestantse en islamitische religie, een
groepsbruiloft van interne migranten, begrafenisceremonies ( die
eindigen met een banket !).
In deel IV zijn de Chinezen aan het werk. Vóór 1978 dronken
kantoormedewerkers de hele dag thee en lazen ze de krant,
fabrieksarbeiders lagen te roken of te slapen, boeren werkten
net hard genoeg om niet van honger om te komen en stalen zoveel
mogelijk voedsel en geld van de communes, aldus auteur James
McGregor (168).
Deng schudde hen wakker : ze werden de hardst werkende mensen
ter wereld. En met succes. Het BNP werd 12 keer zo hoog op 27
jaar. De nevenverschijnselen zijn ook bekend : uitbuiting van de
rurale migranten, hebzucht, competitiedrift en stress in het
bedrijfsleven en in het onderwijs. Het platteland ondergaat een
transformatie van tijdloos naar rusteloos.
De beelden tonen een rijstoogst, markten, kappers, prostituees,
arbeidsmigranten, werkzoekende jongeren, mijnwerkers, snel- en
spoorwegen, een fietsenfabriek, een wooncomplex voor arbeiders,
een interimkantoor, havens. Detail : Hongkong wordt hier (219 )
de grootste containerhaven ter wereld genoemd. Dat zal wel
Shanghai moeten zijn.
Het laatste deel is van Minxin Pei, de enige mdewerker met
Chinese roots. Het heet modernisering. Bedoeld wordt : de
economische en sociale aardverschuiving, de herleving van de
kunst, film, tv, literatuur.
Ook de modernisering heeft zijn schaduwzijden : de verschillen
tussen stad en platteland worden groter. Het inkomen van een
stedeling is, met inbegrip van de overheidssubsidies voor
medische zorgen, huur en onderwijs, 6 keer zo hoog als dat van
het platteland (225). In geen enkel land is de kloof zo groot.
De winst van de rijken wordt bijna niet belast, maar de armen
moeten opdraaien voor hun ziektekosten en voor het onderwijs van
hun kinderen.
Pei beschuldigt de overheid van peperdure prestigeprojecten
zoals het Formule 1–circuit, maar geen geld te besteden aan
ziekenzorg of gratis basisonderwijs voor iedereen. De sociale
ontwrichting is groot in de 4° economie ter wereld. De foto’s
tonen veel souvenirs met de beeltenis van Mao, glitter, een
masseuse, het verdwijnen van de hutongs ( steeghuisjes) , grote
appartementsgebouwen, een peperdure bruiloft in het luxueuze, in
Franse stijl gebouwde hotel Château Lafitte in Beijing, obesitas
bij jongeren, modellen, nachtclubs, cosmetica, modeshows.
Samengevat: dit album biedt prachtige foto’s met bijzonder
kritische en leerrijke commentaren, een niet-alledaagse
combinatie. Het eerste deel ( over het landschap ) is de
krachtigste aanklacht tegen het beleid dat sinds 1949 gevoerd
werd.
We eindigen met het kleine boekje van Peter Ho (10). Hij is van
Chinese afkomst, doceert aan de universiteit van Groningen en
fungeert ook als tolk. Op de flap staat: “Een must voor
China-gangers”. Dat geldt zeker niet enkel voor deze paperback.
Ho begint met een leuke, maar niet gestructureerde historische
inleiding en een verklaring van de achtergronden van het
karakterschrift. De eeuwige glimlach interpreteert Ho als angst
voor gezichtsverlies. Hij overloopt de Chinese filosofen en het
bijgeloof, dat bij de Chinezen een grotere rol speelt dan bij
Westerlingen. Daardoor kunnen onze geschenken soms ook slecht
overkomen. Ook met getallen moeten we oppassen : 8 is mooi, 4
niet. En westerse architecten dienen rekening te houden met de
stromingen van de kosmische energie (Qi) : scherpe hoeken
snijden de Qi doormidden (69).
Ho beweert dat Zheng He stopte met zijn vlootexpedities, omdat
hij concludeerde dat er buiten China maar weinig beschaving te
vinden was (77). Er bestaan andere verklaringen die ernstiger
overkomen. Hfst. 5 is gewijd aan kalligrafie, een belangrijke
traditie in China. Ook de stijlen in de schilderkunst worden
ontleed en we vernemen een beetje over muziek en opera.
Hfst. 6 beschrijft het sterke samenhorigheidsgevoel onder de
Chinezen, waar ze ook wonen. Zij hechten meer waarde aan de
familie en aan relaties ( guanxi / “kwaansie” ). Maar guanxi kan
ook leiden tot vriendjespolitiek en machtsmisbruik. De familie
en al wie erin wordt opgenomen fungeert als een fort tegenover
de buitenwereld.
Ho beweert dat het inbinden van de voetjes een teken van status
was, voorbehouden aan de elite, want boerinnen konden er niet
mee ploeteren op het land. Dit valt te betwijfelen, want de
Scheutisten die op het platteland tussen de gewone mensen
leefden en erover getuigen in het boek van Jan Van Meenen ( 3,
p. 49-55), maken nergens onderscheid tussen rijk en arm.
Ho vertelt ook over de onderdanigheid van de vrouw in het
verleden en zegt dat de huidige vrouwen hun emancipatie en
zelfbewustzijn te danken hebben aan Mao. Hij vergeet nog een
factor : de vlucht van vele jonge meisjes naar de steden, waar
ze onafhankelijker kunnen leven. Kungfu en vechtkunst zijn het
thema van hfst. 7. Ho beschrijft het verschijnsel vanaf de
oudheid tot nu. Hij haalt er ook de geneeskunde bij.
Feesten en rituelen nemen een prominente plaats in. Bij elk
feest hoort een bepaald menu, dat telkens een zekere betekenis
heeft. Vis is bv. symbool voor overvloed en rijkdom.
De geboorte- en huwelijksrituelen liggen al 2000 jaar vast; bij
een overlijden zijn er verschillen per regio en klasse, maar ook
veel overeenkomsten, o.a. een rouwperiode van 49 dagen ! De
achterliggende redenen hiervoor worden allemaal toegelicht.
Bij de uitgebreide eet- en theecultuur horen ook vaste gewoontes
en ceremonies. Bijgeloof speelt een rol in de toekenning van de
plaatsen aan tafel. Drank zou als voornaamste doel hebben de
gast stomdronken te voeren (154).
Het laatste hoofdstuk moet de lezer gerust stellen : de Chinese
economie en politiek zullen de wereld niet overheersen. China
zal zijn grootste investeerder Taiwan niet aanvallen. Het wordt
trouwens beschermd door de veel sterkere VSA. Ook het tekort aan
olie, landbouwgrond, hout en water zijn remmen op een militaire
expansie.
Het boekje eindigt met foto’s van Ho’s Chinese betovergrootvader
en van zijn opa en een literatuurlijst. Hierin staan vooral
“oudere” boeken en artikels ( van 1916 tot 2005) en ontbreken
recente zoals dat van Lindqvist ( 2 ) en alle andere titels die
hieronder staan.
De toon van het boek is in het begin zeer luchtig, soms
populistisch en nogal eens in de trant van “het verhaal gaat
dat…”. Zoiets verwacht je niet van een professor. Het leest als
een trein, maar soms neemt men een loopje met de waarheid : bij
de Romeinen waren Chinese producten eerder een randfenomeen
i.p.v. iets waar ze dol op waren ( 10,76). De jezuïetenorde werd
opgeheven in 1773, maar niet omwille van onenigheid over de
bekeringsmethodes in China. Sartre ontmoette zeker geen
keuterboertje dat uitstekend Frans sprak (13).
In de historische delen ontbreken dikwijls de data of eeuwen,
o.a. bij Zheng He en bij zijn betovergrootvader. Deze leefde
tijdens de Mantsjoes, maar die regeerden bijna drie eeuwen.
Toch twijfelen we niet aan de deskundigheid van de schrijver en
aan de praktische bruikbaarheid van zijn pocket voor wie op zoek
is naar een eerste initiatie. Een register ontbreekt helaas.
Referenties
1. Peter Hessler,Orakelbeenderen. Omzwervingen door het nieuwe
en oude China. Uitgeverij Mets & Schilt, A’dam / Roularta,
Roeselare, 2007. 560 p. ; kaart, afbeeldingen,tijdband,. ISBN
978-90-8679-047-0; € 39,90.
2. Cecilia Lindqvist, Het karakter van China. Het verhaal van de
Chinezen en hun schrift. Vert. van: Tecknens rike. Uitgeverij
Balans, A’dam / WPG, Antwerpen, 2007. 392 p. ; foto’s, afb. ,
kaart, lit. , tijdtafel, reg. ISBN 978-90-501-8868-5; € 29,95.
3. Jan Van Meenen, China voor Vlamingen. Uitgeverij Lannoo,
Tielt, 2007. 363 p. , foto’s, tabellen, lit. ISBN
978-90-209-6979-5; € 18,95.
4. Catherine Vuylsteke, Volksrepubliek van verlangen.
Ontmoetingen in het hedendaagse China. Uitgeverij Meulenhoff /
Manteau, Antwerpen / Amsterdam, 2007. 267 p. ; bibliografie,
kaart. ISBN 978-90-8542-094-1; € 19,95.
5. Ng Sauw Tjhoi – Marc Vandepitte, Made in China. Meningen van
daar. Uitgeverij EPO, Antwerpen, 2006. 295 p. ; kaart, foto’s,
woordenlijst, noten, register. ISBN 90-6445-407-8; € 20.
6. Jonathan Fenby, De zeventig wonderen van China. Uitgeverij
Lannoo, Tielt, 2007. 304 p.; kaarten, 370 foto’s, lit., reg.
ISBN 978-90-77699-05-8; € 32,50.
7. Marc Helsen, De groote zijderoute. Uitgeverij Lannoo, Tielt,
2003. 432 p. , kaarten, foto’s, bibliografie, tijdbalk. ISBN
978-90-209-5102-5; € 24,95.
8. Marc Helsen, In het spoor van Marco Polo. Mijn reis langs de
zijderoute. Uitgeverij Lannoo, Tielt, 2003. 207 p. ; kaart,
foto’s, tijdband, register, bibliografie. ISBN
978-90-209-5417-2; € 29,95.
9. Basil Pao, China. Portret van een land in verandering.
Vertaling van: China revealed. Uitgeverij Fontaine, ’s Graveland
/ Davidsfonds, Leuven, 2007. 384 p.; kaarten, 380 foto’s,
tijdslijn. ISBN 978–90–77363–15–7; €49,90.
10. National Geographic, China. Vertaling van “Inside China”.
Uitgeverij National Geographic, Washington/Maarten Muntinga,
Amsterdam, 2007. 272 p.; kaart, 193 foto’s. ISBN 978 – 90 –
8927 – 001 – 6; € 34,95.
11. Peter Ho, Dat is Chinees voor mij. Zin en onzin over China.
Uitgeverij De Geus, Breda / Brakel, 2007. 192 p. ; tek., foto’s.
ISBN 978-90-445-0619-8; € 16,90.
Jef Abbeel, nov. 2007 – jan. 2008