Johan Mattelaer e.a. (2020). A Belgian Passage to China
(1870-1930). ISBN 978-90-561-5644-2. Hardcover, 304 p., 30x22
cm, € 45. Uitgeverij Sterck & De Vreese, Gorredijk/VBK,
Antwerpen, september 2020.
A Belgian Passage to China (1870-1930)
Dit mooi en stevig boek geeft met vele foto’s en andere documenten een goed beeld van de Belgische aanwezigheid in China, vooral tussen 1870 en 1930, toen de Belgische industrie bij de top-5 van de wereld hoorde (p. 70).
Inhoud
- Recensies over China
- Geschiedenis van China 1
- Geschiedenis van China 2
- Geschiedenis van China 3
- Geschiedenis van China 4
- Geschiedenis van China 5
- Geschiedenis van China 6
- Geschiedenis van China 7
- Geschiedenis van China 8
- Geschiedenis van China 9
- Geschiedenis van China 10
- Geschiedenis van China 11
- Geschiedenis van China 12
- Geschiedenis van China 13
- Geschiedenis van China 14
- Geschiedenis van China 15
- Geschiedenis van China 16
- Geschiedenis van China 17
- Geschiedenis van China 18
- Geschiedenis van China 19
- Geschiedenis van China 20
- Geschiedenis van China 21
- Geschiedenis van China 22
- Geschiedenis van China 23
- Geschiedenis van China 24
- Geschiedenis van China 25
- Geschiedenis van China 26
- Geschiedenis van China 27
- Geschiedenis van China 28
- Geschiedenis van China 29
- Geschiedenis van China 30
- Geschiedenis van China 31
- Geschiedenis van China 32
- Geschiedenis van China 33
- Geschiedenis van China 34
- Geschiedenis van China 35
- Geschiedenis van China 36
A Belgian Passage to China (1870-1930)
De
auteurs gaan gelukkig ook verder terug in de tijd en stoppen
niet in 1870: ze geven een schema van de keizerlijke dynastieën
van 2205 v.C. tot 1911 n.C., ze vertellen over de oude
zijderoute, de aanwezigheid van Nestoriaanse christenen in China
tussen 631 en 750, de reis van de Vlaming Willem van Rubroek (nu
Rubrouck in Frans-Vlaanderen) tussen 1253 en 1255 naar de
Mongolen, die ook over China heersten. Zijn reisverslag
(‘Itinerarium’) is ook vertaald in het Nederlands en geldt als
een betrouwbare bron voor historische volkenkunde,
aardrijkskunde, taalkunde etc. Zijn beschrijving van de
Mongoolse hoofdstad Karakorum was de eerste in de Europese
literatuur (p. 23). Hij was ook de eerste die de Kaspische Zee
een binnenmeer noemde en het bestaan van Korea signaleerde.
Na Rubroek volgde o.a. de veel minder betrouwbare Marco Polo
(1271-1288), die wel wereldberoemd werd, maar die de Grote Muur
en het voetjes binden niet opmerkte.
Toen de Portugezen in 1555 Macau ontdekten, volgden ca. 500
Jezuïeten, van wie Matteo Ricci, Ferdinand Verbiest en Philippe
Couplet voor ons de bekendsten zijn. Slechts 200 van de 500
overleefden de gevaarlijke reis (p. 30). Op die p. 30 staat een
lijstje met dertig jezuïeten uit onze gewesten. Verbiest was de
veelzijdigste: astronoom, onderhandelaar, bouwer van kanonnen
etc. Couplet vertaalde Confucius en bracht een Chinese
bekeerling mee naar Europa. Ze werden overal bekeken en ook
ontvangen door Lodewijk XIV en James II. Dorville was de eerste
Europeaan die Tibet bereikte (1661). Helaas weigerde de paus een
Chinese versie van het christendom te aanvaarden. Dit leidde tot
de geleidelijke verbanning van de Jezuïeten uit China
(1722-1735) (p. 33). Hun graven liggen op het Zhalan-kerkhof in
Beijing. De inhoud is weggenomen door de Boksers (1900). Ook de
Culturele Revolutie heeft daar toegeslagen.
In de 18de eeuw kende China veel bewonderaars in Europa: men
bestudeerde het confucianisme en haalde Chinese sierkunst in
huis. De handel verliep via de Engelse Indische Compagnie, de
Verenigde Oost-Indische Compagnie en de Oostendse Oost-Indische
Compagnie. Thee en zijde waren de belangrijkste Chinese
exportproducten.
In de 19de eeuw voerden de Britten hun Opiumoorlogen (1839-1842
en 1858-1860) en veroverden Europese landen havensteden in
China. Samen met de ‘ongelijke verdragen’ zorgden ze voor de
benaming ‘Eeuw van de vernedering’ (1839-1949), waar de Chinezen
nu nog vaak naar verwijzen. Victor Hugo ergerde zich in 1861 aan
de Engelsen en Fransen, die het Zomerpaleis, gebouwd door
Jezuïeten in de 17de eeuw, geplunderd en in brand gestoken
hadden (p. 43).
Vanaf 1865 tot 1950 trokken Theofiel Verbist en 679 Scheutisten
naar China, meer bepaald naar het arme Binnen-Mongolië. Verbist
stierf er al in 1868 aan tyfus.
De Boksersopstand (1899-1901) was de bekendste reactie van de
Chinezen op de aanwezigheid van Europeanen. Circa 500
missionarissen werden vermoord, hoewel zij zich bezig hielden
met de gewone bevolking, met kanalen graven, irrigatie,
geneeskunde en taalkunde. Paul Splingaerd (1848-1906) was
gedurende 43 jaar een bekende lekenhelper van de Scheutisten in
China. Zijn graf in Beijing werd verwoest tijdens de Culturele
Revolutie (p. 57).
Behalve de honderden Scheutisten, trokken tussen 1872 en 1940
ook 102 Franciscanen naar China. De Franse Lazaristen waren er
ook actief met o.a. de zeer bedrijvige en China-gezinde
Gentenaar Vincent Lebbe, die de paus overtuigde om zes Chinese
priesters tot bisschop te wijden. Nog andere Belgische
congregaties waren actief in China, o.a. de Zusters van de
Jacht. De congregaties hadden het moeilijk tijdens de Japanse
bezetting en in 1949 werden alle missieposten ontbonden door de
communisten, die o.a. ca. 250 Scheutisten ombrachten.
Hoofdstuk 2 gaat over de economische relaties tussen 1864 en
1920. In 1864 reisde kroonprins Leopold, de latere koning, naar
China, maar hij moest terugkeren omdat Leopold I ziek werd. In
1865 tekende diplomaat Auguste ’t Kint de Roodenbeke in Beijing
een handelsakkoord dat standhield tot 1928. In 1898, tijdens
Leopold II, werd het contract getekend voor de aanleg van de
spoorweg van Beijing naar Hankou, nu het fameuze Wuhan. Leopold
deed niet minder dan vijf pogingen om in China een concessie te
krijgen, maar hij werd telkens gedwarsboomd door kortzichtige
Belgische regeringen. Uiteindelijk kreeg België van de acht
geallieerden een mini-concessie in Tientsin/Tianjin van 1902 tot
1929/31 (p. 72-76). Ook in Lanzhou waren ze zeer actief met o.a.
een weeffabriek en de bouw van een stalen brug over de Gele
Rivier. Het valt op hoe veeltalig die Belgen waren, met Paul
Splingaerd als topper: hij sprak Nederlands, Frans, Chinees,
Latijn, Russisch, Japans, Tibetaans en Mongools (p. 80)!
Na WO I waren er geen nieuwe economische initiatieven meer van
België in China. In 1926/29 gaf koning Albert I de concessie van
Tientsin aan de Chinese Republiek van Tsjang Kai-Sjek. België
was het eerste land dat zijn concessie teruggaf (p. 87). Lu
Zhengxiang, vertegenwoordiger van China in Versailles, minister
van buitenlandse zaken en eerste minister van China, werd na de
dood van zijn vrouw monnik in de abdij van Sint-Andries (bij
Brugge) en in 1946 zelfs abt van de Sint-Pietersabdij in Gent.
Hergé, schrijver van ‘Tintin et le Lotus Bleu’/’Kuifje en de
Blauwe Lotus’ (1936), was met hem bevriend en haalde zijn
inspiratie bij hem. Detail: een niet-gebruikte
ontwerp-kaftpagina daarvan werd in januari 2021 verkocht voor
3,175 miljoen euro!
Tussen 1949 en 1971 waren de relaties tussen België en China
zeer beperkt. In 1950 werd de directeur van de Société Générale
in Shanghai, Jef Van Roosbroeck, gearresteerd. Pas in 1972 werd
hij vrijgelaten. Hij had meer geluk dan de vele missionarissen,
die vermoord werden of stierven in de laogai/werkkampen. In 1961
bracht koningin Elisabeth een bezoek aan Mao, zeer tegen de zin
van koning Boudewijn en van de regering (p. 95). In 1958 had ze
ook al een betwist bezoek gebracht aan Chroesjtsjov.
In de jaren ’70-’80 trokken de eerste Belgische bedrijven naar
de Chinese Volksrepubliek: Alcatel Bell, Janssen Pharmaceutica,
Stella Artois (nu AB InBev). Bekaert en (1600) andere volgden
later.
Hoofdstuk 3 vertelt over de aanleg van de spoorlijn
Beijing-Hankou (nu Wuhan) en de Belgische dokters Philippe en
Adolphe Spruyt, die erbij betrokken waren.
De overeenkomst werd in 1898 getekend door de keizer en de
Belgische consul Emile Francqui. Zes jaar eerder had Cockerill
in die buurt al een staalfabriek geopend voor de productie ter
plaatse van de rails. De afstand was 1.270 km en men moest door
een moeilijk gebied, met een brug van 3 km over de Gele Rivier
en twee tunnels, met tegenstand van de Fransen en van de Boksers
en een acuut tekort aan geschoold personeel. Jean Jadot leidde
de werken (1898-1906). Daarna werd hij gouverneur van de Société
Générale en was hij actief in Congo, waar de stad Jadotville (nu
Likasi) naar hem genoemd werd. De gebroeders Spruyt zorgden voor
de medische diensten op de spoorlijn en mochten ook de Chinese
aristocratie verzorgen. Ze lieten een collectie brieven en
foto’s achter, o.a. over ‘Le Cercle Belge’ (de 27 Belgen in
Hankou), over de gewoontes van de Chinezen (eten, kleding,
ziektes) en over de … ‘luiheid van de Chinese arbeiders’. Hankou
was een belangrijke stad met concessies van Engeland, Frankrijk,
Rusland, Duitsland en Japan.
Hoofdstuk 4 gaat over de concessies in Tientsin (Tianjin) en de
aanleg van tramsporen daar. Ingenieur François Nuyens noteerde
van 1905 tot 1908 alles in zijn dagboek, dat de auteurs, samen
met andere primaire bronnen, konden benutten voor dit hoofdstuk.
Er staan ook stadsplannen bij (p. 148-149), met de locaties van
de acht concessies. De Belgische concessie was met slechts 44 ha
de kleinste. In 1906 werd het tramnetwerk geopend. In 1937 namen
de Japanners het in beslag en in 1943 stuurden ze de Belgische
leiding en hun families naar concentratiekampen. Na WO II
nationaliseerde China de tramlijnen, zonder compensatie aan de
Belgen.
Nuyens is een goed observator en beschrijft de Chinese
gewoontes, o.a. heel het jaar door werken behalve met het
Chinees Nieuwjaar (dat 16 dagen duurt). Hij vertelt ook over de
koelbloedige executies van misdadigers.
Hoofdstuk 5 gaat over de reisroutes naar China: over zee via het
Suezkanaal (33 à 41 dagen) of via de Trans-Siberische spoorweg
(14 dagen). Die spoorweg werd gerund door het Belgische
Wagon-Lits van Georges Nagelmackers. Ook hier gebruiken de
auteurs de reisnotities van Nuyens. Er is ook een kort
hoofdstukje over de post in China met de vermelding dat het ca.
48 dagen duurde eer een brief van Tientsin in België geraakte.
Hoofdstuk 6 gaat verder in op Nuyens’ leven in Tientsin en de
indrukken die hij er op deed. In de Europese concessies was het
zeer netjes, in de Chinese straten des te vuiler: honden en
varkens aten er de afval op. De meeste Europeanen waren
gestresseerd, omdat “de Chinezen hen permanent probeerden te
bedriegen”. In 1906 werd Nuyens uitgenodigd bij onderkoning Yuan
Che Kai, die in 1912 president werd. Hij heeft ook foto’s
gemaakt van de uitvoering van de doodstraffen door onthoofding
of wurging, die bijgewoond werden door massa’s volk. Hij geeft
ook een overzicht van de vervoersmiddelen en beschrijft het
pijnlijke voetjes inbinden bij meisjes vanaf 5 à 6 jaar.
Daardoor werden vele voetjes maar 10 cm lang en waren ze blauw
van kleur. Hij noemt het “een barbaarse gewoonte”. De
beschrijving van de nieuwjaarsviering en van andere rituelen is
vrolijker.
In hoofdstuk 7 krijgen we een selectie uit de vele foto’s van
Nuyens en de gebroeders Spruyt. Ze tonen het dagelijks leven in
China rond 1900 alsook een aantal monumenten. Als Nuyens en
Spruyt nu zouden terugkeren, zouden ze ‘hun’ steden vast niet
meer herkennen.
Het laatste hoofdstuk gaat over 50 jaar diplomatieke en
economische relaties tussen China en België (1971-2020), met een
getuigenis van jonge Belgen in Shanghai.
Beoordeling
De auteurs hebben een boek geschreven dat zeer aangenaam leest.
Het bevat mooie prenten, geografische kaarten, tekeningen,
originele documenten, kopieën van brieven en van
dagboekfragmenten, kadertjes met biografieën of met uitleg over
bepaalde onderwerpen, plattegronden van steden en het is
voorzien van een zeer stevige kaft. De tekst is over het
algemeen zeer toegankelijk, maar een Engels woordenboek is soms
nuttig.
Enkele opmerkingen. Een kaart met de vele plaatsnamen ontbreekt. Idem voor een register met de ontelbare eigennamen. De eerste vestiging van Janssen Pharmaceutica in Hanzhong (1978) ontbreekt. Op p. 31 staat dat Michael Shen Fuzong de eerste Chinees was die Europa bezocht (1681), maar op dezelfde bladzijde lees ik dat Cheng Manuo Weixin in 1653 de eerste was. Men spreekt over de Sino-Japanese War en de Russo-Japanese War (p. 49), hoewel Japan telkens de aanvaller was. Emile Ernest de Cartier de Marchienne wordt hier ‘adjudant’ genoemd (p. 77). Hij was zaakgelastigde op de Belgische ambassade (1898-1902), onderhandelde de herstelbetalingen na de Boksersopstand, liet een nieuwe ambassade bouwen en was ambassadeur van 1910 tot 1917.
De uitspraak ‘Quand la Chine s’éveillera, le monde tremblera’
(p. 86) wordt graag toegeschreven aan Napoleon, maar het is niet
zeker dat hij die wijze woorden ooit uitgesproken heeft.
Nuyens arriveerde in Tientsin op 5/1/1906 en op 1/8/1905 (p.
166). De juiste datum is 1/8/1905. Op p. 161 maken ze een fout
in de transscriptie van de Latijnse zin: ‘in ecclesiam’ moet
zijn: in ecclesia. De naam Janssen schrijven ze een paar keer
met een derde ‘s’ (p. 94-95) , van Nagelmackers maken ze één
keer ‘Nagelmaeker’ en één keer ‘Nagelmaekers’ (p. 171). Pairi
Daiza spellen ze ook één keer als ‘Pairi Daisa’ (297). Andere
drukfoutjes: beaten eaten away (p. 47): die ‘eaten’ moet weg; Le
Patriote illustre mist een accent op de é (p. 51); he speak (p.
80) mist een ‘s’, ‘offer’ op p. 92 moet officer zijn. En kingkom
(p. 299) veranderen we best in kingdom.
Nuyens situeert de berg Sinaï in Arabia (p. 177); dat moet
Egypte zijn. Op p. 175 wordt het standbeeld getoond van
Ferdinand de Lesseps in Port Said. Helaas is dat in 1956 door
Nasser van zijn voetstuk gehaald en vervangen door de Egyptische
vlag, alsof de Egyptenaren het Suezkanaal bedacht (en gegraven)
hebben.
In de bibliografie (p. 299) staat wel de Engelse editie van
Willem van Rubroek, maar niet de Nederlandstalige, die in 1984
in Tielt uitgegeven is.
Tot slot: ik mis een lijst met alle Belgische bedrijven die nu
actief zijn in China (ca. 1.600) en alle Chinese die in Luik,
Antwerpen, Gent, Zeebrugge etc. aanwezig zijn.
Een boeiend boek, zowel voor leken als voor deskundigen!
© Jef Abbeel
www.jefabbeel.be januari 2021