Ai Weiwei. 1000 jaar vreugde en verdriet: Memoires. Vertaling van ‘1000 Years of Joys and Sorrows’ (2021). Uitgeverij Lebowski / Overamstel, Amsterdam / Antwerpen, november 2021. 464 pagina’s, foto’s, tekeningen, 22 x 15 cm, hardback, € 26,99. ISBN 978-90-488-2653-7

1000 jaar vreugde en verdriet: Memoires  

Ai Weiwei (°1957) is wereldwijd de bekendste Chinese kunstenaar. Hij zet zich ook in voor mensenrechten en vrije meningsuiting. Zijn vader, Ai Qing (1910-1996), is minder bekend: hij was dichter en vertrouweling van Mao, maar werd in 1957 als ‘Rechts element’ veroordeeld tot heropvoeding door dwangarbeid, iets wat duizenden intellectuelen niet overleefden. Hun botten werden 50 jaar later teruggevonden in het woestijnzand (p. 434-435, p. 463).

 

1000 jaar vreugde en verdriet: Memoires

Jef Abbeel

 

Tijdens de Culturele Revolutie werd het gezin nogmaals hard aangepakt: ze werden verbannen, eerst naar het koude noordoosten, dan naar ‘Klein Siberië’, een woestijngebied ten noorden van Ürümqi, in Xinjiang.
Ai Weiwei begint zijn memoires met de geboorte van zijn vader in 1910. Tot zijn vierde jaar werd hij gezoogd en opgevoed door een arme vrouw, die haar eigen dochtertje verdronken had. Tussendoor vermeldt de schrijver ook politieke gebeurtenissen, weliswaar niet altijd in de juiste chronologische volgorde: het einde van de Mantsjoe-keizers, die 266 jaar lang heersten over de Han-Chinezen; de conferentie van Versailles, waar de Duitse concessies Qingdao en Shandong aan Japan toegekend werden; de oprichting van de Chinese Communistische partij (CCP) in 1921 met de hulp van Henk Sneevliet.


In 1928 ging zijn vader naar de kunstacademie in Hangzhou en in 1929 voor drie jaar naar Parijs. Daar maakte hij kennis met de Russische literatuur en met de poëzie van Emile Verhaeren, die hij later vertaalde in het Chinees. In 1932 trok hij zonder diploma naar Shanghai, waar hij door de Franse bezetters aangehouden werd wegens het bezit van communistische lectuur. Daarvoor kreeg hij zes jaar cel, waarvan drie jaar effectief. Daarna werd hij leraar Chinees en was hij ook actief als dichter.


In 1937 begon de grootscheepse Japanse invasie, met een massale slachtpartij in de hoofdstad Nanjing en andere brutaliteiten zoals het stropen van de huid van mensen. Ai Qing moest met vrouw en dochtertje verschillende keren vluchten. Hij schreef gedichten over de oorlog en een boek over poëzie. In 1939, toen zijn vrouw een tweede keer zwanger was, werd hij verliefd op een andere vrouw, die hem afwees en vervolgens op de 17-jarige Wei Ying, een vroegere leerling, met wie hij trouwde. Op vraag van Zhou Enlai verhuisden hij en Wei Ying in 1941 naar Yan’an, waar ze in een grot woonden en waar hij bezoek kreeg van Mao. In 1942 kregen de intellectuelen ruzie met Mao wegens hun kritiek op de privileges van de top. Mao besliste dan dat schrijvers en kunstenaars enkel op zichzelf nog kritiek mochten uiten (p. 101). Zijn ‘Rectificatiebeweging’ (1942-1945) hield in: kruisverhoren, eenzame opsluitingen, martelingen om bekentenissen af te dwingen of anderen aan te klagen. Zelfs Ai Qing ging over tot veroordeling van een kritische medeschrijver, Wang Shiwei, die gevangen en in 1947 geëxecuteerd werd (p. 107-109). Dank zij Zhou Enlai werd Ai Qing (voorlopig) gezuiverd van verdenking en in 1945 toegelaten tot de CCP. In dat jaar begon ook de Mao-cultus (p. 110).

 

Op 15 augustus 1945 gaf Japan zich over. De oorlog had aan bijna 20 miljoen Chinezen het leven gekost (p. 111). Vanaf 1946 ging de burgeroorlog verder. De CCP confisqueerde alle gronden en deelde ze (tijdelijk) uit aan de boeren, die 80% van de bevolking uitmaakten. In 1950 eiste de partij de gronden weer op en werden ze collectief bezit. In 1949 kwam de CCP als overwinnaar uit de strijd. De auteur vertelt niets over de Russische hulp hierbij. Ai Qing mocht de nieuwe vlag uitkiezen: rood met vijf gele sterren (p. 117).


In 1950 mocht hij een reis van vier maanden maken door de Sovjet-Unie en werd daar opnieuw verliefd op een oud-leerling. In 1954 mocht hij naar Chili om de 50ste verjaardag te vieren van Pablo Neruda. In 1955 werd hij weer verliefd, nu op Gao Ying, die in 1957 de moeder werd van Ai Weiwei.
In april 1957 lanceerde Mao zijn ‘Honderd Bloemen Campagne’, die aanmoedigde kritiek te leveren op de partij en de regering. 550.000 intellectuelen werden dan opgepakt als ‘Rechtse elementen’: “haaien, met scherpe tanden, die mensen bijten”, aldus Mao. Ze kregen zware dwangarbeid. Slechts twee op de tien van hen overleefden dit. Sindsdien vormen intellectuelen een marginale groep in de Chinese samenleving en spelen ze geen rol van betekenis meer (p. 106).


Ai Qing mocht Pablo Neruda nog begeleiden op zijn tweede reis door China, maar bij het afscheid was hij er niet meer bij: hij werd uit de CCP gezet en met zijn gezin verbannen naar het noordoosten, niet ver van Vladivostok (p. 146-147). In 1959 was hij er zo erg aan toe, dat het gezin even naar Beijing mocht, maar dan vlogen ze naar Shihezi, ten noorden van Ürümqi in Xinjiang. Daar ontmoetten ze Xi Zhongxun, de vader van de huidige Xi, die zei dat Ai helemaal geen ‘rechts element’ was. Ondertussen woedde in China van 1959 tot 1961 een grote hongersnood ten gevolge van de Grote Sprong Voorwaarts, die aan tientallen miljoenen het leven kostte (p. 154).
In 1966 ontketende Mao zijn gewelddadige Culturele Revolutie, de ergste van zijn meer dan 50 politieke campagnes (p. 171). Schrijvers, leraren en rectoren werden doodgemarteld door de Rode Gardes. Ook bij Ai Qing in Shihezi vielen ze meermaals binnen. Lin Biao vluchtte in 1971 naar de SU, maar kwam om. In 1972 kwam Nixon naar China en normaliseerden China en Japan hun betrekkingen. In 1973 mocht Ai Qing na 15 jaar ballingschap even naar Beijing voor een oogoperatie en in 1975 een tweede keer.


In januari 1976 stierf premier Zhou Enlai, vriend van Ai Qing en de meest humane in de partijtop. In juli verwoestte een aardbeving de stad Tangshan met 200.000 doden als gevolg. In september stierf Mao. Premier Hua Guofeng verklaarde de Culturele Revolutie meteen voor beëindigd.
In 1978 kwam Deng aan de macht. Hij rehabiliteerde de ‘Rechtse elementen’ van 1957, voor zover ze nog leefden. In 1979 werd Ai Qing volledig gerehabiliteerd, met herstel van zijn partijlidmaatschap en salaris. Hij mocht zelfs voor het eerst sinds 1954 op reis en nog wel naar West-Duitsland, Oostenrijk en Italië. In München droeg hij een gedicht voor over de Berlijnse Muur. Dat werd ook voorgelezen toen de Muur in november 1989 viel (p. 191-192).
In december 1978 verscheen op een muurkrant een pleidooi voor een ‘Vijfde Modernisering’: democratie. De auteur, Wei Jinsheng, werd in 1979 opgepakt en veroordeeld tot 15 jaar cel!


In 1981 emigreerde Ai Weiwei naar Amerika. Helaas diende hij op zijn examen kunstgeschiedenis een blanco formulier in, waardoor hij zijn studiebeurs kwijtspeelde (p. 211-212). In 1987 hield hij zijn eerste solotentoonstelling in New York. Vandaar volgde hij in 1989 de protesten op Tiananmen, waar kunstenaars een vrijheidsstandbeeld geplaatst hadden en waar een leger van 300.000 man het vuur opende op vreedzame studenten. Nadien werd een nieuwe granieten bestrating aangelegd op de 40 km lange en 60 à 120 m brede Chang’an-laan (‘Laan van de Eeuwige Vrede’) en op het ‘Plein van de Hemelse Vrede’ om de vele bloedvlekken weg te wissen (p. 249).


In 1993 keerde Ai Weiwei na 12 jaar en zonder diploma terug uit New York naar Beijing, waar de mensen nog in angst leefden sinds Tiananmen (p. 245). Hij hield zich bezig met kunst en met boeken uitgeven. Zijn vader stierf in 1996. In 2002 noemde de stad Jinhuan een park naar hem. Ai Weiwei bouwde een kunstgalerij in Caochangdi nabij Beijing. Vanaf 2003 mocht hij het Vogelneststadion mee ontwerpen voor de Olympische Spelen van 2008.
Vanaf 2005 schreef hij blogs met maatschappijkritiek op het internet en bereikte zo een steeds groter publiek. Hij werd dus ‘gevaarlijk’ en einde 2008 sloot de overheid zijn blog (p. 308).


In 2007 organiseerde hij een reis naar Documenta in Kassel. Hij nam 1.001 Chinezen mee, uit alle rangen en standen. In 2008 leerde hij, na tien jaar huwelijk met Lu Qing, zijn tweede vrouw kennen: Wang Fen. In 2009 beviel ze van Ai Lao. Hij zette zich in voor de vele slachtoffers van de aardbeving in Sichuan, maar de overheden weigerden de namen van de meer dan duizend dode schoolkinderen bekend te maken. In Chengdu kreeg Ai Weiwei van de politie harde klappen op zijn hoofd toen hij daar het proces tegen een brave activist wou bijwonen. In september 2009 werd hij daaraan geopereerd in München (p. 330-336). In dat jaar werd schrijver Liu Xiaobo veroordeeld tot 11 jaar cel, een jaar later kreeg hij de Nobelprijs voor de vrede. In 2017 overleed hij in de gevangenis aan kanker (p. 351-369).


Vanaf 2010 werd Ai Weiwei permanent in het oog gehouden, geregeld kreeg hij huisarrest, zijn nieuw kunstatelier in Shanghai werd gesloopt, in 2011 werd hij aangehouden wegens ‘aanzetten tot ondermijning van de staat’. Buitenlandse premiers pleitten voor zijn vrijlating. Na 81 dagen cel werd hij vrijgelaten op voorwaarde dat hij Beijing niet zou verlaten, niet online zou gaan, niet met de media zou praten en zich wekelijks zou melden bij de politie (p. 403). Hij hield zich daar niet aan.


In november 2011 kreeg hij een belastingaanslag van 2,4 miljoen dollar, terwijl er maar een paar honderd dollar op zijn rekening stond. Met donaties van 30.000 Chinezen kon hij zich redden (p. 412- 417). Eind 2012 kwam Elton John naar Beijing. Hij ontving Ai Weiwei en droeg zijn optreden op aan hem voor zijn moed. Nadien mocht de Brit nooit meer optreden in China (p. 423-424). In 2011-2014 hield Ai Weiwei verschillende tentoonstellingen in het buitenland, maar hij had reisverbod. In 2015 eindigde zijn vier jaar durend huisarrest (p. 441). Hij kreeg zijn paspoort terug en mocht met vrouw en kind emigreren naar Berlijn. In 2016-2017 maakte hij een documentaire over de vluchtelingencrisis (die hem sterk aangreep) en hij verwerkte ze ook in zijn kunst (p. 450-452).
Sinds 2015 woont hij dus in Berlijn, waar hij geniet van alle vrijheden. Maar hij vertelt niet of hij, zijn vrouw en zijn zoon daar ook gelukkig zijn. Hopelijk wel.

Beoordeling
De auteur schreef zijn boek in het Chinees, de Nederlandse vertaling is gebaseerd op de Engelse. Enkel de gedichten van vader en zoon Ai zijn uit het Chinees vertaald. De auteur geeft een beeld van de gebeurtenissen in China sinds 1910 en zeker van de laogai: de werk- en heropvoedingskampen en ook van de wreedheden tijdens de Culturele Revolutie. Hoewel het gezin jaren in Xinjiang heeft gewoond, spreekt hij niet over de behandeling van de Oeigoeren. En hoewel hij het Vogelneststadion mee mocht bouwen, zegt hij niets over de voor China zo succesvolle Olympische Spelen. In de titel staat ‘1.000 jaar’: het boek begint in 1910; 111 zou dus juister zijn. En er staat beduidend meer verdriet dan vreugde in.


Hij toont aan dat het regime nog lang niet rijp is voor mensenrechten zoals vrijheid van mening en pers en dat het liever critici opsluit of laat emigreren. Zijn memoires zijn diepe reflecties over kunst en vrijheid. Ze zijn vlot geschreven en tonen zijn koppigheid en moed. Terloops maken we ook even kennis met andere artiesten zoals Andy Warhol, Keith Haring e.a.


Een kaart is er niet bij: wie Shihezi en vele andere niet zo bekende plaatsen wil weten liggen, moet er zelf de ‘Atlas of China’ bij nemen: daar staan ze allemaal in. Eén detail: de oude en beroemde porseleinstad Jingdezhen ligt niet in het ‘noordoosten’ (p. 339), maar in de zuidoostelijke provincie Jiangxi.



Jef Abbeel, januari  2022 www.jefabbeel.be