Victor Wesseling (2023). Een geschiedenis van China.Hoe het verleden de Volksrepubliek verklaart.
Uitgeverij Walburgpers, Zutphen, september 2023. Harde kaft, 455 pagina’s, 22 x 14 x 4 cm. Foto’s, kaarten, register, literatuur, € 34,99.ISBN 978-94-645-6129-6.

Een geschiedenis van China. Hoe het verleden de Volksrepubliek verklaart

De auteur is econoom, leerde Chinees en ging een tijd in China wonen om de cultuur en de economische successen beter te begrijpen. Zijn boek is bedoeld om de Chinese politieke en economische successen beter te begrijpen, niet om ze vanuit een Westers standpunt te veroordelen. 

 

Een geschiedenis van China. Hoe het verleden de Volksrepubliek verklaart

Jef Abbeel

 

Hij begint met een algemeen profiel: China is het derde grootste land van de wereld, het grootste in bevolking (samen met India), 2/3de woont op 1/3de van de oppervlakte, slechts 5% woont in de westelijke helft, 92% zijn Han-Chinezen. De naam China zou afgeleid zijn van de Qin, de eerste dynastie die het land verenigde in de 3de eeuw v.C.

Het schrift bestaat uit 56.000 karakters, waarvan er 40.000 bijna nooit gebruikt worden. De auteur noemt het schrift het belangrijkste instrument voor de vorming van de eenheid (p. 62).
Hij zegt niet wanneer het schrift ontstond, nl. rond 1200 v.C. (n.v.j.a.), wel dat men eerst op bamboelatjes en zijde schreef en vanaf 100 v.C. op papier, met penseel en inkt, alle drie Chinese uitvindingen (p. 66).

De geschiedschrijving begon in de 4de- 2de eeuw v.C., maar de oudste dynastie, de Xia, regeerde al van 2070 tot 1660 v.C. Confucius en zijn hoofdstuk naar gedragsleer krijgen veel aandacht, de Taoïsten ook. De auteur verwijst in dit moeilijke een Engelstalig boek over filosofie in het algemeen, terwijl we in het Nederlands ‘Chinees Denken’ van Roel Sterckx hebben, dat specifiek over China gaat.

Rond 100 v.C. werd het ambtenaren-examen ingevoerd, waarbij de leer van Confucius de staatsfilosofie werd (p. 100-101). Tot 1911 kwam de professionele bestuursklasse uit dat examen, na 1949 uit de partijscholen.

Rond 221 v.C. zorgde de eerste Qin-keizer voor de eenmaking. Maar tussen 304 en 580 viel het rijk uiteen en regeerden in het noorden wel twintig vreemde dynastieën: Turkse, Mongoolse of Tibetaanse. De ‘Eeuw van Vernedering’ (1839-1949) was dus lang niet de enige periode met vreemde overheersers. Van 1279 tot 1368 regeerden de Mongoolse Yuan en van 1644 tot 1911 de Mantsjoes.
De Tang-dynastie (618-906) bezorgde China zijn grootste omvang vóór de 18de eeuw. Met als hoofdstad Chang’an/Xi’an, tussen 600 en 900 de grootste stad van de wereld: ca. 1 miljoen inwoners (p. 110). In 751 versloegen de Arabieren de Chinezen bij de Talas-rivier. Wellicht leerden ze toen hoe ze papier, zijde en porselein konden produceren.

De Song-dynastie (960-1279) zorgde weer voor bloei. China liep toen voor op Europa, dat geteisterd werd door de invallen van Arabieren, Hongaren en Noormannen. IJzer en steenkool werden gedolven in hoeveelheden die Engeland pas in de 18de eeuw evenaarde. Van 1279 tot 1368 regeerden de Mongolen, maar met de Ming (1368-1644) kwamen er weer Chinezen aan de macht. Beijing werd de hoofdstad, de Verboden Stad werd er gebouwd en er kwam een nieuwe Lange Muur van 3.000 km (p. 128). De zeven expedities van Zheng He tussen 1405 en 1433 waren geen ontdekkingsreizen: hij voer langs bekende handelsroutes tot Mombasa in Kenia. Gelukkig wordt hier niet beweerd dat Zheng tot in Amerika voer. In 2005 werden deze expedities indrukwekkend herdacht. De schepen waren zeven keer zo groot als die van Columbus. Van 1644 tot 1911 waren de Mantsjoes aan de macht. De Han-Chinezen moesten hun voorhoofd kaalscheren en hun haar achteraan in een vlecht dragen. Het is me niet duidelijk waarom dit niet even vernederend was als de Westerse aanwezigheid tussen ca. 1840 en 1920. Tussen 1661 en 1799 werd het grondgebied verdubbeld: rond 1683 werd Taiwan veroverd op de Hollandse VOC, in 1720 Tibet, in 1759 Xinjiang. Sindsdien beschouwen de Chinezen die drie gebieden als delen van hun land.
In 1689 sloten de Mantsjoes via de Jezuïeten het grensverdrag van Nertsjinsk met Rusland. Het stopte de Russische opmars in de Amoer-regio voor twee eeuwen.

In de 19de eeuw ging Europa snel vooruit dankzij de uitvindingen van de Industriële Revolutie. China daarentegen kende binnenlandse opstanden en conflicten met Engeland en Frankrijk, o.a. over de import van opium. Het moest Hongkong afstaan aan Engeland en havensteden openstellen. Het slaagde er niet in het voorbeeld van Japan te volgen en ook te industrialiseren. In 1894 versloeg Japan China en kreeg het Korea en Taiwan. In 1905 versloeg het ook Rusland en kwam Mantsjoerije onder Japanse invloed. Sun Yat-sen maakte in 1911-12 een einde aan het keizerrijk.
In 1912 vonden de eerste en tegelijk laatste democratische verkiezingen plaats. Maar vanaf 1913 ging het al mis: de autoritaire president Yuan Shikai stuurde het parlement naar huis. Op de Conferentie van Versailles kreeg China van niemand steun. Zo ontstond de omvangrijke protestbeweging van 4 mei 1919.

In 1921 werd de CCP/Chinese Communistische Partij opgericht door o.a. Mao en Henk Sneevliet. In 1925 overleed Sun aan kanker en kwam de macht bij legerleider Tsjang-Kai-sjek. Deze slachtte in 1927 een groot aantal communisten af. In 1934 volgde de Lange Mars o.l.v. Tsjoe En-lai om te ontsnappen aan het leger van Tsjang. In 1937 begon de Tweede Chinees-Japanse oorlog met een bombardement van Tsjang op Japanse oorlogsschepen in de haven van Sjanghai (p. 196). Japan sloeg hard terug, verwoestte de hoofdstad Nanjing, liet er verkrachten en moorden. Tsjang en de CCP vochten apart tegen de Japanners. In september 1940 bezette Japan ook Frans-Indochina. Amerika reageerde door geen olie meer te leveren aan Japan, dat voor 80% afhankelijk was van Amerikaanse olie. In december 1941 sloeg Japan terug op Pearl Harbor, in 1942 kon het nog de Filippijnen, Singapore, Nederlands-Indië en Birma veroveren, maar de atoombommen maakten een einde aan de oorlog in Azië.

Daarna zaten Tsjang en Mao nog twee keer samen aan tafel, in augustus 1945 en januari 1946, maar de burgeroorlog ging verder en Tsjang verloor volgens Wesseling door incompetentie, corruptie en wanbeheer. Hij zegt er niet bij dat Mao de steun kreeg van Stalin.
De auteur zingt dan de lof van de CCP. Hij beweert dat in de steden het bezit niet herverdeeld werd (p. 214), terwijl in feite zowat alle bezitters geliquideerd werden. Op p. 220 geeft hij wel toe dat ruim 1 miljoen landbezitters vermoord werden en op p. 225 schrijft hij dat in 1950 de industriëlen en zakenlui aangepakt werden met geweld en vernedering, want de activisten moesten hun quotum aan slachtoffers halen. De auteur keurt deze Chinese aanpak goed!

In 1957 lanceerde Mao zijn Honderd Bloemencampagne: intellectuelen mochten kritiek uiten. Die kwam er massaal op de wreedheid van de campagnes, op de opheffing van de vrijheden, op de censuur en het verbod op buitenlandse literatuur (p. 229). Iedere criticus werd nadien opgepakt: 300.000 ‘rechtse elementen’ verdwenen in de laogai (heropvoedingskampen) of in de gevangenissen (p. 230).

In 1958-1961 volgde de ‘Grote Sprong Voorwaarts’. De laatste restjes privébezit, de kleine akkertjes, werden nu ook afgepakt zodat die boeren niets meer konden verkopen op de lokale marktjes. Ze moesten staal produceren in tienduizenden kleine smeltoventjes, waarvan het product niet eens op staal geleek. In Beijing werden de laatste stadsmuren gesloopt en kreeg het Tiananmenplein zijn huidige gigantische afmetingen van 60 voetbalvelden. Het eindresultaat van de Grote Sprong was rampzalig: 20 à 40 miljoen doden op het platteland, waarvan de helft kinderen, door hongersnood. Anderen zoals Dikötter (‘Mao’s Great Famine’) hanteren cijfers van minstens 45 miljoen. China bleef graan exporteren naar de SU om leningen af te betalen.

Toen minister van defensie Peng Dehu Mao wees op de slechte graanoogst en de hongerdoden, werd hij ontslagen. Premier Liu Shaoqi was ook kritisch en kreeg zijn straf tijdens de Culturele Revolutie. Chroesjtsjov had ook kritiek en haalde in 1960 alle 4.000 technici terug uit China (p. 235). Wesseling vermeldt niet alle fratsen van Mao: de verplichte klopjacht op spreeuwen en andere vogels in 1958 had als gevolg dat er in 1959 miljoenen insecten waren die de oogst opaten.
Pas in 1965 was de landbouwproductie weer op het peil van 1957. Maar in 1964 had China zijn atoombom en die was voor Mao belangrijker dan voldoende eten.
In 1966 lanceerde hij zijn ‘Grote Proletarische Culturele Revolutie’. De stedelijke jongeren, vooral scholieren van 9 tot 18 jaar en studenten, werden massaal gemobiliseerd tegen de ‘klassenvijanden’. Als Rode Gardisten mochten ze hun leraren en zelfs hun eigen ouders mishandelen en doden en de oude cultuur vernielen: gebouwen, tempels, kunst, boeken en manuscripten sneuvelden. Liu Shaoqi en Deng werden zwaar vernederd. Het aantal doden door mishandeling wordt geschat op 400.000 à 700.000 (p. 252).

In 1972 ging Nixon op bezoek bij Mao, nadat Kissinger in 1971 de weg had geëffend. Amerika zat met de Vietnamoorlog, China had technische hulp nodig, o.a. om zijn olievelden te exploiteren (p. 258-259). In 1976 stierven premier Tsjoe En-lai, staatshoofd Zhu De en Mao. Hua Guofeng volgde Mao op en arresteerde de Bende van Vier, die geleid werd door de weduwe van Mao. Wesseling beweert dat er in de woelige jaren voor de dood van Mao al een groei was van 6% per jaar, vooral in de zware industrie, niet in de consumptie (p. 272). Desondanks zat China aan de grond.
Vanaf 1980/81 werd Deng machtiger dan Hua Guofeng. De bevolkingstelling van ‘begin jaren 80’ toonde een groei van 582 miljoen in 1953 naar 1 miljard. Helaas was 28% nog analfabeet, vele ambtenaren hadden enkel de lagere school afgemaakt, slechts 6% had een hoger diploma (p. 279).
In 1981 verkondigde het Centraal Comité van de partij dat Mao voor 70% juist was en voor 30% fout. Zo wordt het nu onderwezen.

In 1989 eisten een miljoen studenten meer politieke openheid. Het werd een bloedbad. De leiders werden opgepakt, er vonden zuiveringen plaats in de partij en in de maatschappij. In 1997 overleed Deng. Jiang Zemin was hem opgevolgd in 1993. Tijdens zijn bewind kwamen Hongkong en Macao in resp. 1997/1999 weer bij China en werd het land lid van de Wereldhandelsorganisatie (2001). De privébedrijven groeiden van 432.000 in 1994 naar 3,6 miljoen in 2004 of x 9 op 10 jaar en het aantal werknemers van 1,4 miljoen naar 40,7 miljoen of x 29 (p. 332).
Van 2003 tot 2012 werd China geleid door Hu Jintao en Wen Jiabao. De Olympische Spelen van 2008 vormden een hoogtepunt. In 2008 en 2009 groeide China met 9,6 en 9,2%, terwijl de westerse landen door de bankencrisis in 2008 een nulgroei kenden en in 2009 zelfs een recessie van 3,8% (p. 369).

Wesseling ontleedt de partijstructuur en zegt dat er (pro forma) nog acht kleine partijtjes bestaan, maar dat die geen enkele macht hebben (p. 319). Door het ‘Democratisch Centralisme’ worden alle beslissingen genomen aan de top en opgelegd aan alle lagere niveaus. Iedereen die wat wil bereiken, wordt lid van de CCP, die bijna 100 miljoen leden telt. Steeds meer ondernemers zijn ‘rode kapitalisten’ of partijlid en plukken daar vele vruchten van. En de partij is gebaat bij economische groei en werkgelegenheid (p.337-338).

Van 1978 tot 2019 was de groei gemiddeld 10% per jaar. De auteur geeft als verklaring dat China een Regionaal Gedecentraliseerd Autoritair Regime is (p. 386-392). Ik zou eerder zeggen dat de Chinezen keihard werken als ze voor zichzelf mogen werken, wat ze in de jaren 50-70 niet mochten.
Hij herhaalt nog eens dat ze zich al tweeduizend jaar superieur voelen tegenover de andere volkeren. De buitenlandse politiek noemt hij ‘defensief’ (p. 416). India (1962), Vietnam (1979), Taiwan (nu) zullen daar anders over denken.

In het laatste hoofdstuk beklemtoont hij nogmaals dat China altijd een grote mogendheid was en nu weer dankzij de herwonnen zelfstandigheid o.l.v. de CCP.
In 2012 trad met Xi Jinping de vijfde generatie aan. In 2022 werd hij herbenoemd voor een derde termijn, iets wat sinds 1992 niet meer gebeurd was. Toch zegt Wesseling herhaaldelijk dat China geen dictatuur is, maar een ‘Gedecentraliseerde Autocratie’ (p. 427-432). Taiwan is volgens hem geen zelfstandig land, maar een toevluchtsoord van een verdreven regime (p. 435).
Hij eindigt met te zeggen dat inzicht in China minstens tien jaar taalstudie vereist en dat je daarna nog de economie, politiek of maatschappij van dat land moet bestuderen.

Beoordeling
Wesseling kent de geschiedenis van China. Hij constateert en toont aan dat China voortdurend veranderde, maar in wezen zichzelf bleef.
Hij is goed thuis in het denken, in de wisselende tendensen tijdens Mao en weet wat er besloten is op de partijcongressen. Soms is hij kritisch, vaak keurt hij het optreden van de leiders goed en vermijdt hij delicate thema’s zoals de behandeling van de Oeigoeren en Tibetanen, de laogai of de beperkingen op het vlak van godsdiensten.

Hij verklaart de hedendaagse successen vanuit het verleden en herhaalt dat China tot 1800 zeer welvarend was, hoewel daar geen cijfers over bestaan. Hij spreekt niet over opkomst van China sinds 1978, maar over herstel van zijn vroegere positie van grote mogendheid.
Wesseling zwijgt over het uitmoorden van missionarissen en zendelingen in 1950 e.v.
Hij geeft de indruk dat China neutraal is in de oorlog van Rusland tegen Oekraïne (p. 442), terwijl het Rusland op allerlei manieren volop steunt.

De spelling is zeer slordig, met vele detailfouten, te veel om op te sommen. Soms drie in één woord: ‘Wererldshandelsoraganisatie’ (p. 342). De namen van maanden worden systematisch met een hoofdletter geschreven, iets wat al 20 jaar afgeschaft is. Komma’s tussen hoofd- en bijzinnen zijn blijkbaar niet meer nodig.

De data zijn soms bij benadering: Wesseling noemt Confucius een tijdgenoot van Socrates, maar hij was al 27 jaar dood (497 v.C.) toen Socrates geboren werd (470 v.C.); het keizerrijk duurde 2.132 jaar, van 221 v.C. tot 1911 n.C., i.p.v. ‘bijna 2.000’ (p. 169); het grensconflict met Rusland was in 1969, niet in ‘1967’ (p. 256)); de éénkindpolitiek begon in 1979 i.p.v. in ‘1980’ (p. 297). Macao was 442 jaar van Portugal i.p.v. ‘400’ (p. 311). De ‘BRIC-landen’ (p. 377) heten al lang ‘BRICS’: ook Zuid-Afrika hoort erbij.

Ik mis Willem van Rubroek, de toonaangevende jezuïeten Ricci, Verbiest en Couplet (eerste vertaler van Confucius). En het fenomeen van politici en zakenlui die tijdelijk of definitief verdwijnen zoals Jack Ma en de ministers van buitenlandse zaken en defensie.

In de bibliografie staan veel Engelstalige boeken, terwijl er genoeg degelijke Nederlandstalige ontbreken. Een paar voorbeelden: Cecilia Lindqvist, ‘Het karakter van China. Het verhaal van de Chinezen en hun schrift’; Julie Lovell, ‘Achter de Chinese Muur. Geschiedenis van China’s isolement, 1000 v.C.–2000 n.C.’ ; Barend ter Haar, ‘Het Hemels Mandaat’; Ties Dams, ‘De nieuwe keizer’ (Xi Jinping); Jeanne Boden, ‘Chinese propaganda verblindt de wereld’.


Een lijstje met de zeer vele Chinese begrippen zou welkom zijn, een chronologische tabel eveneens.
Het boek is grondiger, maar ook moeilijker dan de ‘Geschiedenis van China’ van Jan van Oudheusden, dat concreter en toegankelijker is.

© Jef Abbeel september - oktober 2023 www.jefabbeel.be