Stefan Aust en Adrian Geiges. Xi Jinping. Der Hugo Van de Voorde (2021). Onweer over China: Waarom het China van Xi niet dat van de Chinezen is. Uitgeverij Pelckmans, Kalmthout, september 2021.Kaarten, tabellen, grafieken, foto’s, noten, register. Paperback, 368 p., 23x15cm, € 30. ISBN 978-94-640-1294-1.

Onweer over China 

vDit boek gaat over het China van 1800 tot 2021, met de klemtoon op de periode 1970-2021, die 60% beslaat. Het begint met een inleiding, die al een korte en krachtige samenvatting is van het geheel. De auteur (°1938) brengt na jaren van opzoekingswerk nieuwe inzichten aan, zowel over het missen van de Industriële Revolutie rond 1800 als over de verschillende aanpak van Deng en Xi. Hij baseert zich daarvoor vooral op publicaties van wetenschappelijke vorsers uit de jaren 2015-2021 (p. 18).

 

Onweer over China: Waarom het China van Xi niet dat van de Chinezen is

Jef Abbeel

Van de Voorde beweert meteen een aantal zaken (p. 19) die afwijken van het gangbare discours:

a)”De CCP liep niet in de pas met Mao”: kan zijn, maar Mao liquideerde iedereen die het niet eens was met hem, veroorzaakte massale hongersnood door de uitschakeling van het privébezit en door andere ideologische maatregelen en een massa Rode Gardisten voerden zijn waanzinnige ideeën uit;


b)”Er is continuïteit tussen Mao en Deng: Deng steunde op het rendement van de productiebrigades, de groene communes die in de jaren 70 voor welvaart zorgden op het platteland”. Dat platteland was nog wel ten prooi aan allerlei primitieve ziektes die in 1976 zelfs in Afrika onder controle waren (aldus een lijfarts van Mao aan dr. Paul Janssen); c)”China had geen neoliberale impulsen nodig, want de stijging van de productiviteit en van de levensstandaard begon al in de vroege jaren ’70.

 

De bevolking groeide met 300 miljoen tussen 1962 en 1978 dankzij zware investeringen in de landbouw. Dankzij het rendement van de groene communes zijn er in deze periode geen hongersnoden geweest. Het conventionele verhaal situeert de start van de groei 10 jaar te laat” (p. 20). Dat is één van de nieuwe inzichten die Van de Voorde aanreikt in zijn boek. Kortom: dit boek schudt de lezer meteen wakker.

 

In die lange inleiding toont Van de Voorde aan dat China nu een gevaarlijke maritieme grootmacht wordt, die zowel in de Indische als in de Stille Oceaan een prominente rol wil spelen. Het is agressief in de Zuid-Chinese Zee, een gebied van 3.500.000 km², door de auteur de ‘Aziatische Middellandse Zee’ genoemd. Het maakt daar aanspraak op 80% van de internationale wateren en eilanden omwille van olie en gas. En het eist dat schepen hun lading bekend maken aan Beijing (Nieuwsblad Transport NL, 08.09.2021). Daar passeren 5 triljoen handelsschepen per jaar (p. 27-28). Dat getal lijkt me wel overdreven. In 2013 eiste China 17 maal meer gebied op dan de zes andere aangrenzende landen (Vietnam, Taiwan, Filipijnen, Brunei, Maleisië) samen. Het Internationaal Arbitrage Hof in Den Haag veroordeelde China in 2016, maar Xi erkent die uitspraak niet. Gevolg: Japan, Zuid-Korea, Australië, India en de VSA verzetten zich tegen de expansie van China. Behalve de Quad (VS, Australië, Japan, India), is er dit jaar ook nog de AUKUS bij gekomen, het samenwerkingsverband tussen Australië, United Kingdom en de USA.
China maakt zelfs aanspraak op de exploitatie van de bodemrijkdommen in de Noordelijke IJszee, met als argument dat het 1/5de van de wereldbevolking telt, terwijl het in de Zuid-Chinese Zee schaamteloos de internationale wetgeving miskent (p. 34). Rusland bouwt zijn militaire aanwezigheid daar ook uit en wil zelfs tol vragen aan de schepen die er doorvaren.


Xi wil van China een mondiale grootmacht maken, zowel continentaal als maritiem. Maar de economische groei vertraagt, dat zorgt voor werkloosheid en sociale onrust. Het riskante buitenlands beleid is een reactie hierop (p. 38). Met ‘De Nieuwe Zijderoute’ wil China de invloed van de VS in Azië uitschakelen. In Centraal-Azië heeft het al de plaats van Rusland overgenomen. Kazachstan wordt overspoeld door meer dan 3.000 Chinese bedrijven en door Chinese producten. Centraal-Azië is het Westen van China geworden.


Na de lange inleiding (p. 7-47) volgt Deel I, waarin de auteur verklaart waarom China de Industriële Revolutie miste. Hij beweert dat de levensstandaard in China die van Europa overtrof in de 17de en de 18de eeuw (p. 51-52, 65). Dat merken we alleszins niet aan de gebouwen uit die tijd. En cijfers ontbreken helaas. Europa realiseerde in de 17de eeuw een wetenschappelijke vooruitgang, die de Industriële Revolutie en de overstap van de oude naar de nieuwe wereld mogelijk maakte. Die wetenschappelijke vooruitgang heeft ‘het toenmalige kernland van de wereldeconomie’ gemist (p. 53). Groot-Brittannië, een groei-economie, werd nu het kernland.


China miste de IR omdat een sterke ondernemersklasse ontbrak, terwijl in Engeland de regeringen en de kapitalistische ondernemers na 1688 perfect samenwerkten. In China stond de staat altijd vijandig tegen de ontwikkeling van het kapitalisme. Als ondernemers hun bedrijf uitbreidden, moesten ze belasting betalen, terwijl de Engelse overheid de opkomende industrieën krachtig steunde, ten nadele van de arbeiders. Zo werden in China grootschalige productie-manufacturen ontmoedigd door de paternalistische Qing-keizers. Er werd dus niet geïnvesteerd in innovaties. Vele handelaars weken uit naar Macau, Batavia e.a. Zij werden diaspora-Chinezen. Religieuze opstanden rond 1796-1805 verergerden dit proces. Gevolg: China verzwakte al voor de Opiumoorlogen (1839-1842). De religieuze Taiping-opstand van 1851-1864 had een verwoestend effect op de ondernemingen. Westerse legers moesten met hun superieure wapens die opstand onderdrukken. Bovendien plunderden lokale Chinese milities het platteland. De staatselite faalde (p. 55-63).


De auteur verwijst naar Japan: daar waren de veranderingen al aanwezig in de periode van de Tokugawa (1603-1867), maar ze werden versneld tijdens de autoritaire keizer Mutsuhito (1867-1912), die samen met de elite het land moderniseerde en industrialiseerde naar westers model. Rond 1900 ging al 98% er naar school. In 1853 kreeg het ook ongelijke verdragen opgelegd, maar het durfde die in 1911 op te zeggen, dankzij zijn industrialisering. Vanaf 1874 voerde het succesvolle oorlogen, eerst tegen Taiwan (1874), dan tegen China (1894-1895), ten slotte tegen Rusland (1904-1905). In 1945 eindigde dat imperialistisch avontuur.
Het feit dat China de IR heeft gemist, heeft het leven van generaties Chinezen bepaald. Het deed een eerste inhaalpoging op het einde van de 19de eeuw. Die mislukte omdat China vooraf geen maatschappelijke veranderingen had doorgevoerd, wat Japan wel had gedaan.


De Boksersopstand van 1900 toonde het interne verval en versnelde het einde van het keizerrijk in 1911. De eerste president Sun Yatsen(1866-1925) kreeg meteen tegenkanting van legerleider en tweede president Yuan Shikai, die zorgde dat de oude sociale orde bleef bestaan.


Toen de Conferentie van Versailles de Duitse bezittingen in Shandong aan Japan gaf, ontstond de 4- mei-beweging (1919) en in 1921 werd de CCP opgericht door o.a. Mao en Henk Sneevliet. In 1925 stierf Sun Yatsen en werd hij opgevolgd door Tsjang kai-Sjek(1887-1975). Deze begon in 1927 de burgeroorlog tegen de communisten met 5.000 doden als gevolg. Hij kreeg tijdelijk de controle over heel China, maar hij had geen oog voor de grootste groep, de boeren: 350 van de 450 miljoen inwoners.
In 1931 veroverde het Japanse leger Mantsjoerije en in 1937 nog vijf noordelijke provincies van China. Ze vochten tegen Tsjang nabij Shanghai en slachtten ook vele burgers af. In Tsjangs hoofdstad Nanjing was de slachtpartij het wreedst: duizenden vrouwen werden verkracht en gedood. Zes weken van gruweldaden volgden. 250.000 ‘minderwaardige Chinezen’ werden eerst vernederd en dan gedood. Daar waren geen communisten bij, wel massa’s soldaten van Tsjang. De CCP besteedde hier dus geen aandacht aan, ze herschreef de geschiedenis (p. 83). De Japanse bezetting is voor de overleving van het communisme in China en voor het latere succes van de CCP een zegen geweest.

Na de burgeroorlog kwamen Taiwan en Japan er bovenop door Amerikaanse hulp. Mao probeerde vanaf 1949 de achterstand in te halen door gewelddadige collectivisatie, waarbij 2 miljoen grootgrondbezitters werden vermoord (p. 110). In 1957 voegde hij de volkscommunes eraan toe: het platteland werd opgedeeld in meer dan 20.000 zulke gemeenschappen van 3.000 à 40.000 leden. Deng schafte ze af in 1983. In primitieve oventjes moesten de boeren ijzer en staal produceren, waarvan de kwaliteit zeer slecht was. De ‘Grote Sprong Voorwaarts’, met massale export van graan, leidde tot grote hongersnood. De auteur spreekt over 26 miljoen doden (p. 112), de meeste auteurs (Dikötter, Yisheng, Jung Chang) over 45 miljoen of meer. Nadien steeg de bevolking weer, zelfs met 300 miljoen tussen 1962 en 1978 (p. 110-114).


In 1953 waren ze met 582 miljoen, in 1970 met 830 miljoen, in 1979 met 975 miljoen (Cathlyn De Mil, Chinese demografie, 2013).
De Culturele Revolutie was het tweede dieptepunt. Na de rampzalige Grote Sprong had Mao veel van zijn macht verloren aan de pragmatici Liu Shaoqi, Deng, Chen Yu en Pen Zhen (p. 114-115). Nu sloeg hij terug. De pragmatici vlogen uit het politbureau als ‘nieuwe bourgeois’, ze werden openlijk vernederd en gefolterd.
In 1978 kwam Deng aan de macht. De auteur herhaalt hier dat er wel continuïteit was tussen Mao en Deng en dat Deng kon steunen op de fundamenten van Mao (p. 121-123). Hij noemt o.a. de ‘hoge alfabetiseringsgraad’ van de rurale arbeidskrachten (p. 122). Blijkbaar had Mao met zijn slogan “Liever rood dan deskundig” vooral het voortgezet en het universitair onderwijs aangevallen, terwijl de scholing van de kinderen wel werd verzorgd. Er was wel een ‘verloren generatie’ (p. 154).
Een ander nieuw inzicht: in 1978 was er al ‘een massa staatskapitaal’ (p. 122).
In deel 2 komt de vierde inhaalpoging aan bod, die van Deng en zijn opvolgers Jiang Zemin en Hu Jintao. Deng voerde een kapitalistische koers in, met groot economisch succes: drie decennia lang was de jaarlijkse groei 10%!
In 1983 besloot Deng tot decollectivisering: de communes werden ontbonden en privébedrijven werden toegelaten. Dit leidde tot een explosie van kleine bedrijfjes, vooral op het platteland: in 1997 waren er 120 miljoen (p. 142). China was ook niet langer het land dat overal in de wereld de arbeidersklasse en de revolutie steunde.
In 1975 had premier Zhou Enlai al tevergeefs gepleit voor ‘vier moderniseringen’: landbouw, industrie, defensie en wetenschap, plus techniek. Deng voerde ze door vanaf 1980. De boer mocht voortaan zelf bepalen wat hij voortbracht en hoe. De resultaten waren spectaculair: vanaf 1984 voerde China voedsel uit zonder dat de bevolking zelf honger leed. De industriële bedrijven kregen ook meer autonomie. Speciale Economische Zones zoals Shenzhen en 14 andere havensteden zorgden voor een opendeur-beleid. In de wetenschap en techniek moest er veel veranderen na het anti-intellectualistische beleid van Mao. In 2005 studeerden er 440.000 ingenieurs af, dubbel zoveel als in de VSA (p. 141).


De Chinese diaspora van 60 miljoen mensen en m.n. de Taiwanese investeerders financierden de nieuwe fabrieken en herstelden de traditionele familierelaties. Tienduizenden buitenlandse bedrijven zorgden voor moderne technologie en voor de helft van de export. Chinezen kopieerden alles en overspoelden de markten met namaakproducten.


De bedrijven vestigden zich in de kustregio, niet in het centrum of in het westen van China. Xi wil met zijn ‘Nieuwe Zijderoute’ nu ook die gebieden ontwikkelen.
De snelle groei leidde ook tot corruptie en ongelijkheid. Met de Tiananmen-crisis en betogingen in steden in het hele land als gevolg. Dat zorgde voor een belangrijk keerpunt in het beleid. Deng en zijn pragmatici moesten een compromis sluiten met de weer vitale militante elite. ‘De nieuwe politieke consensus was gebaseerd op de combinatie van een onbuigzaam autoritair bewind en een even onbuigzaam vermarkten van de economie’. Zo bleef de economische ‘boom’ onaangetast onder het ‘staatsgeleide kapitalisme’ in de jaren ’90.
In 2001 stond Jiang Zemin de kapitalisten toe om lid te worden van de CCP. Daarmee legitimeerde hij diegenen die zich hadden verrijkt (p. 150, 193). De staat of de CCP leidde voortaan het kapitalisme: staatsgeleide monopolies verdrongen privéfirma’s. De inkomensongelijkheid nam toe, maar betogingen werden hardhandig uiteengeslagen.


De auteur vertelt ook over de éénkindpolitiek en de negatieve gevolgen ervan: de vergrijzing en het tekort aan arbeidskrachten in de kustregio’s. Zijn oordeel over de medische zorgen is ook hard (p. 164-165). De top 5% verdient nu meer dan de helft van het nationaal inkomen. 80% van die nieuwe rijken hadden vaders die boer of arbeider waren. In 1949 had Mao de kapitalistische bovenlaag uitgeroeid en tijdens de Culturele Revolutie opnieuw.


Het aantal ‘massa-incidenten’ (protesten, stakingen, online klachten) steeg van 10.000 in 1994 naar 120.000 in 2008 (p. 174, 189). Ze zorgden voor ‘onweer’ over China, maar ze kwamen niet in onze media terecht. Xi controleert zijn onderdanen met spitstechnologie en besteedt jaarlijks 89 miljard € aan binnenlandse veiligheid, meer dan aan defensie (85 miljard in 2012). Dat laatste getal ligt in 2021 wel hoger en het eerste wellicht ook. Kandidaat-ambtenaren moeten voortaan wel een universitair diploma hebben en moeten slagen in de examens: een partijkaart volstaat niet meer (p. 182).


Van de Voorde besluit dit hoofdstuk als volgt: tijdens Deng en zijn opvolgers (1978-2012) waren er succesvolle hervormingen en tot 1989 zacht, vanaf 1989 hard autoritarisme. Zijn inhaalpoging is gelukt.
Xi Jinping (2012-2035?) veroverde meer macht dan eender wie. Hij muilkorfde de sociale media en arresteerde advocaten die opkwamen voor het algemeen belang. Hij voerde wel een scherpe campagne tegen corruptie. Die campagne misbruikte hij om zijn rivaal Bo Xilai levenslang gevangen te zetten. Westerse invloeden probeert hij buiten te houden.


Volgens de auteur is het China van Xi niet dat van de Chinezen: hij ambieert enkel macht voor zichzelf en voor de CCP. De CCP bepaalt de toekomst, niet de burgers. Als hun meningen afwijken, verdwijnen ze in de gevangenis. Hij geeft Sun Dawu e.a. als voorbeeld. De mensen die corona aan het licht brachten, horen daar ook bij.
De burgermaatschappij is uitgeschakeld, de intellectuele vrijheid is weg, de mensen zijn robots geworden. Deng en zijn opvolgers hielden zich aan de afspraken omtrent Hongkong (1 land, 2 systemen tot 2047), Xi niet (p. 209-220). Hij voerde in 2019 de uitleveringswet in: China kan voortaan elke kritische persoon opeisen en gevangen zetten. De EU liet begaan.


Op 30 juni 2020 maakten de nationale veiligheidswet en andere wetten definitief een einde aan de onafhankelijke rechtsstaat Hongkong. In januari 2021 werd de hele democratische oppositie (53 leden) opgepakt, in totaal werden al meer dan 11.000 arrestaties verricht (p. 223-226).
Taiwan trok zijn conclusies uit het Hongkong-drama: in januari 2020 werd Tsai Ing-wen opnieuw verkozen tot presidente, wat een nederlaag was voor Xi en zijn kandidaat Han Kuo-yu.
Dan vertelt de auteur over de vele bedrijven waar de CCP eigen kantoren, controlerend personeel en aandelen in heeft en de topmanagers aanstelt, dus CCP-kaders (p. 236-237).


Tegen 2025 wil China leider worden in innovatie en artificiële intelligentie. 5G is de snelweg naar de toekomst, China telt de meeste brevetten. Huawei staat verder dan Nokia en Ericsson, maar toch wil de EU het uitsluiten, wat voor twee jaar vertraging en 55 miljard € extra kosten zal zorgen (p. 260-263). De geletterdheid bedraagt volgens de auteur 99,7%, wat zeker niet zo is bij 55 minderheden, samen goed voor 112 miljoen mensen, bij wie het analfabetisme nog sterk aanwezig is. In elke aula zit een student-spion van de CCP om te controleren of de prof geen ‘verkeerde’ uitspraken doet. De Hupan University, de business school van Jack Ma, het Chinese Harvard, werd door Xi gesloten (p. 270).


Het laatste hoofdstuk handelt over de strijd tussen China en de VSA om de wereldheerschappij, vooral sinds Xi aan de macht is (2013). Die strijd vindt plaats in het maritieme Oost-Azië: de Zuid-Chinese Zee en Taiwan (p. 279). Japan, India en Australië kiezen daar de kant van de VSA. Daarnaast is er ook een economische en technologische strijd: de VSA dulden niet langer technologische diefstal en houden Huawei buiten de VSA en buiten de EU.


Rusland zag sinds 1991 zijn Aziatisch territorium krimpen met 20% en zijn Aziatische bevolking daalde van 75 naar 30 miljoen. Volgens andere bronnen zijn dat er 34 à 40 miljoen, op 75% van de oppervlakte van Rusland. Het land leeft in de schaduw van het dynamische en technologisch superieure China (p. 304).
De Nieuwe Zijderoute of BRI (Belt and Road Initiative) is allesbehalve altruïstisch. De doelen zijn: overcapaciteit wegwerken, beveiligen van werkgelegenheid, ook in de afgelegen en arme provincies zoals Ningxia, Gansu, Xinjiang, via de maritieme zijderoute contacten leggen met het Midden-Oosten en Afrika, de EU uiteen spelen en ook daar economische en politieke invloed verwerven, Azië weer sinocentrisch maken en de wereld leiden bij de creatie van een nieuwe wereldorde (p. 307-310).


In Europa is China al eigenaar van zeehavens (Piraeus, Sines) , containerterminals (Barcelona, Fényeslitke) en windmolenparken. Detail: Sines is wel de geboortestad van Vasco da Gama, maar telt slechts 14.000 inwoners; Fényeslitke is een dorp van 2.500 zielen.
Op de planning staan o.a. de spoorweg Boedapest-Belgrado, een kopermijn in Servië, een Chinese universiteit in Boedapest, waar Orban die van Soros buiten gewerkt heeft. Dankzij 1.000 camera’s van Huawei voor gezichtsherkenning is Belgrado de eerste ‘Safe City’ van Europa. Italië (Draghi) biedt weerwerk en liet Iveco niet overnemen door FAW (First Automobile Works) (p. 317-320).


Australië heeft in april 2021 twee akkoorden met China ingetrokken. De auteur vermeldt niet dat het door China gestraft werd omdat het een onafhankelijk onderzoek naar corona eiste.


In Afrika, China’s tweede continent, is het sinds 2011 de grootste speler in megaprojecten: 40%, tegenover 34% voor Europa en 6,7% voor de VSA (p. 321-323). De keerzijde is minder fraai: een enorme schuldenberg. Afrika levert grondstoffen en China zorgt voor afgewerkte producten, een koloniaal handelspatroon dus. Eén miljoen Chinezen wonen en werken er.


De wereld is nu weer bipolair, maar dan met een dynamisch China i.p.v. een logge SU.
Het China van Xi is volgens Van de Voorde niet dat van de Chinezen en hun samenleving (p. 332-333).
De CCP heeft volgens hem enkel oog voor het behoud van de macht op alle gebied: politiek, economie, maatschappij, recht, internet. Niet voor zelfstandig denkende mensen.


De vraag is of de Chinezen er ook zo over denken. Ik vermoed dat ze veel meer tevreden zijn over Xi dan de auteur denkt. Volgens Kishore Mahbubani (‘Heeft China al gewonnen?’) is zelfs 93 % zeer content, wat wel extreem veel is. Maar het is onzeker of die tevredenheid iets van lange termijn zal zijn en niet beperkt is tot het materiële: een hoger inkomen.

Beoordeling
Van de Voorde heeft weer een zeer degelijk, ordelijk en gestructureerd boek geschreven op basis van heel veel literatuur en altijd met verwijzingen naar die studies. De pogingen om het westen in te halen sinds de gemiste Industriële Revolutie vormen de rode draad doorheen het hele boek en geven het zijn cohesie. Enkel Deng en zijn medewerkers zijn er in geslaagd die inhaalbeweging met succes te bekronen. Maar dat succes was ook te danken aan de vooruitgang in de jaren 1970-1978.
Op het einde van elk hoofdstuk krijgt de lezer een duidelijke samenvatting.


De schrijver is veel kritischer tegenover Xi en de CCP dan de Duitse auteurs Aust en Geiges, wier boek ‘Xi Jinping, der mächtigste Mann der Welt’, in oktober 2021 niet gepromoot mocht worden in Duitsland op bevel van China.
Van de Voorde gebruikt graag vreemde woorden, ook als er gelijkwaardige in het Nederlands bestaan: Permanent Court of Arbitration, Convention on the Law of the Sea, Arctische Oceaan (p. 28-34).
De grafieken (o.a. p. 171) zouden veel duidelijker zijn met kleuren i.p.v. lijntjes. Ook de kaarten zijn niet al te duidelijk: b.v. p. 30: welke landen horen wel en niet bij de ASEAN. Bij de landen in verzet tegen China’s dominantie vergeet hij daar Australië.


De schrijver beweert geregeld dat China eeuwenlang het kernland van de wereldeconomie was. De 14de eeuw is een crisis-eeuw geweest voor China’s economie. Maar nadien heeft een nieuwe A-cyclus van economische groei zich doorgezet. De 18de eeuw is voor China een soort ‘gouden eeuw’ geweest.
Er zou een aangroei van de bevolking zijn tot 1,437 miljard in 2050. Daar ben ik niet zeker van, want het aantal geboortes neemt fel af: 14,65 miljoen in 2019, 12 miljoen in 2020. Het is ook goed te bedenken dat 96% van die bevolking woont op 4% van de oppervlakte, nl. ten oosten van de Hu-lijn.


De nederlaag van China tegen Japan in 1895 noemt hij de meest betekenisvolle gebeurtenis in Oost-Azië in de 19de eeuw. De nederlagen tegen westerse industriestaten waren vernederend, maar voor Chinezen was de nederlaag tegen Japan, tegen een ander Aziatisch land dat China steeds als zijn na te volgen model had beschouwd, nog zoveel vernederender. Blijkbaar dus belangrijker dan de Britse en Franse invallen en de opiumoorlogen.


De Chinese beschaving noemt hij ‘5.000 jaar oud’(p. 282). Ik zou zeggen: 3.200, want hun schrift ontstond rond 1200. En op p. 282 zegt hij: Truman liet Stalin in het ongewisse over de A-bom. Dat hielp alleszins niet, want Stalin wist ongeveer alles via perfecte spionage. Ningxia en Gansu noemt hij ‘één van de armste provincies’: het zijn er twee. Bij de foto op p. 108 staat ‘vrnl’ i.p.v. v.l.n.r. De Mao-periode dateert hij van 1949 tot 1979 (p. 129) i.p.v. tot 1976. Op p. 82 staat een kaartje van China, maar vele plaatsen die voorkomen in het boek staan er niet op: mijn ‘Atlas of China’ had ik dus dikwijls nodig.


Soms staat er een drukfoutje: de Culturele Revolutie begon in 1966, niet in 1960 (p. 168). Shaanxi ligt niet in het noordwesten van China (p. 204), maar eerder centraal. ‘Objectief’ (p. 38, 42, 44, 45) is een gallicisme voor doel of doelstelling. Zo ook de zin: “Het is in het buitenland dat hij President wordt genoemd.” (p. 206).


De noten zijn indrukwekkend. Des te meer omdat alleen die publicaties zijn opgenomen, die de auteur gelezen en geraadpleegd heeft. Het gaat immers om een notenapparaat. Hij heeft dus geen bibliografie willen samenstellen. Dat zou een heel ander resultaat hebben opgeleverd. Vandaar dat enkele interessante recente titels uit 2020-2021 niet zijn opgenomen: Henk Schulte Nordholt, ‘Is China nog te stoppen?’ ; Roel Sterckx, ‘Chinees Denken’; Rob de Wijk, ‘De slag om Europa’; Frans-Paul van der Putten, ‘Wederopstanding van China’; Stefan Aust-Adrian Geiges, ‘Xi Jinping, der mächtigste Mann der Welt’.
Hoe dan ook, wie interesse heeft voor China en voor de wereld, moet dit boek zeker lezen.

©Jef Abbeel,  september 2021, www.jefabbeel.be